ECLI:NL:GHDHA:2023:1524

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
200.314.581/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendom ponton en bezitsverschaft

In deze zaak gaat het om een geschil over de eigendom van een ponton dat sinds 1995 naast de drijvende winkel van De Watertuin c.s. ligt. [Appellant] stelt dat hij het ponton van De Watertuin c.s. heeft verkregen, terwijl De Watertuin c.s. dit betwist. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat het bezit van het ponton aan [appellant] is verschaft, waardoor De Watertuin c.s. altijd eigenaar is gebleven. Het hof bevestigt deze conclusie.

Het procesverloop in hoger beroep laat zien dat [appellant] in hoger beroep is gekomen tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 maart 2022. Hij heeft verschillende grieven aangevoerd en vordert hetzelfde als bij de rechtbank. De Watertuin c.s. heeft voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld, waarbij zij de vorderingen van [appellant] willen afwijzen.

De beoordeling in hoger beroep richt zich op de vraag of [appellant] eigenaar van het ponton is geworden. Het hof concludeert dat er geen bezitsverschaft heeft plaatsgevonden, aangezien het ponton door De Watertuin c.s. werd gebruikt en [appellant] geen feitelijke macht over het ponton heeft uitgeoefend. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat De Watertuin c.s. het recht had de overeenkomst op te zeggen, wat door het hof wordt bevestigd.

De vordering van [appellant] op grond van ongerechtvaardigde verrijking wordt afgewezen, omdat de gestelde verrijking zijn grondslag vindt in een overeenkomst. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.314.581/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/610025 / HA ZA 21-328
Arrest van 15 augustus 2023
in de zaak van

1.[appellant],

wonend in [woonplaats],
2.
[naam B.V.],
gevestigd in [vestigingsplaats],
appellanten in principaal hoger beroep,
verweerders in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.J. van Dam, kantoorhoudend in Capelle aan den IJssel,
tegen

1.V.O.F. Bloemenboot “De Watertuin”,

gevestigd in Leiden,
2.
[verweerder 2],
wonend in [woonplaats],
3.
[verweerder 3],
wonend in [woonplaats],
verweerders in principaal hoger beroep,
appellanten in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. F. van der Lecq, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en De Watertuin c.s. (steeds in mannelijk enkelvoud) of bij hun individuele naam.

1.De zaak in het kort

1.1
Het gaat in deze zaak om de vraag wie eigenaar is van een ponton dat sinds 1995 vrijwel onafgebroken naast de drijvende winkel van De Watertuin c.s. ligt. Volgens [appellant] heeft hij het ponton van De Watertuin c.s. verkregen. De Watertuin c.s. betwist dat.
1.2
De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat het bezit van het ponton aan [appellant] is verschaft. Daarom is De Watertuin c.s. altijd eigenaar van het ponton gebleven. Het hof komt tot dezelfde conclusie.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 29 juni 2022, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 maart 2022;
  • het arrest van dit hof van 30 augustus 2022, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 november 2022;
  • de memorie van grieven van [appellant];
  • de memorie van antwoord van De Watertuin c.s., tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, met één bijlage;
  • de memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel appel van [appellant]

