ECLI:NL:GHDHA:2023:1752

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
200.308.381/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vraag of een seizoenplaats op een camping jaarlijks automatisch wordt verlengd en de rechtmatigheid van de verwijdering van een caravan

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], die sinds 2014 een seizoenplaats voor een caravan huurt op de camping Sollasi, en Mijbupark, de exploitant van de camping. Voor het seizoen 2019 ontving Mijbupark geen ondertekende overeenkomst van [appellant] en heeft hij ook de huur niet betaald. In juli 2019 heeft Mijbupark de seizoenplaats ontruimd en de caravan van [appellant] laten afvoeren. [appellant] vordert schadevergoeding voor de verwijdering van zijn caravan, maar de rechtbank heeft zijn vordering afgewezen. Het hof laat [appellant] in dit arrest toe tot bewijslevering over de hoogte van de schade.

Het procesverloop in hoger beroep laat zien dat [appellant] in beroep is gegaan tegen het vonnis van de kantonrechter, die oordeelde dat er geen geldige overeenkomst voor het seizoen 2019 tot stand was gekomen. Het hof overweegt dat de overeenkomst jaarlijks automatisch eindigt, tenzij er een nieuwe overeenkomst wordt gesloten. Het hof concludeert dat er voor het seizoen 2019 wel degelijk een overeenkomst tot stand is gekomen, waardoor Mijbupark niet gerechtigd was de caravan te verwijderen. Het hof oordeelt dat Mijbupark aansprakelijk is voor de schade die [appellant] heeft geleden door de onrechtmatige verwijdering van de caravan.

Het hof laat [appellant] toe tot bewijslevering over de waarde van de caravan en de overige goederen die in de caravan aanwezig waren. De zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere proceshandelingen, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om getuigen te horen en bewijsstukken over te leggen. Het hof benoemt mr. J.J. van der Helm tot raadsheer-commissaris voor de verdere behandeling van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.308.381/01
Zaaknummer rechtbank : 9203041 \ CV EXPL 21-1441
Arrest van 19 september 2023
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. T.J. Wittendorp, kantoorhoudend in Beek,
tegen
Maatschappij tot Exploitatie van Bungalows en Recreatieoorden Mijbupark B.V.,
gevestigd in Noordwijkerhout,
verweerster,
advocaat: mr. D.G. Lasschuit, kantoorhoudend in Leiden.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en Mijbupark.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant] heeft sinds 2014 een seizoenplaats voor een caravan gehuurd op de door Mijbupark geëxploiteerde camping Sollasi. Voor het seizoen 2019 zegt Mijbupark geen ondertekende overeenkomst te hebben ontvangen. [appellant] heeft ook de huur niet betaald. In juli 2019 heeft Mijbupark de seizoenplaats ontruimd en de caravan van [appellant] laten afvoeren.
1.2
[appellant] vordert in deze procedure vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden doordat de caravan is afgevoerd. De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Het hof laat [appellant] in dit arrest toe tot bewijslevering.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 7 maart 2022, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 8 december 2021;
  • het arrest van dit hof van 12 april 2022, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 juli 2022;
  • de memorie van grieven van [appellant];
  • de memorie van antwoord van Mijbupark, met bijlagen.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Mijbupark exploiteert het kampeerterrein Camping Sollasi in Noordwijkerhout (hierna ook wel: de camping).
3.2
In 2014 heeft [appellant] voor het eerst een seizoenplaats op de camping gehuurd. In de schriftelijke huurovereenkomst is onder meer opgenomen:
“Diese vereinbarung beginnt am 21 juni 2014 und endet am 1 oktober 2014
(…)
Wenn Sie doch nicht erlengt für dat nächsten Saison, sollen wir Ihnen annulierungskosten berechnen so wie geschrieben in dem Recron-Bedingungen.
Wenn Siekeinerlengung wünst für das Saison 2015 mussen Sie dass schriftlich melden vor dem 1 oktober 2014 und Ihren plätz raumen vor dem 15 oktober 2014
Hören wir nichts von Ihnen dann empfangen Sie in november der Vereinbarung für das neues Saison.
