ECLI:NL:GHDHA:2023:18

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
200.307.327/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens uit het BKR-register in het kader van de AVG

In deze zaak heeft verzoeker, wonend in [woonplaats], verzocht om verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het register van de Stichting Bureau Krediet Registratie (BKR). Verzoeker stelt dat de registratie hem belemmert bij het verkrijgen van een hypothecaire lening voor de aankoop van een eigen woning. Het hof moet beoordelen of ING Bank N.V. dwingende gerechtvaardigde gronden heeft om de registratie te handhaven, die zwaarder wegen dan de belangen van verzoeker. De procedure in hoger beroep begon met een verzoekschrift dat op 1 maart 2022 is ingediend, en op 13 december 2022 vond een mondelinge behandeling plaats. De rechtbank had eerder het verzoek van verzoeker afgewezen na een belangenafweging. Het hof overweegt dat verzoeker niet heeft betwist dat de registratie in 2013/2015 op goede gronden is aangebracht, en dat hij zijn schuld pas in 2019 heeft voldaan. Het hof concludeert dat de belangen van ING bij handhaving van de registratie zwaarder wegen dan die van verzoeker, die onvoldoende heeft aangetoond dat de registratie de enige reden is voor het niet verkrijgen van een hypothecaire lening. Het verzoek van verzoeker wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.307.327/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/614041 / HA RK 21-258
beschikking van 17 januari 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonend in [woonplaats],
verzoeker,
advocaat: mr. C. Houth, kantoorhoudende in Uden,
tegen:
ING Bank N.V.,
gevestigd in Amsterdam,
verweerster,
advocaat: mr. D.J. Posthuma, kantoorhoudende in Amsterdam.
Het hof zal partijen hierna [verzoeker] en ING noemen.

1.De zaak in het kort

In deze zaak heeft [verzoeker] aangevoerd dat hij belang heeft bij verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het register van het BKR omdat de BKR-registratie hem belemmert bij het verkrijgen van een hypothecaire geldlening ten behoeve van de aankoop van een eigen woning. Het hof moet beoordelen of ING dwingende gerechtvaardigde gronden heeft voor het handhaven van de registratie van de persoonsgegevens van [verzoeker] die zwaarder wegen dan de belangen van [verzoeker].

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift in hoger beroep, ingekomen op de griffie van het hof op 1 maart 2022, waarmee [verzoeker] in hoger beroep is gekomen van de beschikking van de rechtbank Den Haag;
  • het verweerschrift in hoger beroep van ING, met bijlagen.
2.2
Op 13 december 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] nog de producties 6 en 7 overgelegd.

3.Feiten en procedure bij de rechtbank

3.1
De rechtbank heeft onder 2.1 tot en met 2.3 van de bestreden beschikking een aantal feiten vastgesteld. Deze zijn niet in geschil, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan.
3.2
Het gaat in deze zaak om het volgende.
In 2011 is [verzoeker] een kredietovereenkomst aangegaan met ING op grond waarvan aan hem een krediet van € 9.961,- is verleend.
Op 4 december 2013 heeft ING in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van de Stichting Bureau Krediet Registratie (BKR) laten registreren dat [verzoeker] een ongeoorloofde achterstand had laten ontstaan (achterstandscodering A).
Op 4 maart 2015 heeft ING in het CKI laten opnemen dat zij op de schuld van [verzoeker] een bedrag van meer dan € 250,- had afgeboekt (bijzonderheidscodering 3).
Op 7 mei 2015 heeft ING in het CKI laten opnemen dat zij [verzoeker]’s gehele schuld had opgeëist (bijzonderheidscodering 2).
[verzoeker] heeft zijn schuld aan ING op 19 november 2019 voldaan.
Bij brief van 21 februari 2021 heeft [verzoeker] ING verzocht de BKR-registraties door te halen. ING heeft dat verzoek afgewezen.
3.3
In deze procedure heeft [verzoeker] verzocht om ING te bevelen de achterstandscodering en de bijzonderheidscoderingen die op zijn naam staan, te verwijderen uit het CKI, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.4
ING heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoeker] en heeft geconcludeerd tot afwijzing daarvan.
3.5
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, na een belangenafweging tussen het belang van [verzoeker] bij verwijdering van de registratie en het belang van ING bij handhaving daarvan, het verzoek van [verzoeker] afgewezen.