3.Feitelijke achtergrond

3.1
De Watertuin c.s. verkoopt sinds 1990 bloemen vanaf een ponton in de Blauwpoortshaven in Leiden. Van Leeuwen en Onderwater zijn de vennoten van De Watertuin.
3.2
Groenen B.V. houdt zich onder andere bezig met het verrichten van sleepdiensten. Groenen is de dga van Groenen B.V. [appellant] bezit ook een rederij, die zich (vrijwel) naast De Watertuin c.s. in de Blauwpoortshaven bevindt.
3.3
In 1995 heeft De Watertuin c.s. aan [appellant] opdracht gegeven een nieuwe betonnen casco boot van Diemen naar de Haagweg in Leiden te verslepen. Op dit casco is daarna de nieuwe winkel van De Watertuin c.s. gebouwd. De Watertuin c.s. heeft [appellant] voor deze sleepdienst betaald.
3.4
Op 11 november 1995 heeft [appellant] het inmiddels opgebouwde winkelschip van De Watertuin c.s. versleept van de Haagweg in Leiden naar de Blauwpoortshaven in Leiden.
3.5
De Watertuin c.s. heeft vanaf 1995 de nieuwe boot gebruikt voor haar verkoopactiviteiten. Het ponton van de oude Bloemenboot heeft vanaf dat moment – enkele tussenpozen daargelaten – naast de nieuwe Bloemenboot van De Watertuin c.s. gelegen. Dit ponton zal hierna worden aangeduid als “het ponton.”
3.6
In 1996 heeft [appellant] de opbouw van het ponton van de oude Bloemenboot gesloopt en het ponton gerenoveerd. Vanaf dat moment heeft Groenen B.V. het ponton met een zekere regelmaat verhuurd aan derden.
3.7
Vanaf 2011 is de verhouding tussen [appellant] en De Watertuin c.s. verslechterd. [appellant] heeft het ponton daarna ook niet meer commercieel verhuurd. In 2017 heeft [appellant] het ponton versleept naar de ligplaats van zijn bedrijf aan de Nieuwe Rijn in Leiden. De Watertuin c.s. heeft vervolgens een extern bedrijf ingehuurd om het ponton terug te slepen naar de Blauwpoortshaven.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft De Watertuin c.s. gedagvaard en gevorderd, samengevat, De Watertuin c.s. te veroordelen het ponton aan [appellant] af te geven, op straffe van een dwangsom. Subsidiair heeft hij, na vermeerdering van eis, gevorderd dat, als wordt geoordeeld dat hij geen eigenaar is van het ponton, de rechtbank vaststelt dat hij gerechtigd is het ponton te gebruiken indien hij daar behoefte aan heeft en het ponton niet nodig is bij De Watertuin c.s. Voorts vorderde hij voor dat geval veroordeling van De Watertuin c.s. tot betaling van € 3.560,66 te vermeerderen met rente vanaf 29 december 1997. Tot slot vorderde hij dat De Watertuin c.s. zou worden veroordeeld in de kosten van het geding.
4.2
Aan die vorderingen legde [appellant] ten grondslag dat hij in 1995 eigenaar is geworden van het ponton. Als dat niet het geval is, kan hij nakoming vragen van de afspraak dat hij het ponton mocht gebruiken. Bovendien is De Watertuin c.s. ongerechtvaardigd verrijkt omdat [appellant] het ponton voor eigen rekening heeft gerenoveerd.
4.3
De Watertuin c.s. heeft op haar beurt gevorderd (in reconventie) dat voor recht wordt verklaard dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door het ponton in de periode 30 september 2017 tot en met 2 oktober 2017 weg te slepen en [appellant] te veroordelen tot betaling van € 242,- met rente aan schadevergoeding. De Watertuin c.s. vorderde tot slot dat [appellant] zou worden veroordeeld in de kosten van het geding.
4.4
De rechtbank heeft zowel de vordering van [appellant], als de vordering van De Watertuin c.s. afgewezen. De proceskosten zijn zowel in conventie als in reconventie gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] vordert hetzelfde als bij de rechtbank.
5.2
De Watertuin c.s. heeft voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld en vordert dat de vorderingen van [appellant] worden afgewezen. Het incidenteel appel is ingesteld onder de voorwaarde dat wordt geconcludeerd dat de afspraak over het gebruik van het ponton niet rechtsgeldig is opgezegd of dat daarbij een opzegtermijn in acht moet worden genomen.

6.Beoordeling in hoger beroep

Is [appellant] eigenaar van het ponton geworden?