(…)
Auf diese Vereinbarung sind zutreffend:
Die RECRON-Bedingungen für Saisonstandplätze (…)
Der Feriengast hat das Obige erhalten und den Inhalt Kenntnis genommen.“
3.3
[appellant] heeft op de gehuurde plaats een caravan met een voortent geplaatst. In de seizoenen volgend op 2014 heeft hij ook een seizoenplaats op de camping gehuurd. Daartoe werd hem steeds een naar inhoud gelijkluidende overeenkomst als in 2014 toegestuurd, die hij ondertekend retourneerde.
3.4
In november 2018 heeft Mijbupark aan [appellant] de overeenkomst voor het seizoen 2019 toegestuurd. Op 18 december 2018 heeft Mijbupark via het mailadres [emailadres 1] [appellant] gevraagd binnen 7 dagen de overeenkomst terug te sturen.
3.5
Op 24 januari 2019 heeft Mijbupark [appellant] per post de factuur voor het komende seizoen gestuurd. Het totaalbedrag van € 2.171,15 moet volgens de factuur in twee delen worden voldaan: € 1.100,- voor 24 februari 2019 en € 1.071,15 voor 1 juni 2019. [appellant] heeft de factuur niet voldaan.
3.6
Mijbupark heeft [appellant] op 25 maart 2019 een e-mail gestuurd via het adres [emailadres 2]. Mijbupark heeft [appellant] daarin gevraagd telefonisch contact op te nemen omdat Mijbupark zelf ondanks herhaalde pogingen, geen gehoor heeft gekregen. Vervolgens is er telefonisch contact geweest tussen [appellant] en Mijbupark.
3.7
Op 2 april 2019 heeft Mijbupark aan [appellant] een algemene, voor alle seizoengasten bedoelde, informatiebrief toegestuurd (per post).
3.8
[appellant] is op 3 april 2019 op de camping geweest.
3.9
Op 11 april 2019 heeft Mijbupark [appellant] per e-mail een betalingsherinnering voor de eerste termijn van de huur gestuurd. [appellant] heeft daarop niet gereageerd.
3.1
Op 28 juni 2019 heeft Mijbupark aan [appellant] weer een algemene, voor alle seizoengasten bedoelde, informatiebrief toegestuurd (per post).
3.11
In juli 2019 heeft Mijbupark de caravan laten verwijderen en laten vernietigen.
3.12
In een e-mail van 18 mei 2021 van [medewerker Mijbupark 1] is onder meer opgenomen:
“Het eerste contact heb ik ([medewerker Mijbupark 1]) heb gehad met de familie is over het instorten van de voortent door toedoen van een zware storm. Dat was naar mijn weten eind maart. (…) Ik heb meer dan 2 e-mails getuurd met de vraag contact op te nemen ivm dat de tent was ingestort door storm, tevens de uitstraling perceel te wensen over liet. Na lange tijd heb ik de familie per telefoon gesproken na dat ze ons hadden gebeld. Heb alles uitgelegd en ze zouden wel een keer langs komen was antwoord van meneer.
Ik weet van gasten van het S-veld dat familie is geweest al voor alles is weggehaald. Dit heb ik gecontroleerd aan de hand van de toegangskaart. Familie heeft niets op geruimd of nog voortent weer op gebouw of perceel S-5 op geruimd. Nog heeft familie zich gemeld bij de receptie of bij eenieder van ons.
(…) Wel zeg ik eerlijk dat wij in de caravan zijn geweest (…). Wij hebben ons toegang verleend tot de caravan. Hoe wij de staat van de caravan tegen kwamen zag er echt uit dat ze niet van planwaren terug te komen. Alles was uitgehaald op vieze spullen na. Het was zo achter gelaten auto inpakken en weg.”
3.13
In een schriftelijke verklaring van 20 oktober 2021 van [medewerker Mijbupark 2] is onder meer opgenomen:
“In 2018/2019 hebben zowel onze administratie als ook de beheerders van camping Sollasi diverse malen geprobeerd contact te krijgen met de heer [appellant] aangaande zijn kampeermiddel op camping Sollasi plaats S5.
De administratie zocht dit contact vanwege het uitblijven van een getekende overeenkomst.
