ECLI:NL:GHDHA:2023:1603

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
BK-22/00923
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omzetbelasting door vereniging van eigenaren van motorfietsen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een vereniging van eigenaren van motorfietsen terecht omzetbelasting heeft voldaan over de contributie die zij van haar leden ontvangt. De belanghebbende, een vereniging die zich richt op eigenaren van een specifiek merk motorfietsen, had over het eerste kwartaal van 2020 een bedrag van € 3.339 aan omzetbelasting voldaan. De Inspecteur van de Belastingdienst had de vereniging als ondernemer aangemerkt, wat door de vereniging werd betwist. De Rechtbank had het beroep van de vereniging gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, maar de Inspecteur ging in hoger beroep.

Het Hof oordeelde dat de vereniging niet als ondernemer voor de omzetbelasting kan worden aangemerkt voor de contributie, omdat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de contributie en de activiteiten van de vereniging. De vereniging fungeert meer als een kostenverdeelplaats voor de leden, die zelf evenementen organiseren en de kosten delen. De activiteiten die de vereniging onderneemt, zoals het uitgeven van een clubblad en het organiseren van evenementen, zijn niet voldoende om te concluderen dat de vereniging een economische activiteit uitoefent die onder de omzetbelasting valt. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de vereniging ten onrechte omzetbelasting had voldaan over de contributie. De Inspecteur werd gelast het betaalde bedrag terug te geven aan de vereniging.

De uitspraak benadrukt het belang van het vaststellen van een rechtstreeks verband tussen de ontvangen bijdragen en de economische activiteiten van een vereniging om als ondernemer voor de omzetbelasting te worden aangemerkt. Het Hof concludeerde dat de vereniging niet voldoet aan de criteria voor ondernemerschap in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968, en dat de Inspecteur niet in zijn bewijslast is geslaagd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/00923

Uitspraak van 20 april 2023

in het geding tussen:

[X] statutair gevestigd te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigden: J.L. van Noort en T.N. Tatipata)
en

de Inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 11 augustus 2022, nummer SGR 20/8147.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft over het tijdvak van 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2020 op aangifte een bedrag van € 3.339 aan omzetbelasting voldaan.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de voldoening op aangifte bezwaar gemaakt.
1.3.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 354. De beslissing van de Rechtbank luidt:
”De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- stelt het op de aangifte voor het eerste kwartaal van 2020 te betalen bedrag op nihil en bepaalt dat de op die aangifte betaalde belasting wordt teruggegeven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.”
1.5.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft een nader stuk ingediend, bij het Hof ingekomen op 16 maart 2023. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend, bij het Hof ingekomen op 19 maart 2023. De Inspecteur heeft een pleitnota ingediend, bij het Hof ingekomen op 29 maart 2023.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 maart 2023, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is een vereniging van eigenaren en liefhebbers van motorfietsen van het merk [merk] . Eigendom van een [merk] -motorfiets is de voorwaarde om lid te mogen worden. In haar statuten is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