4.Beoordeling in hoger beroep

4.1
[verzoeker] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en zijn verzoek alsnog zal toewijzen.
4.2
ING heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Beoordelingskader
4.3
[verzoeker] heeft in de grieven 1 tot en met 4 bezwaar gemaakt tegen het door de rechtbank gebruikte beoordelingskader. Meer in het bijzonder heeft hij aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de zogeheten Santander-maatstaf heeft toegepast (HR 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8097), in plaats van de in art. 21 lid 1 AVG opgenomen maatstaf. Verder is [verzoeker] van mening dat de rechtbank heeft miskend dat het stelsel van kredietregistratie niet in het leven is geroepen om kredietaanbieders te beschermen tegen kredietafnemers die hun lening niet kunnen betalen. Dit belang mag daarom niet worden meegewogen in de afweging die op grond van art. 21 lid 1 AVG moet plaatsvinden, aldus [verzoeker].
4.4
Gelet op deze grieven zal het hof hieronder ingaan op de werkwijze van BKR, de grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens in het door BKR beheerde register en de maatstaf op basis waarvan beoordeeld moet worden of de persoonsgegevens op verzoek van een consument kunnen worden verwijderd.
4.5
Ingevolge art. 4:32 Wft is een kredietaanbieder verplicht om deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie en dat te raadplegen bij het behandelen van een kredietaanvraag. BKR heeft voor de kredietregistratie het CKI ingericht, waarin – kort gezegd – kredietverstrekkers de door hen verleende kredieten registreren. In het Algemeen Reglement CKI (hierna: het Reglement) zijn de rechten en verplichtingen tussen BKR en haar zakelijke klanten (de kredietverstrekkers) geregeld.
4.6
Op grond van art. 1 van het Reglement heeft BKR tot doel het bevorderen van een maatschappelijk verantwoorde financiële dienstverlening. BKR wil consumenten behoeden voor overkreditering en andere financiële problemen (problematische schuldsituaties). Daarnaast levert BKR voor haar zakelijke klanten een bijdrage aan het beperken van de financiële risico’s bij kredietverlening en aan het voorkomen en bestrijden van misbruik en fraude.
4.7
Het Reglement verplicht de zakelijke klanten van BKR mee te werken aan de registratie van persoonsgegevens van consumenten voor zover deze consumenten voldoen aan de door BKR gestelde voorwaarden voor registratie. De in het CKI geregistreerde persoonsgegevens van consumenten worden door BKR verwijderd – kort gezegd en voor zover hier relevant– na verloop van vijf jaar nadat de consument zijn betalingsachterstand heeft ingelopen en/of de openstaande schuld heeft voldaan. Het is een zakelijke klant niet toegestaan om een contract, achterstand of codering eerder uit het CKI te verwijderen tenzij sprake is van:
een onterechte registratie;
een terechte registratie die na een zorgvuldige belangenafweging op basis van beschikbare gegevens over individuele omstandigheden, disproportioneel blijkt;
een uitspraak van een rechter of een bevoegde geschillencommissie.
4.8
In het CKI is sprake van verwerking van persoonsgegevens waarop de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing is. De verwerking in het CKI vindt zijn grondslag in art. 6 lid 1 onder f AVG nu het gaat om een verwerking die noodzakelijk is voor de behartiging van gerechtvaardigde belangen van BKR en haar zakelijke klanten (HR 3 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1814). In het Reglement is aansluiting gezocht bij de vereisten die de AVG stelt aan de verwerking van persoonsgegevens. Zo bepaalt art. 27 van het Reglement dat de consument wordt geïnformeerd over de verwerking van zijn persoonsgegevens in het CKI, biedt art. 28 van het Reglement de grondslag voor het recht op inzage en geeft art. 29 van het Reglement de consument het recht om onjuiste gegevens te laten rectificeren.
4.9
