Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, voor zover in hoger beroep van belang, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
8. In het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 20211 is, voor zover hier van belang, het volgende geoordeeld:
"3.5.3 In artikel 10, lid 10, van de Wet BPM is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel. Nadere regels zijn neergelegd in onder meer artikel 8 van de Uitvoeringsregeling BPM. In lid 3 van dat artikel is bepaald dat, indien een gebruikt motorrijtuig essentiële gebreken vertoont waardoor met het motorrijtuig niet kan of mag worden deelgenomen aan het verkeer, de vermindering bedoeld in artikel 10, lid 1, van de Wet BPM niet wordt vastgesteld dan nadat deze essentiële gebreken zijn hersteld. Van essentiële gebreken is volgens deze bepaling in elk geval sprake zolang het motorrijtuig blijkens een vermelding in het Nederlandse kentekenregister bestemd is voor sloop of wacht op keuring.
Met artikel 8, lid 3, van de Uitvoeringsregeling BPM is erin voorzien dat voor een vanuit het buitenland overgebracht, gebruikt motorrijtuig met essentiële gebreken de in artikel 10, lid 1, van de Wet BPM bedoelde vermindering pas mag en kan worden bepaald op het tijdstip dat de essentiële gebreken zijn hersteld en naar de staat waarin het motorrijtuig zich dan bevindt. Pas dan zal de RDW het in verband met die essentiële gebreken opgelegde rijverbod opheffen, zodat met het motorrijtuig kan en mag worden deelgenomen aan het verkeer.
Deze bepaling strookt met het doel en de strekking van de Wet BPM (...), namelijk om bpm te heffen ter zake van uitsluitend motorrijtuigen die - volgens de uit de WvW voortvloeiende eisen - geschikt zijn om te worden toegelaten op de weg in Nederland.
3.5.4 Uit hetgeen hiervoor in 3.5.3 is overwogen, volgt dat artikel 8, lid 3, van de Uitvoeringsregeling BPM bewerkstelligt dat voor een vanuit het buitenland overgebracht, gebruikt motorrijtuig met essentiële gebreken de volgens artikel 9 van de Wet BPM verschuldigde bpm wordt voldaan zonder toepassing van de in artikel 10 van de Wet BPM bedoelde vermindering."
9. Voor auto's die als gevolg van schade niet de openbare weg op mogen, dient derhalve in beginsel BPM te worden voldaan zonder toepassing van de in artikel 10 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) bedoelde vermindering.
10. Uit het taxatierapport van eiser kan worden opgemaakt dat de auto zeer zwaar beschadigd is geweest. Verweerder heeft gesteld dat aldus sprake is van een essentieel gebrek als bedoeld in het hiervoor aangehaalde arrest. Indien verweerder veronderstellenderwijs wordt gevolgd in zijn stelling dat ten tijde van de taxatie sprake was van een essentieel gebrek, staat daarmee echter niet vast dat daarvan ten tijde van de aangifte nog steeds sprake was. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in het taxatierapport staat dat de taxatie is uitgevoerd op 5 maart 2018, terwijl de aangifte op 23 april 2018 is gedaan en dat in het DRZ-rapport staat vermeld dat het door DRZ vastgestelde schadebedrag lager is dan door de aangever is ingediend omdat het voertuig reeds (uitgebreid) is gerepareerd. Het beroep op interne compensatie kan reeds daarom niet slagen.
Waardevermindering als gevolg van schade
11. Met betrekking tot gebruikte personenauto's, wordt de verschuldigde BPM berekend met inachtneming van een vermindering.2 De vermindering is de afschrijving, uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs en de BPM op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen.3 Bij een personenauto met meer dan normale gebruiksschade4 wordt de afschrijving op een bij aangifte gedaan verzoek vastgesteld op de som van de catalogusprijs en de historische BPM, verminderd met de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport dat voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.5 Het ligt op de weg van eiser om feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de handelsinkoopwaarde tot gevolg hebben.6
12. Eiser dient dus tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat de schade meer bedraagt dan het bedrag dat DRZ heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar niet in geslaagd, nu eiser de schadetaxatie van DRZ onvoldoende onderbouwd heeft weersproken. Dat een hoger percentage dan 78% van de door DRZ vastgestelde schade in aanmerking moet worden genomen, heeft eiser evenmin aannemelijk gemaakt.