De beheerders zochten dit contact vanwege het zwaar verwaarloosde kampeermiddel en de vele klachten hieromtrent van andere recreanten.
Na het uitblijven van elke vorm van contact vanuit de heer [appellant], heb ik in het bijzijn van de beheerders van camping Sollasi en werknemers van Mijbupark B.V. ons de toegang toegeëigend tot het kampeermiddel.
Na binnenkomst bleek al snel dat ons vermoeden juist was dat de heer [appellant] het kampeermiddel onbewoonbaar had achtergelaten.
Zowel alle meubels, losse inventaris als ook keuken apparatuur en de badkamer waren verwijdert of gesloopt.”
3.14
Artikel 3 van de RECRON-voorwaarden luidt als volgt:
“De overeenkomst eindigt van rechtswege na het verstrijken van de overeengekomen periode, zonder dat daartoe een opzegging is vereist.”
3.15
Artikel 10 van de RECRON-voorwaarden luidt als volgt:
1.
Als de overeenkomst is geëindigd, moet de recreant, uiterlijk op de laatste dag van de overeengekomen periode, de plaats leeg en volledig opgeruimd opleveren.
2.
Als de recreant zijn kampeermiddel niet verwijdert, is de ondernemer gerechtigd, na schriftelijke sommatie en met inachtneming van een termijn van zeven dagen, ingaande op de dag van ontvangst, op kosten van de recreant de plaats te ontruimen. Eventuele stallingskosten, voor zover redelijk, zijn voor rekening van de recreant.”

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft Mijbupark gedagvaard en gevorderd, samengevat:
primair:voor recht te verklaren dat Mijbupark toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen;
subsidiair:voor recht te verklaren dat Mijbupark onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] en dat zij aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade;
in beide gevallen:
a) voor recht te verklaren dat de RECRON-voorwaarden buitengerechtelijk zijn vernietigd;
b) Mijbupark te veroordelen tot betaling van € 19.960,-, te vermeerderen met wettelijke rente;
c) Mijbupark te veroordelen tot betaling van € 1.373,- aan buitengerechtelijke kosten;
d) Mijbupark te veroordelen in de kosten van het geding.
4.2
Mijbupark heeft in reconventie gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van € 674,17 aan ontruimingskosten en € 2.171,15 aan omzetderving (totaal € 2.845,32).
4.3
De kantonrechter heeft in conventie de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de kosten van de procedure veroordeeld. In reconventie heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling van € 2.469,17, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten in reconventie zijn gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.4
De overwegingen van de kantonrechter laten zich als volgt samenvatten:
[appellant] heeft niet aangetoond dat hij tijdig de getekende huurovereenkomst heeft teruggestuurd naar Mijbupark;
[appellant] heeft niet betaald voor het seizoen 2019. Het betoog dat betaling geen constitutief vereiste is voor de totstandkoming van een overeenkomst wordt door de kantonrechter verworpen;
De stelling van [appellant] dat hij in april 2019 op locatie wilde betalen is niet komen vast te staan. [appellant] betaalde voorheen altijd in het voorjaar € 1.000,- per bank.
Voor 2019 is daarom geen seizoenovereenkomst tot stand gekomen. Het beroep van [appellant] op vernietiging van de RECRON-voorwaarden wordt verworpen.
[appellant] heeft ten onrechte zijn caravan niet uiterlijk op 1 oktober 2018 verwijderd. Mijbupark was daarom gerechtigd dit te doen. Het feit dat Mijbupark geen aangetekende brief heeft gestuurd om de ontruiming aan te kondigen, doet daar in de omstandigheden van het geval niet aan af.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft verschillende bezwaren tegen het vonnis aangevoerd. Hij vordert hetzelfde als bij de rechtbank, zij het dat hij niet meer vordert dat voor recht wordt verklaard dat de RECRON-voorwaarden zijn vernietigd. Hij vordert voorts dat de vordering in reconventie van Mijbupark wordt afgewezen.
5.2
De grieven zullen hierna worden besproken.

