ECLI:NL:GHDHA:2023:1681

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
2200133421
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis rechtbank Rotterdam en terugwijzing naar rechtbank na vormfout in proces-verbaal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 april 2021. De zaak betreft een strafzaak waarin de verdachte werd beschuldigd van aanranding. In eerste aanleg werd de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging vanwege een vormverzuim in het vooronderzoek. De advocaat-generaal heeft hoger beroep ingesteld en gevorderd dat het vonnis wordt vernietigd en de zaak wordt teruggewezen naar de rechtbank.

Het hof heeft het proces onderzocht en vastgesteld dat er een vormfout was in het proces-verbaal van de politie, dat niet accuraat en onvolledig was. Het hof overweegt dat niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging slechts in uitzonderlijke gevallen aan de orde kan zijn, en dat in dit geval het vormverzuim voldoende was hersteld. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie moest worden uitgesproken.

Het hof heeft geconcludeerd dat het vonnis van de rechtbank moet worden vernietigd en de zaak moet worden teruggeworpen naar de rechtbank Rotterdam, zodat deze opnieuw recht kan doen met inachtneming van het arrest van het hof. Het arrest is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op de zitting van 7 juni 2023.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001334-21
Parketnummer: 10-650115-17
Datum uitspraak: 7 juni 2023
VERSTEK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 april 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Procesgang
In eerste aanleg is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging vanwege een vormverzuim in het vooronderzoek.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering advocaat-generaal
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis wordt vernietigd en dat de zaak wordt teruggewezen naar de rechtbank Rotterdam.
Vormverzuim
Het hof overweegt het volgende.
Kader Hoge Raad
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533).
De Hoge Raad heeft de toepassing van deze maatstaf als volgt verduidelijkt (zie ECLI:NL:HR:2020:1889 en ECLI:NL:HR:2020:1890).
De strekking van deze maatstaf is dat in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM,
niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair".
In het zeer uitzonderlijke geval dat op deze grond de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging in beeld komt, hoeft echter niet – in zoverre stelt de Hoge Raad de eerder gehanteerde maatstaf bij – daarnaast nog te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden.
In gevallen waarin zich een of meerdere vormverzuimen hebben voorgedaan die aanvankelijk het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van de zaak in het gedrang hebben gebracht, maar die in voldoende mate zijn hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen, biedt de hierboven besproken maatstaf in beginsel geen ruimte voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging. Het is echter niet uitgesloten dat in zo’n geval strafvermindering ter compensatie van het daadwerkelijk ondervonden nadeel plaatsvindt.
De onderhavige zaak
In de onderhavige zaak heeft [aangeefster] op 13 februari 2017 aangifte gedaan van aanranding eerder die maand in een saunacomplex in Bleiswijk.
Volgens haar aangifte zou dit gebeurd zijn op 2 februari 2017 omstreeks 21:30 uur. Getuige [getuige], een vriendin van aangeefster die bij haar was in de sauna, heeft op 23 maart 2017 verklaard dat het incident heeft plaatsgevonden in het bubbelbad, waar aangeefster en getuige rond 21:15 uur in gingen en waarin ze een kwartier hebben gezeten.
Volgens een cameraregistratie heeft de verdachte om 21:15 uur het saunacomplex verlaten.
De verdachte ontkent het tenlastegelegde.
Aangeefster en getuige zijn op 18 augustus 2018 nader gehoord door onder meer verbalisant [verbalisant] die ook genoemde aangifte en getuigenverklaring heeft opgenomen. Van deze nadere verhoren is op 18 augustus 2018 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt.
Uit het proces-verbaal van 15 april 2021, waarin het audiobestand van deze nadere verhoren op verzoek van de raadsman woordelijk is uitgewerkt, blijkt dat de nadere verhoren op onderdelen afwijkend en/of onvolledig zijn weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen van 18 augustus 2018 en dat het tijdstip van 21:00 uur eerst door de verbalisant is genoemd en daarna door de getuige is beaamd.
Door de toevoeging van het proces-verbaal van de woordelijke uitwerking van deze verhoren is voor de procespartijen en voor de rechter uiteindelijk duidelijk geworden wat er tijdens de verhoren daadwerkelijk is gezegd, niet alleen ten aanzien van het tijdstip waarop de aanranding zou hebben plaatsgevonden, maar ook voor wat betreft het verloop van de enkelvoudige fotoconfrontatie. Het verzuim (in de kern: het onvoldoende accuraat en onvolledig verbaliseren van het nadere verhoor van aangeefster en getuige [getuige]) is naar oordeel van het hof daarmee zodanig hersteld dat het proces in zoverre uiteindelijk als geheel eerlijk zal kunnen verlopen.
Het hof merkt ten overvloede op dat het hof op basis van in het bijzonder genoemd aanvullend proces-verbaal van 18 augustus 2018 en het verhoor van verbalisant [verbalisant] op 4 december 2018 bij de rechter-commissaris, niet de indruk heeft gekregen dat sprake is geweest van het doelbewust benadelen van de verdachte, of van het doelbewust ‘onder de pet houden’ van de exacte gang van zaken bij het nadere verhoor.
Rechtsgevolgen
Ook wanneer een vormverzuim hersteld is, kan een rechtsgevolg (sanctie) nog aan de orde zijn. Welk rechtsgevolg dat is, hangt af van het belang dat het geschonden voorschrift dient, de aard en de ernst van het verzuim of handeling en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel.
De rechtsgevolgen die door de rechter aan een vormverzuim kunnen worden verbonden zijn - oplopend in zwaarte - de constatering van het verzuim zonder rechtsgevolg, strafvermindering, bewijsuitsluiting, en in het uiterste geval de niet-ontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie.
De niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen in aanmerking komen. Een van de vereisten is dat het vormverzuim niet in voldoende mate is hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen.
Nu het hof reeds heeft geconstateerd dat het onderhavige vormverzuim hersteld is, kan dit in beginsel niet leiden tot de conclusie dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Bovendien is het hof van oordeel dat de relatief geringe ernst van het verzuim geen ruimte laat voor de
niet-ontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie.
Het hof is dus, anders dan de rechtbank, van oordeel dat in de gegeven situatie de niet-ontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie niet in aanmerking komt als rechtsgevolg.
Als een rechtsgevolg moet volgen, is een van de andere rechtsgevolgen aangewezen. Anders dan de rechtbank oordeelt het hof gelet op de inhoud van het dossier dat niet bij voorbaat kan worden vastgesteld dat deze zijn uitgesloten of ‘geen reëel alternatief’ bieden of ‘niet volstaan’.
Conclusie
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en de zaak - zoals ter terechtzitting in hoger beroep is verzocht door de advocaat-generaal - op grond van artikel 423 lid 2 Sv terugwijzen naar de rechtbank Rotterdam.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
mr. A.J.M. Kaptein en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. A.M. Grasman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 juni 2023.
mr. M.J. de Haan-Boerdijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.