ECLI:NL:GHDHA:2023:1780

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
200.318.835/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verhoging beslagvrije voet door hoge woonlasten en toepassing hardheidsclausule

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verhoging van de beslagvrije voet van verzoeker, die te maken heeft met hoge woonlasten. Verzoeker, die een appartement huurt, heeft een verzoek ingediend om de beslagvrije voet te verhogen, omdat hij zich beroept op de hardheidsclausule van artikel 475fa van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De deurwaarder had eerder beslag gelegd op het inkomen van verzoeker, en de kantonrechter had het verzoek tot verhoging van de beslagvrije voet afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de beslagvrije voet van verzoeker al aanzienlijk was verhoogd door een wetswijziging, waardoor er geen sprake was van kennelijk onevenredige hardheid. Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden wijzen op een uitzonderlijke situatie die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigt. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en bepaald dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.318.835/01
Zaaknummer rechtbank : 9740839/22-82415
Beschikking van 4 juli 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[verzoeker],
wonend in [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. A.W. van Rijn, kantoorhoudend in Katwijk,
tegen
[Naam], gerechtsdeurwaarder h.o.d.n.
Gerechtsdeurwaarderskantoor [… 1] & Partners B.V.,
kantoorhoudend in Hoofddorp,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. M. Heijsteeg, kantoorhoudend in Haarlem.
Het hof zal partijen hierna noemen: [verzoeker] en de deurwaarder.

1.De zaak in het kort

1.1
De deurwaarder heeft executoriaal beslag gelegd op het inkomen dat [verzoeker] ontvangt van de Sociale Verzekeringsbank. Daarbij heeft de deurwaarder de beslagvrije voet (het beslagvrije gedeelte van de uitkering) vastgesteld. [verzoeker] heeft een verzoek tot verhoging van de beslagvrije voet ingediend in verband met zijn hoge woonlasten. Hij beroept zich op de wettelijke hardheidsclausule. De kantonrechter heeft het verzoek van [verzoeker] afgewezen.
1.2
Ook het hof wijst het verzoek van [verzoeker] af. Tijdens de loop van deze procedure is, door een wetswijziging, de beslagvrije voet van [verzoeker] al aanzienlijk verhoogd. Daardoor valt nu nog maar een relatief klein deel van het inkomen van [verzoeker] onder het beslag. [verzoeker] heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat sprake is (geweest) van onevenredige hardheid.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • het beroepschrift met bijlagen, ontvangen op 27 oktober 2022, waarmee [verzoeker] in hoger beroep is gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden, van 28 juli 2022 (hierna: de beschikking);
  • het verweerschrift in hoger beroep van de deurwaarder.
2.2
Op 31 mei 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht, mr. Heijsteeg aan de hand van pleitaantekeningen die zij heeft overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[verzoeker] huurt sinds 25 april 2016 een (gemeubileerd) appartement bij [… 2] Hotels. De huur bedroeg bij aanvang € 1.000,- per maand, inclusief gas, water en licht.
3.2
De deurwaarder heeft op 14 september 2018 beslag gelegd op het inkomen dat [verzoeker] ontvangt van de Sociale Verzekeringsbank.
3.3
Op 15 oktober 2021 heeft de deurwaarder aan [verzoeker] bericht dat hij optreedt als coördinerend deurwaarder in verband met meerdere beslagen. Hij heeft de beslagvrije voet voor [verzoeker] vastgesteld op € 1.057,- per maand en € 311,- ingehouden op het maandinkomen van [verzoeker].

