ECLI:NL:GHDHA:2023:1620
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake belastingheffing en invordering door de Belastingdienst
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de ontvanger van de Belastingdienst betrokken is. De zaak betreft een naheffingsaanslag voor belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en de daaruit voortvloeiende kosten, waaronder aanmaningskosten en invorderingsrente. Belanghebbende heeft in 2018 een aanmaning ontvangen voor een bedrag van € 2.610, met bijkomende kosten. Na een dwangbevel en een beroepsprocedure bij de rechtbank, heeft de rechtbank op 30 maart 2021 uitspraak gedaan, waarbij het beroep van belanghebbende deels ongegrond werd verklaard en deels niet-ontvankelijk. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag, dat op 29 juni 2023 uitspraak deed. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de invordering van belastingen door de ontvanger niet onderhevig is aan bezwaar en beroep, en dat de kosten van aanmaning en dwangbevel niet ter beoordeling aan de bestuursrechter kunnen worden voorgelegd. Het Hof oordeelde ook dat er geen recht op vergoeding van immateriële schade bestaat, gezien het geringe financiële belang van de zaak en de omstandigheden van het geschil. De uitspraak van het Hof benadrukt de nationale bevoegdheidsverdeling en de onafhankelijkheid van de Nederlandse rechtspraak.