6.Beoordeling in hoger beroep

Bevoegdheid Nederlandse rechter

6.1
Deze zaak heeft een internationaal karakter omdat [appellant] in Duitsland woont en Mijbupark in Nederland is gevestigd. De rechter moet in een dergelijk geval ambtshalve beoordelen of hij bevoegd is. De Nederlandse rechter is in dit geval bevoegd op grond van het feit dat Mijbupark als gedaagde in Nederland is gevestigd (art. 4 lid 1 Brussel I bis-verordening).
Inleidende overwegingen
6.1
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de RECRON-voorwaarden van toepassing zijn op de verhouding tussen [appellant] en Mijbupark. [appellant] heeft de vordering die betrekking had op de vernietiging van de RECRON-voorwaarden in hoger beroep niet gehandhaafd en heeft naar voren gebracht dat hij zich refereert aan het oordeel van het hof omtrent de toepasselijkheid van de RECRON-voorwaarden. Nu [appellant] echter op dit punt geen grief tegen het vonnis van de kantonrechter heeft opgeworpen, moet het hof uitgaan van de toepasselijkheid van de RECRON-voorwaarden. Ten overvloede overweegt het hof dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de RECRON-voorwaarden niet van toepassing zijn of vernietigbaar zijn.
6.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de caravan eigendom was van [appellant]. Het is een derde – en dus ook Mijbupark – niet toegestaan om zonder rechterlijke tussenkomt eigendommen van anderen te verwijderen en te doen vernietigen. Dat is slechts anders indien daar een contractuele grondslag voor is of indien juist is dat, zoals Mijbupark stelt, [appellant] afstand heeft gedaan van zijn eigendom van de caravan.
6.3
Voor een contractuele grondslag voor de verwijdering van de caravan heeft Mijbupark zich alleen op artikel 10 van de RECRON-voorwaarden beroepen. Voor de toepasselijkheid van die grondslag is vereist dat de overeenkomst in oktober 2018 ten einde is gekomen. Tussen partijen is niet in geschil dat, als moet worden aangenomen dat er in 2019 een geldende overeenkomst was, Mijbupark niet de bevoegdheid had de caravan te verwijderen. Het hof zal daarom eerst beoordelen of er voor 2019 een overeenkomst tot stand is gekomen en zo nee, of dat betekent dat Mijbupark dan wel bevoegd was tot verwijdering.
Was er een overeenkomst voor het seizoen 2019?
6.4
Met de grieven I en II voert [appellant] in de kern aan dat de overeenkomst ieder jaar automatisch wordt verlengd, tenzij hij de overeenkomst actief beëindigt. Volgens Mijbupark daarentegen loopt de overeenkomst aan het einde van het seizoen af, en is instemming met verlenging van de overeenkomst nodig, zodat ieder seizoen een nieuwe overeenkomst moet worden gesloten. Volgens Mijbupark is dat voor het seizoen 2019 niet gebeurd.
6.5
Het hof stelt voorop dat de vraag wat partijen zijn overeengekomen niet kan worden beantwoord enkel op grond van een (zuiver) taalkundige uitleg van de bepalingen van de overeenkomst. Het komt steeds aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (de zogenoemde Haviltex-maatstaf).
6.6
De overeenkomst is met betrekking tot de vraag of deze voor steeds één seizoen geldt, of automatisch wordt verlengd, tegenstrijdig. Immers, de overeenkomst (partijen hebben de overeenkomst uit 2014 overgelegd, maar kennelijk is die ieder jaar op dit punt gelijkluidend) stelt voorop dat deze “beginnt am 21 juni 2014 und endet am 1 oktober 2014.” Dit duidt erop dat de overeenkomst automatisch aan het einde van het seizoen afloopt. Dit sluit ook aan bij artikel 3 van de RECRON-voorwaarden.
6.7
Daar staat tegenover dat vetgedrukt is opgenomen dat een huurder die
geenverlenging (“erlengung”) wil, dit schriftelijk moet melden voor 1 oktober en dan de gehuurde plaats voor 15 oktober moet ontruimen.