DOEL
Artikel 3
1. De vereniging heeft tot doel het in stand houden, alsmede het bevorderen van het gebruik van motorfietsen van het merk [merknaam] (…);
de belangen van haar leden, in het bijzonder voorzover deze met motor rijden verband houden, te behartigen en onder haar leden een vriendschapsband te vormen en onderhouden.
2. (…).
LEDEN
Artikel 4
1. De vereniging bestaat uit gewone leden, gezinsleden, leden van verdienste en ereleden.
2. (…)”
LIDMAATSCHAP
Artikel 6
1. Aanmelden dient schriftelijk of mondeling te geschieden bij het bestuur, dat beslist omtrent de toelating van leden en begunstigers. Toelating tot gewoon lid, gezinslid, of erelid geschiedt slechts indien men eigenaar is van tenminste één motorfiets van het merk [merknaam], zoals omschreven in artikel 3 lid 1.
2. Bij niet-toelating tot lid kan de algemene vergadering alsnog tot toelating besluiten.
3. Gezinsleden zijn zij die deel uitmaken van een gezin waarvan tenminste een persoon gewoon lid is van de vereniging.
4. Leden van verdienste zijn zij die een bijzondere verdienste hebben geleverd op het gebied van de motorsport en in het bijzonder voor het merk [merknaam], zulks ter beoordeling van het bestuur.
5. Ereleden zijn zij die bijzondere verrichtingen ten gunste van de vereniging hebben geleverd. Ereleden worden door het bestuur voorgedragen. Het erelidmaatschap wordt verkregen na goedkeuring door de algemene ledenvergadering.
(…).”
2.2.
De activiteiten van belanghebbende bestaan, onder meer, uit het organiseren door leden van activiteiten voor alle leden en het uitbrengen van periodiek clubblad ” [naam] ” (het clubblad). Dit blad wordt samengesteld door leden, heeft geen verkoopprijs en wordt niet los te koop aangeboden. Ook beschikt belanghebbende over een voor leden toegankelijk archief en kunnen leden typespecialisten, eveneens leden, raadplegen. Daarnaast verkoopt zij tot 2020 [merk] -gerelateerde producten via een webshop en een clubstand op motorbeurzen. Vanaf 1 januari 2021 is de merchandise bij een extern bedrijf ondergebracht en zijn er geen inkomsten uit merchandise meer voor belanghebbende.
2.3.
De leden van belanghebbende betalen een jaarlijkse bijdrage (de contributie). De contributie voor het volgende jaar wordt bepaald op basis van de gemaakte kosten en de kaspositie in het lopende jaar. Dit is in alle jaren zo gegaan. Een verlaging van de contributie voor een volgend jaar heeft ook plaatsgevonden. Gezinsleden betalen € 5 contributie voor een lidmaatschap. Ereleden zijn vrijgesteld van de jaarlijkse bijdrage. Het bestuur van belanghebbende is bevoegd in bijzondere gevallen gehele of gedeeltelijke ontheffing van de verplichting tot het betalen van een bijdrage te verlenen. Leden kunnen deelnemen aan door (leden van) belanghebbende georganiseerde activiteiten. Belanghebbende draagt € 7,50 bij in de kosten per lid dat deelneemt aan een activiteit. Deze ondersteuning is bedoeld als (gedeeltelijke) vergoeding in de kosten voor koffie en een koek. Verder ontvangen leden het clubblad en mogen zij daarin gratis adverteren. Derden moeten voor advertenties in het clubblad betalen. Vanaf 1 januari 2021 kan iedereen gratis adverteren in het clubblad.
2.4.
Met dagtekening 20 september 2019 heeft de Inspecteur een vragenformulier gestuurd voor de herbeoordeling van de belastingplicht van belanghebbende. Belanghebbende heeft het ingevulde vragenformulier op 13 oktober 2019 aan de Inspecteur retourgestuurd. Uit het vragenformulier blijken de volgende ontvangsten over het laatst afgesloten boekjaar, zijnde 2018:
Soort ontvangst
Contributie € 21.005,00
Webshop verkopen € 497,20
Clubstand verkopen € 823,32
Advertenties clubblad opbrengsten € 780,00
Bijzonder lasten en baten vorig boekjaar
€ 65,21
Totaal € 23.170,73
2.5.
Bij brief van 6 november 2019 heeft de Inspecteur meegedeeld dat belanghebbende ondernemer is voor de omzetbelasting. De brief vermeldt, voor zover hier van belang:
”In zijn algemeenheid is een vereniging een ondernemer voor de omzetbelasting als er zelfstandig, duurzaam en tegen vergoeding wordt deelgenomen aan het economisch verkeer. Voorbeelden hiervan zijn onder andere het organiseren van evenementen, het verkopen van eigen kranten en ledenbladen, het beheren van een kantine, het maken van reclame en het leveren van diensten aan leden en niet-leden (bijvoorbeeld deelname aan activiteiten tegen entreebewijzen). Het al dan niet hebben van een winstoogmerk is voor de omzetbelasting niet relevant.
(…)
Gezien de hoogte van uw omzet over 2018 (meer dan € 20.000) kan uw vereniging naar alle waarschijnlijkheid in de toekomst geen gebruik maken van de nieuwe kleine ondernemersregeling.
U dient in dit geval daarom aangifte omzetbelasting te gaan doen met ingang van 1 januari 2020.”
2.6.
Belanghebbende heeft per e-mail van 19 november 2019 gereageerd op de brief van 6 november 2019. Daarbij heeft zij een meldingsformulier Kleineondernemersregeling (KOR) gevoegd waarop zij verzoekt de KOR vanaf 1 januari 2020 toe te passen.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:

Geschil
7. In geschil is of eiseres terecht voor het eerste kwartaal van 2020 op aangifte omzetbelasting heeft voldaan. Meer specifiek is in geschil of eiseres terecht als ondernemer is aangemerkt. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is in geschil of sprake is van één of meerdere economische en niet-economische prestaties en of deze prestaties van omzetbelasting zijn vrijgesteld.
8. Eiseres stelt dat zij ten onrechte als ondernemer is aangemerkt, omdat zij geen economische activiteit uitoefent. Indien zij terecht als ondernemer is aangemerkt, stelt eiseres dat zij zowel economische als niet-economische prestaties verricht, en dat ter zake van de economische prestaties diverse vrijstellingen van toepassing zijn. Eiseres concludeert dat zij ten onrechte omzetbelasting heeft voldaan op de aangifte voor het eerste kwartaal 2020.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres terecht op aangifte omzetbelasting heeft voldaan. Volgens de Inspecteur verricht eiseres een economische activiteit en is zij terecht als ondernemer aangemerkt. Eiseres verricht één samengestelde prestatie en de diverse vrijstellingen waar eiseres zich op beroept, zijn niet van toepassing.
Beoordeling van het geschil
10. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet) wordt omzetbelasting geheven ter zake van leveringen van goederen en diensten die in Nederland door een als zodanig handelende ondernemer onder bezwarende titel worden verricht.
11. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet is ondernemer voor de omzetbelasting diegene die een bedrijf zelfstandig uitoefent. Er moet van worden uitgegaan dat de Nederlandse wetgever bij de totstandkoming van de wet en de aanpassing daarvan aan de Zesde richtlijn (thans: de Btw-richtlijn) aan de term ‘bedrijf’ geen andere betekenis heeft willen toekennen dan toekomt aan de term ‘economische activiteiten’ in artikel 4 Tweede, onderscheidenlijk Zesde richtlijn of aan de term ‘economische activiteit in artikel 9 Btw-richtlijn.¹ Op grond van artikel 9, eerste lid, van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (de Btw-richtlijn) worden als economische activiteiten onder meer beschouwd alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter.
12. Uit artikel 9, eerste lid, van de Btw-richtlijn volgt dat als belastingplichtige wordt beschouwd eenieder die, op ongeacht welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit.
13. Het begrip economische activiteit veronderstelt onder meer dat belastbare handelingen worden verricht, dat wil zeggen dat de uitoefening van de activiteit tot gevolg heeft dat een prestatie onder bezwarende titel in de zin van artikel 1, aanhef en letters a, b of c, van de Wet OB plaatsvindt.² Daarvan is sprake wanneer tussen de verrichter en ontvanger van een dienst een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de aan de ontvanger verleende dienst.³
14. Eiseres heeft gesteld dat zij niet deelneemt aan het economische verkeer en daarom voor de omzetbelasting niet als ondernemer dient te worden aangemerkt. De rechtbank volgt deze stelling niet voor zover deze ziet op het aanbod van advertentieruimte en de verkoop bij webshop en clubstand. De advertentieruimte wordt tegen betaling aangeboden aan derden. Eiseres levert tegen betaling producten via haar webshop en de clubstand. Door eiseres is ter zitting bevestigd dat ook niet-leden bij de webshop en de clubstand aankopen konden doen. Er bestaat tussen eiseres en de afnemers dan ook een rechtsbetrekking waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en de door eiseres ontvangen prijs de werkelijke tegenwaarde vormt voor de geleverde advertentieruimte of de geleverde producten. Uit deze activiteiten verkrijgt eiseres duurzaam opbrengsten. Aldus vormen deze werkzaamheden een economische activiteit. Dat, zoals eiseres stelt, in de praktijk de aankopen bij de webshop en de clubstand uitsluitend door leden zijn gedaan, maakt dit niet anders. Eiseres is voor deze activiteiten terecht als ondernemer voor de omzetbelasting aangemerkt.