6.1
De eerste grief van [appellant] is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat [appellant] sinds 1996 de feitelijke macht heeft uitgeoefend over het ponton en dat er dus geen sprake is geweest van een levering.
6.2
Tussen partijen is niet in geschil dat het ponton in ieder geval tot 1995 eigendom was van De Watertuin c.s. Voor overdracht van het ponton aan [appellant] is een geldige titel vereist en levering. Op [appellant] rusten de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot feiten waaruit het bestaan van de geldige titel en de levering aan hem kan blijken.
6.3
De Watertuin c.s. heeft betwist dat er een geldige titel was. Het hof kan die discussie onbesproken laten omdat het oordeel van de rechtbank dat er geen bezitsverschaffing heeft plaatsgevonden in ieder geval juist is.
6.4
Zoals de rechtbank terecht overwoog is op grond van artikel 3:90 lid 1 BW voor levering van het ponton een bezitsverschaffing vereist. Bezitsverschaffing houdt in dat de eigenaar de verkrijger in staat stelt de macht over het goed uit te oefenen die de eigenaar zelf over het goed kan uitoefenen (artikel 3:114 BW).
6.5
Vaststaat dat het ponton naast de nieuwe drijvende winkel van De Watertuin c.s. is blijven liggen en door De Watertuin c.s. gebruikt werd. Vast staat ook dat [appellant] het ponton ook gebruikte om het te verhuren (tot 2011) en verzekerd heeft gehouden. [appellant] voert de volgende omstandigheden aan waaruit volgens hem de bezitsverschaffing moet worden afgeleid. Deze omstandigheden zijn om de hierna volgende redenen noch individueel noch in samenhang voldoende voor de conclusie dat het bezit over het ponton aan [appellant] is verschaft.
Voor het vervoer van de Haagweg naar de Beestenmarkt heeft [appellant] geen rekening gestuurd.Afgezien van het feit dat De Watertuin c.s. stelt dat het vervoer van de Haagweg naar de Beestenmarkt was begrepen in het bedrag dat zij voor het vervoer van het nieuwe casco uit Diemen heeft betaald, volgt hieruit niet dat De Watertuin c.s. aan [appellant] het bezit over het ponton heeft verschaft. Het bezit van het ponton staat volledig los van het vervoer van het nieuwe winkelschip naar zijn ligplaats.
[appellant] heeft het ponton naar zijn ligplaats aan de Nieuwe Rijn gesleept.Dit gegeven past ook in het betoog van De Watertuin c.s. dat partijen (als vriendendienst) hadden afgesproken dat [appellant] het ponton incidenteel mocht gebruiken. Mede in het licht van het feit dat het ponton ook weer is teruggebracht naar De Watertuin c.s. en door haar ook werd gebruikt, kan hieruit geen bezitsverschaffing worden afgeleid.
[appellant] heeft de oude opbouw verwijderd en het ponton gerenoveerd.Ook hiervoor geldt dat dit kan passen bij de afspraak die partijen volgens De Watertuin c.s. hebben gemaakt over het gebruik van het ponton.
[appellant] heeft het ponton verhuurd aan derden en verzekerd.Ook voor dit feit geldt dat dit kan passen bij de afspraak over het gebruik van het ponton. Dat [appellant] het ponton verzekerde is ook niet vreemd in de situatie waarin hij het aan derden verhuurde. Een bezitsverschaffing blijkt daar echter niet uit.
[appellant] heeft liggeld betaald.De rechtbank overwoog (2.16 van het vonnis) dat [appellant] het ponton zelf bij de gemeente aanmeldde en dat de gemeente niet controleerde wie als eigenaar de macht over het ponton uitoefende. Uit de stellingen van [appellant] in hoger beroep volgt niet dat deze vaststelling onjuist is. Evenmin betwist [appellant] (door een grief of anderszins) dat De Watertuin c.s. ook liggeld voor het ponton betaalde. Onder die omstandigheden legt dit gegeven geen gewicht in de schaal voor de vraag of er bezit is verschaft.
6.6
Daar komt bij dat De Watertuin c.s. het ponton zelf ook gebruikte als opslag en voor haar bedrijfsvoering en daarmee dus feitelijk de macht over het ponton heeft uitgeoefend. Het ponton is ook steeds afgemeerd geweest naast het winkelschip van De Watertuin c.s. (behalve wanneer het verhuurd werd) en werd door [appellant] ook steeds daarheen teruggebracht, hoewel hij zijn verhuurbedrijf elders in Leiden heeft. De rechtbank overwoog daarbij terecht (2.15 van het vonnis) dat het ponton sinds 2011 niet meer door [appellant] voor verhuur is gebruikt. Uit de memorie van grieven is niet af te leiden dat deze oordelen van de rechtbank onjuist zijn. De aan deze oordelen ten grondslag liggende feiten wijzen er echter alle op dat van bezitsverschaffing aan [appellant] juist geen sprake is geweest.