6.8
In de praktijk was de gang van zaken zo dat Mijbupark toestond dat een geplaatste caravan gedurende de wintermaanden bleef staan, in afwachting van een verlenging van de overeenkomst. [appellant] heeft die praktijk niet weersproken, zodat het hof daarvan uitgaat. Bij die praktijk past de uitleg die Mijbupark aan de overeenkomst geeft: de overeenkomst komt op 1 oktober van ieder jaar ten einde. De kennisgeving voor het geval een huurder geen nieuwe overeenkomst wil sluiten is van belang voor de verplichting de gehuurde plaats te ontruimen. Indien die kennisgeving uitblijft, gaat Mijbupark er vanuit dat een huurder in het volgende seizoen een nieuwe overeenkomst wil en zal sluiten en staat zij om die reden toe dat de caravan ter plaatse blijft staan.
6.9
De overeenkomst moet daarom zo worden uitgelegd dat per seizoen een nieuwe overeenkomst moet worden gesloten die tot stand komt door een aanbod van Mijbupark en de aanvaarding daarvan door [appellant].
6.1
[appellant] heeft erkend dat hij de overeenkomst voor het seizoen 2019 heeft ontvangen. Het hof leidt uit de e-mail van 18 december 2018 af dat dit begin november 2018 moet zijn gebeurd. [appellant] heeft weersproken dat hij de “reminder” van 18 december 2018 heeft ontvangen en het hof stelt vast dat het toen gebruikte e-mailadres met 1 letter afwijkt van het e-mailadres dat op andere momenten is gebruikt (bijvoorbeeld op 7 augustus 2018 (productie 4 [appellant] en 25 maart 2019, productie 7 [appellant])), zodat aannemelijk is dat door Mijbupark per ongeluk een verkeerd e-mailadres is gebruikt. Doorslaggevend is dat echter niet.
6.11
Uit de handelwijze van Mijbupark moet namelijk worden afgeleid dat zij er hoe dan ook vanuit ging dat er een nieuwe overeenkomst tot stand was gekomen. Zij heeft [appellant] niet alleen een factuur, maar ook een betalingsherinnering gestuurd. Verder heeft zij [appellant] in 2019 de brieven toegestuurd die aan alle seizoengasten werden gestuurd. Daar komt bij dat zij nimmer bij [appellant] erop heeft aangedrongen dat hij de caravan zou verwijderen.
6.12
[appellant] op zijn beurt heeft weliswaar de facturen niet voldaan, maar anders dan de kantonrechter overwoog is betaling geen constitutieve voorwaarde voor de totstandkoming van een overeenkomst. De betaling kan duiden op een aanvaarding van het aanbod, maar die aanvaarding kan ook andere vormen aannemen. [appellant] heeft de caravan laten staan en ook als niet kan worden aangenomen dat [appellant] de overeenkomst ondertekend heeft geretourneerd, staat vast dat hij wel heeft gereageerd op de melding van Mijbupark over de schade aan de voortent en dat hij toen naar de camping is gekomen. Naar hij zelf zegt, deed hij dat om de voortent te repareren. In ieder geval heeft hij op dat moment de caravan en de voortent niet verwijderd, hetgeen voor de hand had gelegen als hij geen nieuwe overeenkomst wilde sluiten. De aanvaarding van de nieuwe overeenkomst kan ook gelegen zijn in dit feitelijk handelen, dat een voortzetting van de bestaande situatie en dus de totstandkoming van een opvolgende overeenkomst impliceerde.
6.13
Het hof gaat er daarom van uit dat er ook voor het seizoen 2019 een overeenkomst tot stand is gekomen. Dat betekent dat Mijbupark alleen al om die reden niet gerechtigd was de caravan te verwijderen en te laten vernietigen. De keerzijde is dat [appellant] gehouden is het stageld te voldoen (in ieder geval over de periode tot aan het moment van verwijdering van de caravan). Het hof stelt vast dat de vordering in reconventie niet op deze grondslag is gebaseerd.