Art. 21 lid 1 AVG bepaalt dat degene van wie de persoonsgegevens zijn verwerkt te allen tijde het recht heeft om vanwege met zijn specifieke situatie verband houdende redenen bezwaar te maken tegen deze verwerking. De verwerkingsverantwoordelijke moet de verwerking van de persoonsgegevens dan staken tenzij hij dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking van de persoonsgegevens aanvoert die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokkene. Op grond van art. 17 AVG kan degene van wie de persoonsgegevens zijn verwerkt, verzoeken om deze gegevens te wissen. In het verlengde hiervan bepaalt art. 30 van het Reglement dat een consument het recht heeft om vanwege met zijn specifieke situatie verband houdende redenen bij de zakelijke klant bezwaar te maken tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens in het CKI. Het is aan de zakelijke klant om de op grond van art. 21 lid 1 AVG vereiste belangenafweging te maken.
4.1
Bij de toetsing of de persoonsgegevens van [verzoeker] uit het CKI moeten worden verwijderd, is dus vereist dat [verzoeker] met zijn specifieke situatie verband houdende redenen voor de verwijdering aanvoert. Vervolgens moet worden onderzocht of ING dwingende gerechtvaardigde gronden aanvoert voor de verwerking van de persoonsgegevens van [verzoeker] in het CKI en, zo ja, of die gronden zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van [verzoeker]. Anders dan [verzoeker] veronderstelt, gaat het bij de vraag of de BKR-registratie moet worden verwijderd, niet alleen erom of er nog steeds een noodzaak aanwezig is [verzoeker] te beschermen tegen overkreditering en problematische schulden. Nu de verwerking van de persoonsgegevens in het CKI berust op het bepaalde in art. 6 lid 1 onder f AVG, kan bij de beoordeling of ING dwingende gerechtvaardigde gronden heeft voor handhaving van de registratie, ook worden betrokken dat met het CKI mede wordt beoogd een bijdrage te leveren aan het beperken van de financiële risico’s voor de zakelijke klanten van BKR bij de kredietverlening.
4.11
Kortom, het hof zal hieronder de maatstaf van art. 21 lid 1 AVG toepassen bij de beoordeling of ING gehouden is de persoonsgegevens van [verzoeker] uit het CKI te laten verwijderen.
Moet ING de BKR-registratie laten verwijderen?
4.12
[verzoeker] stelt in grief 5 dat hij met zijn specifieke situatie verband houdende redenen heeft voor zijn verzoek om de BKR-registratie te verwijderen. Deze houden in dat [verzoeker] op dit moment met zijn vrouw en zoontje (geboren in 2021) in een huurwoning woont die tochtig is en waar sprake is van zeer ernstige en telkens terugkerende schimmelvorming. Volgens [verzoeker] is de verhuurder niet bereid de oorzaak van deze problemen aan te pakken. [verzoeker] vreest voor de gezondheid van zijn gezin. [verzoeker] zou graag verhuizen, maar ziet geen mogelijkheden om een andere woning te huren. Zijn inkomen is te hoog voor een sociale huurwoning en de woningen in de vrije sector zijn schaars en/of veel te duur. [verzoeker] wil een eigen woning kopen, maar komt als gevolg van de BKR-registratie niet in aanmerking voor een hypothecaire lening. Ten bewijze van die laatste stelling heeft [verzoeker] een aantal afwijzingen van banken overgelegd. Daarnaast heeft [verzoeker] aangevoerd dat de BKR-registratie hem ook belemmert om een zakelijke lening of een leaseovereenkomst te sluiten ten behoeve van zijn eigen bedrijf, maar tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [verzoeker] verklaard dat dat niet de belangrijkste reden is voor het verzoek om de BKR-registratie te laten verwijderen.
4.13
Het hof stelt vast dat [verzoeker] niet heeft betwist dat ING in 2013/2015 op goede gronden is overgegaan tot registratie van de persoonsgegevens van [verzoeker] in het CKI. [verzoeker] heeft ter zake van de door ING verstrekte lening achterstanden laten ontstaan en heeft de lening niet tijdig terugbetaald. Deze situatie heeft een aantal jaren geduurd. Pas eind 2019 heeft [verzoeker] zijn schuld aan ING volledig voldaan. De omstandigheid dat [verzoeker] als gevolg van persoonlijke omstandigheden tot eind 2019 in gebreke is gebleven bij de voldoening van zijn schuld, doet hieraan niet af. Met het stelsel van kredietregistratie wordt beoogd om consumenten te beschermen tegen problematische schuldsituaties, ongeacht de reden waarom de schulden zijn ontstaan. Met die doelstelling strookt niet dat de registratie wordt verwijderd zodra een consument zijn schulden heeft afgelost. Gezien de doelstelling van de kredietregistratie heeft BKR als uitgangspunt gekozen dat de registratie gedurende een termijn van vijf jaar blijft gehandhaafd, een uitgangspunt waaraan ING zich op grond van het Reglement in beginsel heeft te houden. Er bestaan voor ING dus dwingende gerechtvaardigde gronden voor het in stand laten van de registratie in het CKI.