4.Procedure bij de kantonrechter

4.1
[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend strekkende tot aanpassing van de beslagvrije voet. Hij wil dat de beslagvrije voet wordt verhoogd tot het bedrag van zijn maandinkomen van € 1.571,-. Ook verzoekt hij om terugbetaling van de sinds 21 oktober 2021 ingehouden bedragen en om betaling van zijn kosten.
4.2
De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen en heeft bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt. De kantonrechter heeft onder meer overwogen:
  • art. 475da lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is niet van toepassing op het verzoek van [verzoeker], omdat deze bepaling is bedoeld om de schuldenaar een termijn van maximaal zes maanden te geven om de uitgaven en de inkomsten met elkaar in overeenstemming te brengen. Daarvan is geen sprake bij de huur van [verzoeker] omdat [verzoeker] niet heeft verzocht om de beslagvrije voet slechts voor een half jaar aan te passen (r.o. 4.4);
  • art. 475da lid 6 Rv is evenmin van toepassing omdat [verzoeker] niet heeft gesteld dat zijn schulden binnen een bepaalde termijn zullen zijn afgelost (r.o. 4.4 slot);
  • de in art. 475fa Rv opgenomen hardheidsclausule is niet bedoeld voor de onderhavige situatie, omdat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om geen rekening te houden met de daadwerkelijke huur, maar met een normbedrag ter hoogte van redelijke woonlasten behorend bij het inkomen. Het verzoek van [verzoeker] om rekening te houden met de daadwerkelijk betaalde huur gaat in tegen de bedoeling van de wetgever. Bovendien huurt [verzoeker] sinds 2016 bij [… 2] en heeft hij niet gesteld dat hij sinds het beslag pogingen heeft ondernomen om een goedkopere huurwoning te krijgen, anders dan dat hij al jaren ingeschreven staat op de lijst van sociale huurwoningen, hetgeen volgens de kantonrechter een te geringe inspanning is (r.o. 4.5).

5.Verzoek in hoger beroep

5.1
[verzoeker] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met de beschikking. Hij heeft twee bezwaren (grieven) tegen de beschikking aangevoerd. [verzoeker] wil dat de beschikking van de kantonrechter wordt vernietigd en dat zijn verzoek alsnog wordt toegewezen.
5.2
[verzoeker] voert in hoger beroep aan, kort gezegd, dat ten onrechte is geoordeeld dat de hardheidsclausule niet op zijn situatie van toepassing is. Volgens [verzoeker] is er onvoldoende rekening gehouden met zijn hoge woonlasten. Hij wijst op jurisprudentie waaruit volgt dat een hogere huur aanleiding kan zijn voor een verhoging van de beslagvrije voet en toepassing van de hardheidsclausule. Ook voert hij aan dat de inschrijving bij een woningbouwcorporatie voor hem de enige mogelijkheid is om een goedkopere huurwoning te zoeken en dat de woningvijver waarin hij moet vissen, zeer beperkt is door de huidige overspannen woningmarkt.

6.Beroep op niet-ontvankelijkheid

6.1
De deurwaarder heeft in hoger beroep een beroep op niet-ontvankelijkheid gedaan, omdat [verzoeker] het verzoekschrift en het beroepschrift heeft gericht tegen de besloten vennootschap van de gerechtsdeurwaarder (Gerechtsdeurwaarderskantoor [… 1] & Partners B.V.) en niet tegen de gerechtsdeurwaarder zelf. [verzoeker] heeft naar voren gebracht dat het zijn bedoeling is geweest om het verzoek te richten tegen de gerechtsdeurwaarder, die gebruikmaakt van een B.V. De op de zitting aanwezige heer [Naam] heeft er vervolgens mee ingestemd dat niet Gerechtsdeurwaarderskantoor [… 1] & Partners B.V. wordt aangemerkt als verweerder, maar hijzelf, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder in dat kantoor. Het beroep op de niet-ontvankelijkheid is op de zitting ingetrokken. Het hof gaat dan ook voorbij aan dat beroep.