6.14
Als zou moeten worden geconcludeerd dat er geen overeenkomst voor 2019 tot stand is gekomen, zou de conclusie overigens dezelfde zijn. In dat geval was [appellant] gehouden de caravan aan het eind van het seizoen 2018 te verwijderen, maar heeft hij dat niet gedaan. Uitsluitend op grond van de RECRON-voorwaarden zou in dat geval aan Mijbupark de bevoegdheid toekomen de caravan zelfstandig en zonder rechterlijke tussenkomst te verwijderen. Artikel 10 van de RECRON-voorwaarden verbindt daaraan echter de voorwaarde van een schriftelijke sommatie. Vaststaat dat die sommatie er niet is geweest. Het hof deelt niet het oordeel van de kantonrechter dat de sommatie in dit geval achterwege kon blijven. Mijbupark beschikte over het juiste e-mailadres van [appellant] en ook over zijn postadres ([appellant] heeft de brieven die Mijbupark in 2019 aan alle seizoengasten heeft gestuurd ook ontvangen). De eerdere pogingen van Mijbupark om contact te zoeken met [appellant] hadden geen betrekking op een mogelijke ontruiming van de standplaats door Mijbupark en de vernietiging van de caravan. [appellant] behoefde er dus geen rekening mee te houden dat zijn caravan door Mijbupark zou worden afgevoerd en vernietigd. Door dat toch te doen, heeft Mijbupark inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [appellant]. Dat betekent dat Mijbupark ook indien er geen nieuwe overeenkomst tot stand zou zijn gekomen, niet gerechtigd was de caravan te verwijderen.
Heeft [appellant] afstand gedaan van de caravan?
6.15
Mijbupark heeft aangevoerd dat [appellant] de eigendom van de caravan heeft opgegeven omdat hij de caravan heeft leeg gehaald en verder in verwaarloosde toestand op de camping heeft achtergelaten.
6.16
Op grond van het bepaalde in artikel 5:18 BW gaat de eigendom van een roerende zaak verloren wanneer de eigenaar het bezit prijsgeeft met het oogmerk zich van de eigendom te ontdoen. Mijbupark heeft onvoldoende feiten aangevoerd die deze conclusie rechtvaardigen. Het feit dat [appellant] nog niet had betaald is niet voldoende en zelfs als juist zou zijn dat [appellant] alle spullen van waarde in april 2019 uit de caravan had verwijderd en de caravan in verwaarloosde toestand had achtergelaten, betekent ook dat nog niet dat hij afstand van zijn resterende eigendommen had gedaan. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat Mijbupark [appellant] nooit heeft gesommeerd tot ontruiming, Sterker, een dag voordat [appellant] op 3 april 2019 op de camping was geweest nadat Mijbupark hem eind maart 2019 telefonisch had bericht dat de voortent stuk was, had Mijbupark hem nog een brief gestuurd met een uitnodiging voor een welkomsdrankje voor de gasten voor het seizoen 2019. Sinds dat moment begin april 2019 is maar een relatief korte tijd verstreken tot het moment waarop Mijbupark de caravan heeft laten verwijderen. Voor zover het (algemeen geformuleerde) bewijsaanbod van Mijbupark daarom al betrekking heeft op het leeghalen en verwaarloos achterlaten van de caravan wordt dit aanbod dus als niet ter zake dienend gepasseerd.
Schade
6.17
Omdat hiervoor is geconcludeerd dat er wel een nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen, is Mijbupark tekort geschoten in haar verplichting de staplaats ter beschikking te blijven stellen en heeft zij ten onrechte de caravan verwijderd. Als er geen overeenkomst tot stand is gekomen, is de conclusie dezelfde. Mijbupark moet daarom de schade vergoeden die [appellant] heeft geleden.
6.18
Uit artikel 6:97 BW volgt dat de rechter de schade begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Als de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, moet deze worden geschat. Ten aanzien van het bestaan en de omvang van de schade rust echter op [appellant] de stelplicht en de bewijslast. [1]
6.19
[appellant] heeft gesteld dat zijn schade enerzijds bestaat uit de waarde van de caravan en anderzijds uit de waarde van goederen in en rondom de caravan (randnummer 21 dagvaarding, hierna ook aangeduid als “de overige goederen”). Mijbupark heeft zich verweerd met de stelling dat de caravan was leeggehaald en overigens in verwaarloosde toestand verkeerde.
6.2
Nu het verweer van Mijbupark voldoende wordt onderbouwd door onder meer de schriftelijke verklaringen van Duursma en Eikelenstam, zal [appellant] moeten bewijzen dat de caravan de door hem gestelde waarde had en dat (i) de door hem genoemde overige goederen aanwezig waren ten tijde van de verwijdering van de caravan en (ii) de door hem gestelde waarde hadden. Hij zal tot dit bewijs worden toegelaten.