15. De levering van advertentieruimte en producten onder bezwarende titel vormen belaste prestaties. Dat deze prestaties op grond van de koepelvrijstelling of enige andere in artikel 11, eerste lid, van de Wet, genoemde bepaling zijn vrijgesteld, is door eiseres, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk gemaakt. De levering van advertentieruimte en de levering van producten via webshop en clubstand zijn daarom terecht in de heffing van omzetbelasting betrokken.
16. Het is aan verweerder om aannemelijk te maken dat ook ter zake van de contributie sprake is van een rechtstreeks verband met economische activiteiten van eiseres. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat de contributie een tegenprestatie vormt voor het recht om deel te nemen aan evenementen, de levering van het clubblad en de overige diensten aan de leden van eiseres. Daarmee is verweerder niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Door eiseres is toegelicht dat door individuele leden niet kan worden afgedwongen dat (en hoeveel) evenementen worden georganiseerd of dat (en in welke frequentie) het clubblad verschijnt. Er bestaat geen rechtstreeks verband tussen de prestaties van eiseres en de hoogte van de contributie. Bovendien is het zo dat deze activiteiten, hoewel zij grotendeels uit de contributies worden bekostigd, niet worden verricht met het oog op de verkrijging van een prijs of tegenwaarde. Dit geldt des te sterker voor de overige faciliteiten die eiseres beschikbaar heeft voor haar leden (het archief en het kunnen raadplegen van specialisten). De uit de contributies bekostigde activiteiten van eiseres worden ook overigens niet verricht met het oog op enig daarmee gemoeid economisch belang. Dat betekent dat eiseres in zoverre geen economische activiteit verricht en in zoverre niet in de hoedanigheid van ondernemer handelt.
17. Gelet op het voorgaande handelt eiseres voor het eerste kwartaal van 2020 alleen als ondernemer ter zake van de verkoop van producten via de webshop en de clubstand en de verkoop aan derden van advertentieruimte in het clubblad. Tussen partijen is niet in geschil dat de omzet die eiseres in 2020 met deze activiteiten heeft behaald onder de € 20.000 ligt, zodat zij de omzetgrens voor toepassing van de KOR niet overstijgt. In zijn verweerschrift heeft verweerder toegezegd dat hij in dat geval, aangezien eiseres zich tijdig voor de KOR heeft aangemeld, (ambtshalve) teruggaaf zal verlenen.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient het door eiseres op aangifte voldane bedrag van € 3.339 aan haar te worden teruggegeven.
Proceskosten
19. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
1. vgl. HR 2 mei 1984, nr. 22 152, BNB 1984/295
2 Hoge Raad van 19 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1836
3 Zie Hof van Justitie EU 13 juni 2018, Gmina Wrocław, C665/16, ECLI:EU:C:2018:431, punt 43 en Hof van Justitie EU 12 mei 2016, Gemeente Borsele, C-520/14, ECLI:EU:C:2016:334, punt 24.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is nog of belanghebbende ten onrechte voor het eerste kwartaal van 2020 op aangifte omzetbelasting heeft voldaan voor de contributie die belanghebbende van haar leden ontvangt.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968) wordt omzetbelasting geheven ter zake van leveringen van goederen en diensten die in Nederland door een als zodanig handelende ondernemer onder bezwarende titel worden verricht.
5.2.
Omdat belanghebbende diverse activiteiten organiseert/laat organiseren en contributie ontvangt van haar leden, is de vraag aan de orde of een rechtstreeks verband bestaat tussen de contributie en de activiteiten. Het is aan de Inspecteur om aannemelijk te maken dat tussen de contributie en de activiteiten van belanghebbende een rechtstreeks verband bestaat.