4.14
Dit alles neemt niet weg dat nu [verzoeker] met zijn specifieke situatie verband houdende redenen voor de verwijdering aanvoert, moet worden onderzocht of in dit geval de registratie kan worden verwijderd ook al is de vijfjaarstermijn nog niet verstreken. De (begrijpelijke) wens van [verzoeker] om een eigen woning te kopen omdat zijn huurwoning ernstige gebreken vertoont die door de verhuurder niet worden verholpen, zou wellicht zwaarder kunnen wegen dan de belangen van ING bij handhaving van de registratie. Echter, daarvoor is in ieder geval noodzakelijk dat [verzoeker] voldoende concreet stelt dat de registratie in het CKI de enige reden is dat hij geen hypothecaire geldlening kan krijgen. Nu hij dit niet heeft gedaan, is het hof van oordeel dat reeds om die reden de dwingende gerechtvaardigde gronden die ING aanvoert voor de handhaving van de registratie, zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de [verzoeker]. Het hof licht dit oordeel hieronder nader toe.
4.15
[verzoeker] heeft inmiddels al enige jaren een eigen bedrijf. Hij heeft aangevoerd dat het bedrijf zo goed loopt, dat hij met behulp van een hypothecaire geldlening zeker een eigen woning zou kunnen financieren. Uit de in deze procedure overgelegde jaarcijfers van het bedrijf van [verzoeker] volgt echter dat er in de jaren 2019-2021 sprake is van een sterke neergaande lijn. Was in het jaar 2019 nog sprake van een bedrijfsresultaat van € 91.825,-, in het jaar 2020 bedroeg het resultaat € 41.549,- en in het jaar 2021 bedroeg het resultaat € 24.986,-. Het is op grond van deze cijfers voor het hof niet evident dat een hypotheekverstrekker bereid zal zijn een hypothecaire geldlening te verstrekken, ook al zou de registratie in het CKI worden verwijderd. Van [verzoeker] kan worden verlangd dat hij meer concreet onderbouwt dat de BKR-registratie het enige is dat in de weg staat aan de aankoop van een eigen woning. Hij heeft weliswaar stukken overgelegd waaruit blijkt dat een aantal hypotheekverstrekkers vanwege de BKR-registratie niet bereid is een hypotheek te verlenen, maar hieruit volgt niet dat [verzoeker] wél in aanmerking zou komen voor een hypothecaire geldlening voor een woning die hij daadwerkelijk zou willen kopen als de BKR-registratie zou worden verwijderd.
4.16
Uit de opmerkingen van ING tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, leidt het hof overigens af dat ING een nieuw, meer concreet onderbouwd, verzoek van [verzoeker] in behandeling zal nemen en zal beoordelen aan de hand van alle dan aan de orde zijnde relevante omstandigheden van het geval.
4.17
Met grief 6 klaagt [verzoeker] dat ING hem heeft tegengeworpen dat hij in 2017/2018 nog twee nieuwe schulden heeft laten ontstaan. Volgens [verzoeker] gaat het om twee zeer geringe schulden: een verkeersboete van € 66,- en een schuld aan ANWB van € 136,50, die geen rol zouden mogen spelen bij de beoordeling of zijn persoonsgegevens uit het CKI moeten worden verwijderd.
4.18
Uit het voorafgaande volgt dat deze grief niet meer van belang is bij de beoordeling van het onderhavige verzoek van [verzoeker]. Ten overvloede merkt het hof op dat ING, gezien de doelstelling van de kredietregistratie (het behoeden van consumenten voor overkreditering en andere financiële problemen), bij de beoordeling van een hernieuwd verzoek van [verzoeker] mede acht mag slaan op eventuele bij haar bekende, nieuwe(re) schulden en/of betalingsachterstanden, ongeacht of deze schulden en/of betalingsachterstanden in het CKI zijn geregistreerd.
4.19
De conclusie is dat het verzoek van [verzoeker] zal worden afgewezen. [verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt de bestreden beschikking;
  • veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van ING bepaald op € 783,- aan verschotten, € 2.391,- aan salaris voor de advocaat (tarief II, 2 punten, inclusief € 163,- aan nasalaris), te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
  • verklaart deze beschikking wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A. Joustra, P. Volker en R.W. Polak en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2023 in aanwezigheid van de griffier.