7.Beoordeling in hoger beroep

Kern van het geschil

7.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of [verzoeker] wegens hoge woonlasten aanspraak heeft op een hogere beslagvrije voet dan de beslagvrije voet die de deurwaarder heeft vastgesteld. Het hof zal hierna allereerst ingaan op de wettelijke regeling over de beslagvrije voet en daarna beoordelen of [verzoeker] aanspraak heeft op een hogere beslagvrije voet.
Beslagvrije voet in geval van hoge woonlasten; wetswijziging
7.2
In art. 475da Rv is bepaald op welke wijze de beslagvrije voet moet worden berekend. Lid 5 van die bepaling bevat een regeling voor schuldenaren met hoge woonlasten. Die schuldenaren kunnen verzoeken om een tijdelijke verhoging van de beslagvrije voet.
7.3
Art. 475da lid 5 Rv is tijdens de duur van deze procedure gewijzigd. Volgens de regeling die van toepassing was toen het beslag ten laste van [verzoeker] werd gelegd (hierna: art. 475da lid 5 (oud) Rv), konden alleen schuldenaren met hogere inkomens verzoeken om een tijdelijke verhoging van de beslagvrije voet wegens hoge woonlasten. Dat kwam omdat bij de invoering van die regeling was verondersteld dat hoge woonlasten vrijwel uitsluitend voorkomen bij hogere inkomens. Daarom werd als voorwaarde gesteld dat alleen schuldenaren met de maximale beslagvrije voet een verzoek tot tijdelijke verhoging van de beslagvrije voet konden indienen (zie Kamerstukken II 2022/23, 36 216, nr. 3, p. 12). [verzoeker] voldeed niet aan die voorwaarde en kwam alleen daarom al niet in aanmerking voor een tijdelijke verhoging van de beslagvrije voet. Met de invoering van de zogeheten Verzamelwet SZW 2023 is art. 475da lid 5 Rv gewijzigd zodat de tijdelijke verhoging van de beslagvrije voet wegens hoge woonlasten met ingang van 1 januari 2023 ook mogelijk is voor schuldenaren die niet in aanmerking komen voor de maximale beslagvrije voet, en dus ook voor [verzoeker].
7.4
Partijen hebben op de zitting toegelicht dat de beslagvrije voet van [verzoeker] wegens de hiervoor genoemde wetswijziging inmiddels is verhoogd. Op het maandinkomen van [verzoeker] wordt nu nog ongeveer € 82,- ingehouden, en niet meer € 311,- zoals ten tijde van de indiening van het verzoekschrift bij de kantonrechter het geval was. De deurwaarder heeft op de zitting ook verklaard dat hij vanwege de herberekende, hogere beslagvrije voet gelden aan [verzoeker] heeft terugbetaald. [verzoeker] heeft dat ter zitting erkend.
Beroep op hardheidsclausule
7.5
In hoger beroep staat niet ter discussie dat de deurwaarder de beslagvrije voet heeft berekend op de wijze zoals die in de wet was voorgeschreven op het moment van de beslaglegging. Meer in het bijzonder staat niet ter discussie dat art. 475da (oud) Rv correct is toegepast. Verder staat vast, op grond van hetgeen over en weer op de zitting in hoger beroep is verklaard, dat de beslagvrije voet inmiddels is verhoogd naar aanleiding van de hiervoor besproken wetswijziging. De vraag waar het in dit hoger beroep nog om draait is of [verzoeker] een beroep toekomt op de hardheidsclausule van art. 475fa Rv. Die houdt in dat, als de toepassing van de regeling over de beslagvrije voet (art. 475da tot en met 475e Rv) leidt tot een kennelijk onevenredige hardheid als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet, de kantonrechter op verzoek van de schuldenaar de beslagvrije voet voor een door hem te bepalen termijn kan verhogen.
7.6
Bij de beoordeling daarvan stelt het hof voorop dat de wetgever voor ogen heeft gestaan dat een beroep op de hardheidsclausule beperkt is tot zeer uitzonderlijke, individuele situaties, en niet bedoeld is als standaardcompensatie voor groepen mensen die niet uitkomen met de voor hen geldende beslagvrije voet (zie Kamerstukken II 2016/17, 34 628, nr. 3, p. 26).
7.7
Naar het oordeel van het hof heeft [verzoeker] geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat in zijn geval sprake is van een kennelijk onevenredige hardheid die uitstijgt boven de noden van de groep mensen aan wie met de voornoemde wetswijziging tegemoetgekomen is. Meer in het bijzonder is niet gebleken dat [verzoeker] te kampen heeft met uitzonderlijke, hoge en noodzakelijke kosten waardoor hij onder het bestaansminimum komt. [verzoeker] heeft weliswaar gewezen op zijn relatief hoge woonlasten, maar ter zitting ook verklaard dat hij het tot nu toe financieel heeft kunnen redden door onder andere twee nabetalingen (zorgtoeslag). Daarbij komt dat [verzoeker] naast de relatief hoge huur geen vaste lasten heeft (gemeentelijke heffingen, waterschapslasten, e.d.) en aan [… 2] Hotels geen bijkomende kosten hoeft te betalen voor bijvoorbeeld gas, water, licht en internet. Verder is van belang dat, zoals ter zitting is besproken, de beslagvrije voet inmiddels al aanzienlijk is verhoogd en er bovendien terugbetalingen hebben plaatsgevonden.