6.7
Grief I stuit op het voorgaande af. Het aanbod dat [appellant] doet om te bewijzen dat aan hem “de macht over het ponton is verschaft” (randnummer 11 memorie van grieven) wordt gepasseerd omdat geen andere feiten te bewijzen worden aangeboden dan de feiten die hiervoor onvoldoende zwaarwegend zijn geacht.
Opzegging overeenkomst
6.8
De rechtbank heeft geoordeeld dat De Watertuin c.s. met haar stelling ter zitting dat zij de overeenkomst heeft beëindigd, ook heeft bedoeld dat zij de overeenkomst heeft opgezegd. De rechtbank oordeelde dat De Watertuin c.s. het recht had de overeenkomst op te zeggen en dat de overeenkomst dus is geëindigd.
6.9
[appellant] bestrijdt dit oordeel omdat de overeenkomst volgens hem niet is opgezegd en hij dat ook niet heeft hoeven te begrijpen. Als er al sprake zou zijn van een opzegging, dan zou die opzegging volgens [appellant] onredelijk zijn en zou een opzegtermijn van 28 jaar in acht moeten worden genomen.
6.1
De Watertuin c.s. voert aan dat zij ter zitting in eerste aanleg wel degelijk de overeenkomst heeft opgezegd. Het hof kan dit uit de zittingsaantekeningen niet afleiden, maar dat sluit niet uit dat het wel gebeurd is (vgl. HR 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9898). Van doorslaggevend belang is dat echter niet. Niet alleen heeft De Watertuin c.s. in de memorie van antwoord ook nog naar voren gebracht dat zij zo nodig met die memorie de overeenkomst opzegt, maar vooral is van belang dat het oordeel van de rechtbank dat de overeenkomst door De Watertuin c.s. kon worden opgezegd, juist is. De Watertuin c.s. kan dat dus zo nodig op ieder moment (alsnog) doen en in zoverre bestaat geen belang bij de grief.
6.11
Als uitgangspunt heeft immers te gelden dat een duurovereenkomst kan worden opgezegd. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen echter gezien de aard en inhoud van de overeenkomst meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien voor de opzegging een voldoende zwaarwegende grond bestaat of dat een opzegtermijn in acht moet worden genomen (HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854). Aangezien [appellant] al sinds 2011 het ponton niet meer gebruikt, in ieder geval niet voor de verhuur, en hij het dus kennelijk niet nodig heeft voor zijn bedrijfsvoering, is niet goed in te zien waarom de eisen van redelijkheid en billijkheid in dit geval meebrengen dat een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging moet bestaan of dat een opzegtermijn in acht moet worden genomen.
6.12
Grief II stuit op het voorgaande af.
Ongerechtvaardigde verrijking
6.13
De rechtbank heeft de vordering van [appellant] die strekt tot betaling van € 3.560,66 op grond van ongerechtvaardigde verrijking afgewezen. Deze vordering hield verband met de kosten die [appellant] heeft gemaakt voor de renovatie van het ponton. De rechtbank oordeelde dat niet kan worden aangenomen dat [appellant] is verarmd, omdat hij het ponton daarna voor de verhuur heeft kunnen inzetten en daarmee inkomsten heeft verworven. Grief III komt tegen dit oordeel op. [appellant] voert onder meer aan dat de inkomsten die de rechtbank in haar oordeel heeft betrokken niet tegenover de door [appellant] gemaakte kosten staan.
6.14
Het hof kan deze stelling in het midden laten omdat de vordering ook afstuit op het gegeven dat van een
ongerechtvaardigdeverrijking geen sprake is. Ook volgens [appellant] hadden partijen immers de afspraak gemaakt dat hij het ponton mocht gebruiken en dat hij voor dat doel het ponton zou opknappen. De gestelde verrijking vindt dus zijn grondslag in een overeenkomst.
Het voorwaardelijk incidenteel appel
6.15
De voorwaarden waaronder het incidenteel is ingesteld zijn gelet op het voorgaande niet vervuld. Het incidenteel appel kan dus onbesproken blijven.
Conclusie en proceskosten
6.16
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

7.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 maart 2022;
  • veroordeelt [appellant] hoofdelijk in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van De Watertuin c.s. tot op heden begroot op € 783,- aan verschotten en € 2.366,- aan salaris advocaat;
  • bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, M.A.F. Tan-de Sonnaville en E. Bauw en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2023 in aanwezigheid van de griffier.