ECLI:NL:GHDHA:2023:17

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
200.319.144/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van een verdachte van een zedenmisdrijf aan Argentinië en de beoordeling van detentieomstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering van [appellant], die gedetineerd is in Nederland, om zijn uitlevering aan Argentinië te verbieden. De Argentijnse autoriteiten hebben om uitlevering verzocht in verband met een strafvervolging wegens een zedenmisdrijf. De rechtbank Noord-Holland had eerder de uitlevering toelaatbaar geoordeeld, maar de minister van Justitie en Veiligheid werd geadviseerd om garanties te vragen over de detentieomstandigheden en de duur van de procedure in Argentinië. De minister heeft toezeggingen ontvangen van de Argentijnse autoriteiten, waarop de uitlevering is toegestaan.

Het hof heeft in hoger beroep de vordering van [appellant] afgewezen, met de overweging dat er geen gegronde vrees bestaat voor onmenselijke behandeling of een onredelijke duur van de procedure in Argentinië. Het hof oordeelde dat de toezeggingen van de Argentijnse autoriteiten voldoende garanties bieden voor de detentieomstandigheden van [appellant]. Het hof heeft daarbij het vertrouwensbeginsel in acht genomen, dat inhoudt dat de verzoekende staat de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon zal respecteren. De vordering van [appellant] om zijn uitlevering te verbieden is afgewezen, en het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de rechter om te beoordelen of uitlevering in strijd is met de Europese mensenrechten, en dat de Staat niet verplicht is om vooraf concrete garanties te eisen over de duur van de strafprocedure in het ontvangende land. De kosten van het hoger beroep zijn voor rekening van [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.319.144/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/635720/ KG ZA 22/869
Arrest in kort geding van 10 januari 2023
in de zaak van
[appellant],
thans gedetineerd in […],
appellant,
advocaat: mr. L.J. Woltring, kantoorhoudend in Haarlem,
tegen
De Staat der Nederlanden,
zetelend in Den Haag,
verweerder,
advocaat: mr. A.Th.M. ten Broeke, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en de Staat.

1.De zaak in het kort

1.1
De Argentijnse autoriteiten hebben de uitlevering verzocht van [appellant], met het oog op zijn strafvervolging wegens verdenking van een zedenmisdrijf. De rechtbank Noord-Holland heeft de uitlevering toelaatbaar geoordeeld, maar zij heeft de minister van Justitie en Veiligheid (hierna: de minister) geadviseerd garanties te vragen van de Argentijnse autoriteiten met betrekking tot de duur van de strafprocedure en de voorlopige hechtenis. De minister heeft bepaalde toezeggingen verkregen en vervolgens de uitlevering toegestaan. [appellant] vordert in deze procedure dat zijn uitlevering wordt verboden. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen.
1.2
Het hof komt in deze procedure tot hetzelfde oordeel als de voorzieningenrechter. Naar het oordeel van het hof bestaat er, mede gelet op de toezeggingen van de Argentijnse autoriteiten, geen gegronde vrees dat [appellant] in Argentinië een onmenselijke behandeling zal ondergaan of dat de behandeling van de strafzaak tegen [appellant] niet binnen een redelijke termijn zal plaatsvinden, op grond waarvan uitlevering onrechtmatig jegens [appellant] zou zijn.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de spoedappeldagvaarding van 19 november 2022, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 4 november 2022 (hierna: het vonnis);
  • de memorie van antwoord van de Staat van 13 december 2022.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellant] is op 3 juli 2021 op Schiphol aangehouden naar aanleiding van een zogenoemde “
red notice” van Argentinië, kort gezegd inhoudende dat [appellant] wordt verdacht van een zedenmisdrijf. [appellant] bezit de Amerikaanse en Italiaanse nationaliteit.
3.2
Op 6 juli 2021 is [appellant] voorgeleid bij de rechter-commissaris. [appellant] heeft daarbij verklaard onschuldig te zijn. De rechter-commissaris heeft vervolgens bevel gegeven [appellant] voor 60 dagen in bewaring te stellen.
3.3
Op 2 september 2021 heeft Argentinië om de uitlevering van [appellant] gevraagd. [appellant] is daarop in uitleveringsdetentie gehouden.
3.4
De meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland heeft bij uitspraak van 10 december 2021 de uitlevering toelaatbaar geoordeeld. De voorzitter van de meervoudige strafkamer heeft deze uitspraak bij brief van 10 december 2021 aan de minister gestuurd. In die brief is de volgende passage opgenomen:

Hierbij mogen wij u adviseren om garanties te vragen bij de Argentijnse autoriteiten, zodanig dat de strafprocedure binnen een redelijke termijn kan worden afgerond en dat de opgeëiste persoon niet langer dan strikt noodzakelijk in voorlopige hechtenis zal verblijven”.
3.5
De minister heeft vervolgens bij het ministerie van Buitenlandse Zaken informatie gevraagd over de detentieomstandigheden in Argentinië, specifiek voor personen verdacht van een zedenmisdrijf, en over de naleving van het recht op een proces binnen een redelijke termijn in Argentinië. Deze informatie is op 1 februari 2022 ontvangen. In deze informatie is, samengevat, onder meer te lezen dat Argentinië meerdere systemen van gevangenisbeheer kent, een federaal systeem en een aantal provinciale systemen. De omstandigheden in de diverse gevangenissen lopen sterk uiteen, en worden in bepaalde gevallen als zeer slecht bestempeld. Verder kent de Argentijnse wet een voorziening voor de maximale duur van de voorlopige hechtenis, die is gesteld op twee jaar, met de mogelijkheid van verlenging tot drie jaar.
3.6
Bij brief van 22 februari 2022 heeft de minister de Argentijnse autoriteiten gevraagd naar informatie over de plaats waar [appellant] gedetineerd zal worden, alsmede de garantie dat het voorarrest, behoudens de mogelijkheid van verlenging, niet langer zal duren dan twee jaar, en dat de tijd die [appellant] in uitleveringsdetentie heeft doorgebracht van een eventueel op te leggen straf zal worden afgetrokken.
3.7
Bij diplomatieke nota van 6 mei 2022 hebben de Argentijnse autoriteiten onder meer geantwoord dat [appellant] tijdens het voorarrest geplaatst zou kunnen worden in een strafinrichting in […]. In de nota staat verder dat het aan de rechter is om, met inachtneming van de Argentijnse wet, de duur van de straf en de wijze waarop het voorarrest daarin wordt verrekend, te bepalen.
3.8
Bij brief van 13 juni 2022 heeft de minister de Argentijnse autoriteiten gevraagd om concrete garanties wat betreft de detentieplaats en de veiligheid van [appellant] tijdens de detentie. Hierop is bij diplomatieke nota van 12 augustus 2022 gereageerd. In deze nota worden de volgende toezeggingen gedaan. [appellant] zal worden geplaatst in de gevangenis in […], in een paviljoen waarin uitsluitend verdachten en veroordeelden van zedenmisdrijven verblijven. Hij zal worden ondergebracht in een éénpersoons cel van minimaal 7,5 m², waar hij door diplomatiek personeel kan worden bezocht.
3.9
Bij beschikking van 7 september 2022 heeft de minister, onder verwijzing naar het uitleveringsverdrag tussen Nederland en Argentinië, de uitlevering van [appellant] aan Argentinië toegestaan.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft de Staat gedagvaard en gevorderd, zakelijk weergegeven, dat het de Staat wordt verboden om [appellant] uit te leveren aan Argentinië, met veroordeling van de Staat in de proceskosten. De Staat heeft verweer gevoerd.
4.2
De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen en [appellant] in de kosten veroordeeld. De overwegingen van de voorzieningenrechter kunnen als volgt worden samengevat. De voorzieningenrechter heeft eerst onderzocht of [appellant] een reëel gevaar loopt om in Argentinië een onmenselijke of vernederende behandeling te ondergaan, in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Mede gelet op de specifieke toezegging van de Argentijnse autoriteiten met betrekking tot de detentieomstandigheden van [appellant], is het risico dat [appellant] loopt om tijdens zijn detentie in Argentinië een onmenselijke of vernederende behandeling te ondergaan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zodanig dat uitlevering om die reden onrechtmatig moet worden geacht. Verder oordeelt de voorzieningenrechter dat, gezien het feit dat de Argentijnse wet zowel een bepaling inzake de maximale duur van het voorarrest als een regeling voor overschrijding van die duur kent, uitlevering evenmin onrechtmatig is vanwege een gegronde vrees voor schending van het recht van [appellant] op berechting binnen een redelijke termijn ingevolge artikel 6 EVRM.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft één grief tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] vordert hetzelfde als bij de voorzieningenrechter.
5.2
De Staat voert verweer en concludeert tot bekrachtiging van het vonnis, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, inclusief nakosten en te vermeerderen met wettelijke rente

