In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering van [appellant], die gedetineerd is in Nederland, om zijn uitlevering aan Argentinië te verbieden. De Argentijnse autoriteiten hebben om uitlevering verzocht in verband met een strafvervolging wegens een zedenmisdrijf. De rechtbank Noord-Holland had eerder de uitlevering toelaatbaar geoordeeld, maar de minister van Justitie en Veiligheid werd geadviseerd om garanties te vragen over de detentieomstandigheden en de duur van de procedure in Argentinië. De minister heeft toezeggingen ontvangen van de Argentijnse autoriteiten, waarop de uitlevering is toegestaan.
Het hof heeft in hoger beroep de vordering van [appellant] afgewezen, met de overweging dat er geen gegronde vrees bestaat voor onmenselijke behandeling of een onredelijke duur van de procedure in Argentinië. Het hof oordeelde dat de toezeggingen van de Argentijnse autoriteiten voldoende garanties bieden voor de detentieomstandigheden van [appellant]. Het hof heeft daarbij het vertrouwensbeginsel in acht genomen, dat inhoudt dat de verzoekende staat de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon zal respecteren. De vordering van [appellant] om zijn uitlevering te verbieden is afgewezen, en het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de rechter om te beoordelen of uitlevering in strijd is met de Europese mensenrechten, en dat de Staat niet verplicht is om vooraf concrete garanties te eisen over de duur van de strafprocedure in het ontvangende land. De kosten van het hoger beroep zijn voor rekening van [appellant].