7.8
Ook moet in aanmerking worden genomen dat, zoals uit de wetsgeschiedenis volgt, de wetgever in het kader van art. 475da lid 5 Rv slechts heeft voorzien in een
tijdelijkeverhoging van de beslagvrije voet, zodat schuldenaren met hoge woonlasten de tijd krijgen om met een werkbaar bestaansminimum hun uitgaven aan te passen aan de financiële situatie. Wanneer sprake is van een langer lopend beslag, wordt verwacht dat schuldenaren hun woonlasten in overeenstemming brengen met hun inkomen (zie Kamerstukken II 2022/23, 36 216, nr. 3, p. 13). Het beslag ten laste van [verzoeker] is al bijna vijf jaar geleden gelegd en [verzoeker] is al die tijd in het relatief dure appartement van [… 2] Hotels blijven wonen. Van hem mag met het oog op de afbetaling van de schulden waarvoor de diverse beslagen zijn gelegd worden verwacht dat hij de nodige inspanningen verricht om die woonlasten te verminderen. [verzoeker] heeft niet voldoende onderbouwd dat hij al die jaren niet in staat is geweest om elders andere, goedkopere woonruimte te huren. Hij heeft slechts gesteld dat hij bij twee woningbouwcorporaties (regio Haaglanden en Leiden) als woningzoekende staat ingeschreven en dat het alleen zin heeft om zich te richten op bejaardenwoningen. Niet duidelijk is wat hem is aangeboden, waar hij wel en niet op heeft gereageerd en of er buiten de regio Haaglanden en Leiden mogelijkheden zijn.
7.9
De jurisprudentie waarop [verzoeker] heeft gewezen leidt niet tot een ander oordeel. [verzoeker] stelt op zichzelf terecht dat er gevallen bestaan waarin de rechter een beroep op de hardheidsclausule heeft gehonoreerd, mede vanwege hoge woonlasten, maar die gevallen zijn niet vergelijkbaar met zijn geval. Zo heeft de door [verzoeker] genoemde uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 oktober 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:5936) betrekking op een schuldenaar die in de regio Amsterdam woont en die vanwege zijn werk en een omgangsregeling met een kind gebonden is aan die regio. Die persoon dreigde door extra schulden wegens hoge woonlasten al bestaande schuldhulpverlening te verliezen en zou daardoor mogelijk ook niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dat alles is in de zaak van [verzoeker] niet aan de orde.
7.1
[verzoeker] heeft op de zitting nog aangevoerd dat de deurwaarder zou moeten voldoen aan art. 19.3.9 van de Leidraad Invordering. Daarin staat kort gezegd dat de ontvanger van de belastingdienst ten laste van in Nederland woonachtige belastingschuldigen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, rekening houdt met de hoogste beslagvrije voet van art. 475da lid 1 Rv voor de leefsituatie van de betreffende belastingschuldige. Het beroep op deze bepaling gaat niet op. Het gaat in dit geval immers niet om een vordering van de belastingdienst en het is niet de ontvanger, maar de deurwaarder die in dit geval de beslagvrije voet moet vaststellen, en daarbij gebonden is aan de voor [verzoeker] geldende wettelijke normen van artikel 475da Rv.
Conclusie
7.11
De conclusie is dat geen sprake is van een uitzonderlijke situatie waardoor de hardheidsclausule moet worden toegepast. Dit betekent dat het verzoek niet kan worden toegewezen. Het hoger beroep slaagt dus niet. Hoewel [verzoeker] in het ongelijk wordt gesteld, beslist het hof vanwege de aard van de zaak dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten). Ten aanzien van de kosten van de deurwaarder is in dat verband nog van belang dat het in rekening gebrachte griffierecht inmiddels is aangepast naar het tarief voor natuurlijke personen.

8.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 28 juli 2022;
  • compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.E. Honée, A.E.A.M. van Waesberghe en A.J. Swelheim en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2023 in aanwezigheid van de griffier.