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
Bij de beoordeling stelt het hof voorop dat het enkele feit dat de Staat zich volgens het uitleveringsverdrag tussen Nederland en Argentinië tot uitlevering heeft verplicht, de bevoegdheid van de Nederlandse rechter onverlet laat om te beoordelen of de Staat met die uitlevering inbreuk maakt op het EVRM, en daarmee onrechtmatig handelt (Hoge Raad 30 maart 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD7494, NJ 1991/249). Verder neemt het hof als uitgangspunt dat bij de beoordeling van een uitleveringsverzoek dat gebaseerd is op een uitleveringsverdrag, in beginsel moet worden uitgegaan van het vertrouwen dat de verzoekende Staat bij de vervolging en berechting van de opgeëiste persoon de daarop betrekking hebbende fundamentele rechten die zijn neergelegd in het EVRM zal respecteren. Op dat vertrouwensbeginsel kan, wat betreft artikel 6 EVRM een uitzondering worden gemaakt indien blijkt dat de opgeëiste persoon door zijn uitlevering zou worden blootgesteld aan een ernstige (flagrante) inbreuk op zijn rechten ingevolge dat artikel (vgl. onder meer Hoge Raad 8 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE5288). Daarnaast kan uitlevering een schending van art. 3 EVRM opleveren indien de uitgeleverde persoon een reëel gevaar loopt om in het ontvangende land gefolterd te worden of anderszins een onmenselijke of vernederende behandeling te ondergaan (Hoge Raad 15 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV7387).
6.2
Volgens [appellant] heeft de voorzieningenrechter ten onrechte overwogen dat de Argentijnse autoriteiten voldoende garanties hebben gegeven dat zijn rechten tijdens zijn detentie in Argentinië zullen worden gewaarborgd, en dat zijn vervolging en berechting in Argentinië binnen een redelijke termijn zal plaatsvinden. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst [appellant] naar publicaties van onafhankelijke instanties waaruit volgt dat in Argentinië op grote schaal sprake is van marteling en onnodig lange strafrechtelijke procedures. Verder merkt [appellant] op dat geen garantie is gegeven dat de tijd die hij in Nederland in uitleveringsdetentie heeft doorgebracht, van een eventueel op te leggen straf zal worden afgetrokken.
6.3
Het hof overweegt als volgt.
6.4
De stelling van [appellant] dat zijn belangen tijdens zijn detentie in Argentinië onvoldoende zijn gewaarborgd, is gebaseerd op publicaties over de detentieomstandigheden in Argentinië in het algemeen. In het geval van [appellant] heeft de Staat na aandringen de concrete toezegging verkregen van de Argentijnse autoriteiten dat [appellant] zal worden geplaatst in de gevangenis in […], in een paviljoen met uitsluitend verdachten van zedenmisdrijven, en in een éénpersoons cel van minimaal 7,5 m² waar hij door diplomatiek personeel kan worden bezocht. Naar het oordeel van het hof is deze toezegging voldoende concreet om te kunnen concluderen dat er geen sprake is van een reëel gevaar dat inbreuk zal worden gemaakt op de rechten van [appellant] ingevolge artikel 3 EVRM, zodat dit niet aan uitlevering in de weg staat. Door gebruik te maken van de mogelijkheid om [appellant] in de gevangenis in […] door diplomatiek personeel te laten bezoeken, zal de Staat zich er van kunnen verzekeren dat de Argentijnse autoriteiten deze toezegging naleven.
6.5
Wat betreft de duur van de strafrechtelijke procedure in Argentinië heeft de Staat kunnen vertrouwen op de mededeling van de Argentijnse autoriteiten dat de Argentijnse wet een voorziening kent voor de maximale duur van de voorlopige hechtenis, die is gesteld op twee jaar, met de mogelijkheid van verlenging tot drie jaar, en dat de Argentijnse wet bepalingen bevat die zien op de aftrek van voorarrest, waarbij elke dag overschrijding van de maximumduur telt als twee dagen gevangenisstraf. Van de Staat kan niet worden verlangd dat zij op voorhand concrete garanties eist ten aanzien van de duur van de strafrechtelijke procedure en de aftrek van voorarrest in het geval van [appellant]. De duur van de strafrechtelijke procedure en de aftrek van voorarrest worden immers bepaald door de strafrechter in Argentinië. Die beslist ook over de aftrek van de tijd die [appellant] in uitleveringsdetentie heeft doorgebracht. Tegenover deze voorzieningen in de Argentijnse wet stelt [appellant] een aantal algemene publicaties met informatie over de duur van de strafrechtelijke procedure in Argentinië. Daaruit blijkt onvoldoende dat [appellant] zal worden blootgesteld aan een zodanig risico van een ernstige (flagrante) inbreuk op zijn rechten ingevolge artikel 6 EVRM dat in zijn geval een uitzondering op het vertrouwensbeginsel genoemd onder 6.1 van dit arrest moet worden gemaakt.
Conclusie en proceskosten
6.6
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

7.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 4 november 2022;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de Staat begroot op € 783,- aan griffierecht en € 1.114,- aan salaris voor de advocaat, en op € 163,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 85,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen;
- verklaart dit arrest wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Glazener, M.A.F Tan-de Sonnaville en E. Bauw en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2023 in aanwezigheid van de griffier.