Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
7. In geschil is of eiseres terecht voor het eerste kwartaal van 2020 op aangifte omzetbelasting heeft voldaan. Meer specifiek is in geschil of eiseres terecht als ondernemer is aangemerkt. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is in geschil of sprake is van één of meerdere economische en niet-economische prestaties en of deze prestaties van omzetbelasting zijn vrijgesteld.
8. Eiseres stelt dat zij ten onrechte als ondernemer is aangemerkt, omdat zij geen economische activiteit uitoefent. Indien zij terecht als ondernemer is aangemerkt, stelt eiseres dat zij zowel economische als niet-economische prestaties verricht, en dat ter zake van de economische prestaties diverse vrijstellingen van toepassing zijn. Eiseres concludeert dat zij ten onrechte omzetbelasting heeft voldaan op de aangifte voor het eerste kwartaal 2020.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres terecht op aangifte omzetbelasting heeft voldaan. Volgens de Inspecteur verricht eiseres een economische activiteit en is zij terecht als ondernemer aangemerkt. Eiseres verricht één samengestelde prestatie en de diverse vrijstellingen waar eiseres zich op beroept, zijn niet van toepassing.
Beoordeling van het geschil
10. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet) wordt omzetbelasting geheven ter zake van leveringen van goederen en diensten die in Nederland door een als zodanig handelende ondernemer onder bezwarende titel worden verricht.
11. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet is ondernemer voor de omzetbelasting diegene die een bedrijf zelfstandig uitoefent. Er moet van worden uitgegaan dat de Nederlandse wetgever bij de totstandkoming van de wet en de aanpassing daarvan aan de Zesde richtlijn (thans: de Btw-richtlijn) aan de term ‘bedrijf’ geen andere betekenis heeft willen toekennen dan toekomt aan de term ‘economische activiteiten’ in artikel 4 Tweede, onderscheidenlijk Zesde richtlijn of aan de term ‘economische activiteit in artikel 9 Btw-richtlijn.¹ Op grond van artikel 9, eerste lid, van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (de Btw-richtlijn) worden als economische activiteiten onder meer beschouwd alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter.
12. Uit artikel 9, eerste lid, van de Btw-richtlijn volgt dat als belastingplichtige wordt beschouwd eenieder die, op ongeacht welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit.
13. Het begrip economische activiteit veronderstelt onder meer dat belastbare handelingen worden verricht, dat wil zeggen dat de uitoefening van de activiteit tot gevolg heeft dat een prestatie onder bezwarende titel in de zin van artikel 1, aanhef en letters a, b of c, van de Wet OB plaatsvindt.² Daarvan is sprake wanneer tussen de verrichter en ontvanger van een dienst een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de aan de ontvanger verleende dienst.³
14. Eiseres heeft gesteld dat zij niet deelneemt aan het economische verkeer en daarom voor de omzetbelasting niet als ondernemer dient te worden aangemerkt. De rechtbank volgt deze stelling niet voor zover deze ziet op het aanbod van advertentieruimte en de verkoop bij webshop en clubstand. De advertentieruimte wordt tegen betaling aangeboden aan derden. Eiseres levert tegen betaling producten via haar webshop en de clubstand. Door eiseres is ter zitting bevestigd dat ook niet-leden bij de webshop en de clubstand aankopen konden doen. Er bestaat tussen eiseres en de afnemers dan ook een rechtsbetrekking waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en de door eiseres ontvangen prijs de werkelijke tegenwaarde vormt voor de geleverde advertentieruimte of de geleverde producten. Uit deze activiteiten verkrijgt eiseres duurzaam opbrengsten. Aldus vormen deze werkzaamheden een economische activiteit. Dat, zoals eiseres stelt, in de praktijk de aankopen bij de webshop en de clubstand uitsluitend door leden zijn gedaan, maakt dit niet anders. Eiseres is voor deze activiteiten terecht als ondernemer voor de omzetbelasting aangemerkt.
15. De levering van advertentieruimte en producten onder bezwarende titel vormen belaste prestaties. Dat deze prestaties op grond van de koepelvrijstelling of enige andere in artikel 11, eerste lid, van de Wet, genoemde bepaling zijn vrijgesteld, is door eiseres, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk gemaakt. De levering van advertentieruimte en de levering van producten via webshop en clubstand zijn daarom terecht in de heffing van omzetbelasting betrokken.
16. Het is aan verweerder om aannemelijk te maken dat ook ter zake van de contributie sprake is van een rechtstreeks verband met economische activiteiten van eiseres. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat de contributie een tegenprestatie vormt voor het recht om deel te nemen aan evenementen, de levering van het clubblad en de overige diensten aan de leden van eiseres. Daarmee is verweerder niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Door eiseres is toegelicht dat door individuele leden niet kan worden afgedwongen dat (en hoeveel) evenementen worden georganiseerd of dat (en in welke frequentie) het clubblad verschijnt. Er bestaat geen rechtstreeks verband tussen de prestaties van eiseres en de hoogte van de contributie. Bovendien is het zo dat deze activiteiten, hoewel zij grotendeels uit de contributies worden bekostigd, niet worden verricht met het oog op de verkrijging van een prijs of tegenwaarde. Dit geldt des te sterker voor de overige faciliteiten die eiseres beschikbaar heeft voor haar leden (het archief en het kunnen raadplegen van specialisten). De uit de contributies bekostigde activiteiten van eiseres worden ook overigens niet verricht met het oog op enig daarmee gemoeid economisch belang. Dat betekent dat eiseres in zoverre geen economische activiteit verricht en in zoverre niet in de hoedanigheid van ondernemer handelt.
17. Gelet op het voorgaande handelt eiseres voor het eerste kwartaal van 2020 alleen als ondernemer ter zake van de verkoop van producten via de webshop en de clubstand en de verkoop aan derden van advertentieruimte in het clubblad. Tussen partijen is niet in geschil dat de omzet die eiseres in 2020 met deze activiteiten heeft behaald onder de € 20.000 ligt, zodat zij de omzetgrens voor toepassing van de KOR niet overstijgt. In zijn verweerschrift heeft verweerder toegezegd dat hij in dat geval, aangezien eiseres zich tijdig voor de KOR heeft aangemeld, (ambtshalve) teruggaaf zal verlenen.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient het door eiseres op aangifte voldane bedrag van € 3.339 aan haar te worden teruggegeven.
19. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
1. vgl. HR 2 mei 1984, nr. 22 152, BNB 1984/295
3 Zie Hof van Justitie EU 13 juni 2018, Gmina Wrocław, C665/16, ECLI:EU:C:2018:431, punt 43 en Hof van Justitie EU 12 mei 2016, Gemeente Borsele, C-520/14, ECLI:EU:C:2016:334, punt 24.”