In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft afgewezen. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde D.A.N. Bartels, had bezwaar gemaakt tegen de waardebepalingen van onroerende zaken door de Heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn van vijf maanden voornamelijk te wijten was aan het procesgedrag van de gemachtigde, die met een groot aantal zaken te maken had. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van spanning en frustratie bij de belanghebbende, omdat de vertraging aan de gemachtigde kon worden toegerekend. In hoger beroep heeft het Hof de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het Hof oordeelde dat de gemachtigde geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die tot een ander oordeel konden leiden. Het Hof concludeerde dat de overschrijding van de redelijke termijn voor rekening van de belanghebbende moest komen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.