13. Het gelijk wat betreft de omvang van de in aanmerking te nemen schade is daarom aan verweerder. Verweerder heeft dan ook terecht niet meer dan € 2.676 als schade in aanmerking genomen.
14. Partijen verschillen van mening over de vraag van welke historische nieuwprijs moet worden uitgegaan bij de vaststelling van de afschrijving.
15. Volgens eiser is de historische nieuwprijs € 73.009. Hij heeft deze berekend op basis van de tussen partijen niet in geschil zijnde netto catalogusprijs van € 54.471, de omzetbelasting van € 11.438 en de bruto BPM op basis van een CO2-uitstoot van 143 gram per kilometer van € 7.100. Volgens verweerder moet worden uitgegaan van een CO2uitstoot van 141 gram per kilometer, omdat de referentieauto van de gebruikte koerslijst AutotelexPro die uitstoot heeft.
16. Anders dan verweerder bepleit, dient voor de voor de auto verschuldigde BPM niet te worden uitgegaan van de CO2-uitstoot (en dus de bruto BPM) van referentieauto's, maar van de CO2uitstoot (en dus de bruto BPM) van de auto zelf.7 Niet in geschil is dat de CO2uitstoot van de auto 143 gram per kilometer bedraagt en dat de daarbij behorende bruto BPM € 7.100 is. Dat betekent dat eiser zich terecht op het standpunt stelt dat de historische nieuwprijs € 73.009 bedraagt.
Correctie in verband met schadeverleden
17. Eiser staat een extra waardevermindering wegens schadeverleden voor van € 10.000. Voorop zij gesteld dat naar het oordeel van de rechtbank onder omstandigheden het schadeverleden van een voertuig een waardevermindering van dat voertuig kan rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. Een schadeverleden moet bij verkoop worden gemeld en is daarmee een omstandigheid welke de keuze van de consument kan beïnvloeden. Bij de vaststelling van een waardevermindering door een schadeverleden dient de normale gebruiksschade in verband met leeftijd en kilometerstand buiten beschouwing te worden gelaten.
18. Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat de auto fors beschadigd was, doch gedeeltelijk is hersteld voorafgaande aan de aangifte. Dit volgt uit de bij het taxatierapport van eiser gevoegde foto's en schadecalculatie en het taxatierapport van DRZ waarin melding wordt gemaakt van reeds uitgevoerd deelherstel. In een situatie als hier voorligt, waarin sprake is van een auto van minder dan twee jaar oud, zal een koper in verband met het schadeverleden minder willen betalen dan voor eenzelfde auto zonder schadeverleden. De rechtbank ziet daarom aanleiding om voor de auto een aftrek wegens een schadeverleden toe te passen. Eiser heeft echter de door hem bepleite waardevermindering van € 10.000 niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank stelt daarom, gelet op de waarde van de auto en het reeds in aanmerking genomen schadebedrag van € 2.676, de aanvullende aftrek wegens een schadeverleden in goede justitie vast op € 2.000.
Conclusie naheffingsaanslag
19. Uitgaande van de handelsinkoopwaarde in het DRZ rapport vóór aftrek van schade van € 31.196, een waardevermindering in verband met schade van € 2.676 en een waardevermindering in verband met een schadeverleden van € 2.000, bedraagt de handelsinkoopwaarde na aftrek van schade € 26.520. De historische nieuwprijs is € 73.009.
De afschrijving bedraagt derhalve 63,68%. Het door belanghebbende verschuldigde BPM-bedrag bedraagt (36,32% van de historische bruto BPM van € 7.100) € 2.578. Rekening houdende met het door eiser op aangifte betaalde bedrag van € 120 dient de naheffingsaanslag te worden verminderd tot € 2.458.
20. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de rentebeschikking te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
21. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.620 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1).
2 Artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM.
3 Artikel 10, tweede lid, van de Wet BPM.
4 Niet zijnde een schadevoertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel u, van de Wegenverkeerswet 1994.
5 Artikel 10, achtste lid, van de Wet BPM.