6.21
Met betrekking tot de waarde van de caravan overweegt het hof alvast als volgt. Eventuele getuigen zullen kunnen verklaren over de staat waarin de caravan verkeerde, maar vermoedelijk niet over de waarde van de caravan. Om die waarde te bepalen (en de schade te kunnen begroten) acht het hof het noodzakelijk dat [appellant] duidelijk maakt wat het bouwjaar van de caravan was (aan de hand van het “Fahrzeug-Identifizierungsnr.” of een ander objectief gegeven), en de oorspronkelijke nieuwprijs, zodat de afschrijving tot het moment van aankoop door [appellant] kan worden bepaald. Verder komt het het hof voor dat het nuttig is dat partijen prijzen van vergelijkbare caravans verzamelen, of te rade gaan bij een of meer handelaars in caravans, om de benoeming van een vermoedelijk kostbare deskundige te voorkomen. Tot slot wil het hof in dit verband van [appellant] (bijvoorbeeld door overlegging van de verzekeringspolis) vernemen voor welk bedrag de caravan en de overige goederen verzekerd waren.
6.22
Met betrekking tot de overige goederen heeft [appellant] een handgeschreven overzicht overgelegd met (ongefilterde) bankafschriften. Daarmee is vooralsnog in ieder geval zowel de aanwezigheid als de waarde van die goederen onvoldoende onderbouwd. Niet alleen kan het hof geen wijs uit het handgeschreven overzicht, maar de relatie met de in de dagvaarding opgesomde posten volgt er ook niet voldoende uit. Datzelfde geldt voor de bankafschriften. Ook de daarop aangekruiste posten laten geen relatie zien met de in de dagvaarding genoemde posten (zo is onder meer een betaling aan het Golden Tulip Hotel aangekruist, terwijl het enkele feit dat er betalingen bij een bouwmarkt of bij een kampeercentrum zijn gedaan, zonder dat de bedragen overeenstemmen met die van de posten in de dagvaarding, weinig duidelijkheid schept).
6.23
[appellant] wordt dus toegelaten tot het bewijs van zijn stellingen met betrekking tot de staat en de waarde van de caravan en de aanwezigheid en de waarde van de overige goederen. Omdat het hof, gelet op het voorgaande, voorziet dat [appellant] ook schriftelijke stukken in het geding zal brengen, zal het hof de zaak naar de rol verwijzen voor een akte waarmee hij die stukken in het geding kan brengen en waarin hij kan aangeven welke getuigen hij wil doen horen. Mijbupark zal bij memorie na enquête op die stukken kunnen reageren.
6.24
Het bewijsaanbod wordt gepasseerd voor zover het betrekking heeft op de door [appellant] genoemde familieomstandigheden, pogingen om betalingen per bank te verrichten, het deponeren van de huurovereenkomst in de brievenbus, zijn stelling dat hij niet heeft beoogd zijn eigendom prijs te geven en dat de huurovereenkomst automatisch werd verlengd. Het gaat hierbij om feiten die niet relevant zijn, of om juridische oordelen, die geen bewijs behoeven, maar door de rechter moeten worden geveld.
De vordering in reconventie
6.25
De kantonrechter heeft de vordering in reconventie grotendeels toegewezen omdat zij tot de conclusie is gekomen dat er geen overeenkomst voor het seizoen 2019 is gesloten. De grieven richten zich ook tegen die beslissing.
6.26
De vordering in reconventie stuit af op de hiervoor getrokken conclusie dat er wel een overeenkomst is gesloten voor het seizoen 2019. Omdat Mijbupark niet gerechtigd was de caravan te verwijderen, is er ook geen grondslag voor het verhaal van de verwijderingskosten (€ 674,17).
6.27
Het door Mijbupark gevorderde bedrag van € 2.171,15 bestaat uit omzetderving omdat Mijbupark de plaats niet aan een ander heeft kunnen verhuren. Dat kon zij echter sowieso niet omdat de plaats aan [appellant] was verhuurd. [appellant] was daarom weliswaar gehouden huur te betalen, maar dat heeft Mijbupark niet aan haar vordering ten grondslag gelegd.