5.3.
De Inspecteur is niet in zijn bewijslast geslaagd. In de beroepsfase en in het verweerschrift in hoger beroep heeft belanghebbende een uitgebreide toelichting gegeven op de werkwijze en de activiteiten van belanghebbende, die door de Inspecteur niet dan wel onvoldoende is weersproken. Het Hof leidt daaruit af dat het aantal activiteiten dat in een jaar wordt georganiseerd niet vaststaat. Gezinsleden die lid zijn en een contributie betalen van € 5 en ereleden kunnen dezelfde voordelen genieten als gewone leden. De leden vullen zelf het clubblad. De bijdrage van belanghebbende in de kosten van een evenement/tourrit komt alleen ten goede aan leden die deelnemen aan dat evenement/die tourrit. Met betrekking tot belanghebbende is naar het oordeel van het Hof sprake van [merk] -eigenaren die andere [merk] -eigenaren over en weer helpen, enthousiasmeren en vergezellen, met belanghebbende als centraal meld- en aanspreekpunt waarlangs de communicatie verloopt.
5.4.
Het Hof leidt uit de stukken en de daarop ter zitting gegeven toelichting af dat belanghebbende de ontvangen contributie voor het grootste deel verdeelt over door leden georganiseerde evenementen. Een lid organiseert een tourrit of een ander evenement en krijgt per deelnemend lid een bijdrage van belanghebbende in de kosten. Deze bijdrage is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten die een organiserend lid maakt voor koffie, versnaperingen en dergelijke. Het is in zoverre niet belanghebbende die voor een vergoeding zelf iets organiseert. Ook zijn er activiteiten die de leden zonder enige bijdrage organiseren voor elkaar, zoals technische bijstand door de typespecialisten en het beheren van het archief. Al deze activiteiten vormen geen eigen activiteiten van belanghebbende zelf; belanghebbende betaalt voor sommige activiteiten slechts een bijdrage in de kosten.
5.5.
Ter zitting is gebleken dat het bestuur het [evenement] organiseert en de formele verplichtingen van de vereniging nakomt (o.a. organisatie van de algemene ledenvergadering (ALV) en het voeren van de administratie). Het bestuur organiseert het [evenement] onder dezelfde voorwaarden als de andere evenementen, die door leden worden georganiseerd. Het voorgaande is te weinig om tot de conclusie te komen dat sprake is van een rechtstreeks verband tussen de contributie en de door belanghebbende zelf verrichte handelingen, waarvan het Hof specificeert dat het vervullen van de formele verplichtingen geen economische activiteit kan zijn.
5.6.
Het clubblad wordt door de leden gevuld en belanghebbende neemt de druk- en verzendkosten voor haar rekening. Het Hof beschouwt ook het verstrekken van deze kostenbijdrage niet als een economische activiteit.
5.7.
Het Hof beschouwt belanghebbende meer als een kostenverdeelplaats dan als een lichaam dat de verenigingsactiviteiten – met uitzondering van de onder 5.5 genoemde handelingen – daadwerkelijk organiseert. Over de contributie is belanghebbende geen omzetbelasting verschuldigd. Het gevolg is dat belanghebbende ten onrechte de toegang tot de KOR is geweigerd.
5.8.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten

6.1.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht aangezien belanghebbende niet een daartoe strekkend verzoek heeft gedaan.
6.2.
Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt van de Inspecteur een griffierecht geheven van € 548.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- gelast dat van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 548.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, W.M.G. Visser en J.B.O. Bijl, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 20 april 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.