6.28
Ook als er geen huurovereenkomst voor 2019 tot stand zou zijn gekomen, zou de vordering in reconventie niet kunnen slagen. Mijbupark mocht in dat geval immers uitsluitend zelf tot ontruiming overgaan na een voorafgaande sommatie. Nu die is uitgebleven, kan zij de door haar gemaakte verwijderingskosten ook niet op [appellant] verhalen.
6.29
Voor de gevorderde omzetderving geldt in dat geval het volgende. [appellant] zou, als er geen overeenkomst zou zijn, tekort zijn geschoten in zijn verplichting om de campingplaats te ontruimen. Voor schadevergoeding is echter pas ruimte indien er ook verzuim is. Nu Mijbupark [appellant] nimmer heeft gesommeerd de caravan zelf te verwijderen en dit voor [appellant] ook niet onmogelijk was, kan niet worden geconcludeerd dat aan deze voorwaarde is voldaan. Bovendien voorziet artikel 10 van de RECRON-voorwaarden juist in de mogelijkheid om de situatie waarin een voormalig huurder de plaats ten onrechte bezet houdt, te beëindigen. Nu Mijbupark niet heeft voldaan aan de voorwaarden van artikel 10 van de RECRON-voorwaarden, mocht zij de caravan niet verwijderen en kon zij de plaats dus ook niet aan een ander verhuren.
Conclusie en proceskosten
6.3
De conclusie is dat [appellant] wordt toegelaten tot bewijs. Het hof meent dat het nuttig is om hetzij vóór, hetzij na bewijslevering een enkelvoudige mondelinge behandeling te houden ten overstaan van de hierna te benoemen raadsheer-commissaris, waarop zal worden getracht een minnelijke regeling te treffen, nu vaststaat dat Mijbupark aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden schade. Het hof geeft partijen in overweging ook zelf gesprekken over de schade aan te gaan. Dat die schade zo hoog is als door [appellant] begroot, staat bepaald niet vast en acht het hof op voorhand niet zonder meer aannemelijk, terwijl er nog de nodige kosten moeten worden gemaakt voor het horen van getuigen. [appellant] moet daarbij niet uit het oog verliezen dat, als hij stelt dat er voor 2019 een overeenkomst is gesloten, hij ook gehouden is de kosten voor de campingplaats te voldoen. Bovendien zou het probleem waarschijnlijk voorkomen zijn als [appellant] de overeenkomst gewoon tijdig had teruggestuurd en had voldaan aan zijn verplichting om tijdig (en dat is niet, zoals [appellant] stelt (achter 32 memorie van grieven) ieder jaar een maand later dan het vorige jaar), de huur te betalen.
6.31
Het hof zal de zaak nu verwijzen naar de rol voor een akte aan de zijde van beide partijen. [appellant] en Mijbupark kunnen desgewenst stukken overleggen. Zij moeten ieder aangeven of zij aanleiding zien voor een mondelinge behandeling vóór de getuigenverhoren. [appellant] moet opgeven welke getuigen hij wil horen. Beide partijen moeten opgave doen van hun verhinderingen in de periode januari-april 2024. Het hof wijst partijen erop dat het de verantwoordelijkheid is van de partij die een getuige oproept die niet de Nederlandse taal machtig is, om ervoor te zorgen dat er een tolk bij de getuigenverhoren aanwezig is.
6.32
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7.Beslissing

Het hof:
  • laat [appellant] toe tot het bewijs van zijn stellingen met betrekking tot de staat en de waarde van de caravan en de aanwezigheid en de waarde van de overige goederen;
  • verwijst de zaak naar de rol van 17 oktober 2023 voor het achter 6.31 omschreven doel;
  • benoemt mr. J.J. van der Helm tot raadsheer-commissaris ten overstaan van wie eventuele getuigen zullen worden gehoord en ten overstaan van wie de mondelinge behandeling zal worden gehouden;
  • deelt mee dat het hof al beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat het niet nodig is deze voor het getuigenverhoor over te leggen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, E.M. Dousma-Valk en R.M. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2023 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 27 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2162,