ECLI:NL:GHDHA:2023:1497

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
200.261.637-03
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Herroeping
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een eerder arrest in een appartementsrechtelijke zaak met vordering tot herroeping afgewezen

In deze zaak heeft [naam B.V.] een vordering tot herroeping ingediend tegen de Vereniging van Eigenaars (VvE) naar aanleiding van een eerder arrest van het Gerechtshof Den Haag van 8 juni 2021. De vordering tot herroeping is gebaseerd op drie gronden: het achterhouden van stukken door de VvE, bedrog door de VvE, en de valsheid van stukken die door de VvE is erkend. Het hof heeft de vordering tot herroeping afgewezen, omdat de gestelde gronden niet opgingen. Het hof oordeelde dat de stukken waar [naam B.V.] zich op beroept, zich in een openbare bron bevonden en dat er geen bewijs was dat de VvE deze stukken had achtergehouden. Bovendien had [naam B.V.] de stukken al in mei 2020 in handen gekregen, wat niet voldoet aan de vereisten voor herroeping zoals gesteld in artikel 382 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof concludeerde dat de vordering tot herroeping niet kon slagen en dat [naam B.V.] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.261.637/03
Zaaknummer arrest waarvan herroeping wordt gevraagd : 200.261.637/02
Arrest van 8 augustus 2023
in de zaak van
[naam B.V.].,
gevestigd in [vestigingsplaats],
eiseres tot herroeping,
advocaat: mr. M.W.R. Hoogstraten, kantoorhoudend in Den Haag
tegen
[naam vereniging],
gevestigd in [vestigingsplaats],
gedaagde in herroeping,
advocaat: mr. Y.H. van Ballegooijen, kantoorhoudend in Breda.
Het hof zal partijen hierna noemen respectievelijk [naam B.V.] en de VvE.

1.De zaak in het kort

1.1
[naam B.V.] vordert herroeping van het tussen partijen gewezen arrest van 8 juni 2021 wegens (1) het achterhouden door de VvE van stukken van beslissende aard, (2) bedrog door de VvE en (3) stukken, waarvan de valsheid door de VvE is erkend en waarop het arrest berust.
1.2
Het hof wijst de vordering af.

2.Procesverloop in de herroepingsprocedure

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 8 december 2021, met bijlagen, waarmee [naam B.V.] herroeping heeft gevorderd van het tussen partijen gewezen arrest van dit hof van 8 juni 2021;
  • de conclusie van antwoord van de VvE;
  • de conclusie van repliek van [naam B.V.];
  • de conclusie van dupliek van de VvE, met bijlagen.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Het hof heeft bij (inmiddels onherroepelijk) arrest van 8 juni 2021 onder meer als volgt geoordeeld:
het hete hangijzer in deze zaak betreft de verhouding waarmee [naam B.V.] moet bijdragen aan de gemeenschappelijke kosten (de verdeelsleutel van artikel 13 splitsingsreglement);
de VvE heeft rechtspersoonlijkheid en is aldus gerechtigd haar vordering in te stellen;
de VvE is rechtsgeldig opgericht;
het splitsingsreglement is opgenomen in de splitsingsakte door verwijzing naar het toepasselijke modelreglement 1962;
het toepasselijke splitsingsreglement bevat in artikel 13 de verdeelsleutel voor betaling;
het gemeenschappelijk gebruik in artikel 14 splitsingsreglement strekt zich uit tot die gedeelten die niet privé in gebruik zijn, ongeacht of [naam B.V.] bepaalde gedeelten feitelijk zelf gebruikt.
3.2
Het hof heeft vervolgens bij zijn arrest van 8 juni 2021 het bestreden vonnis van de rechtbank Den Haag bekrachtigd. In dit vonnis is [naam B.V.] veroordeeld om achterstallige onderhoudsbijdragen te betalen.

4.Vordering, grondslag en verweer (zakelijk samengevat)

4.1
[naam B.V.] vordert herroeping van het arrest van 8 juni 2021 op de gronden, genoemd in artikel 382 Rv. Zij stelt daarbij dat zij in mei 2020 het (historisch) handelsregisterdossier van de wederpartij heeft achterhaald en dat dit afwijkt van de door de wederpartij in de procedure ingebrachte stukken. De door haar ([naam B.V.]) achterhaalde akten zijn in de openbare registers (Kadaster, KvK) geregistreerd. Deze stukken heeft zij naar haar zeggen met zeer veel moeite en met hulp van het KNB te pakken gekregen. Het gaat volgens [naam B.V.] om stukken van beslissende aard die door toedoen van de wederpartij zijn achtergehouden. Uit de door [naam B.V.] achterhaalde stukken blijkt, aldus nog steeds [naam B.V.], onder meer dat de wederpartij slechts een vereniging is in de zin van boek 2 BW en niet een Vereniging van Eigenaars in de zin van boek 5 BW. Daarom had het bestuur destijds de opzegging van [naam B.V.] niet mogen weigeren, terwijl de wederpartij zich onrechtmatig als zelfstandig bevoegd rechtspersoon heeft gepresenteerd.
4.2
Volgens [naam B.V.] blijkt uit de door haar achterhaalde stukken ook dat de wederpartij bedrog heeft gepleegd en valsheid in geschrift, welke valsheid later door de VvE is erkend dan wel is vastgesteld.
4.3
De VvE heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

5.Beoordeling

5.1
Herroeping is een buitengewoon rechtsmiddel. Het gewone rechtsmiddel heeft voorrang boven herroeping. Na het onherroepelijk worden van de uitspraak kan in bepaalde in artikel 382 Rv genoemde (bijzondere) gevallen (a, b en c) reden zijn om een rechtsgeding te heropenen. Het rechtsmiddel moet worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor herroeping is ontstaan en eiser daarmee bekend is geworden. De termijn vangt niet aan dan nadat de uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen (artikel 383 lid 1 Rv).
5.2
In dit geval gaat het, aldus [naam B.V.], met name om het (historisch) handelsregisterdossier van de wederpartij dat zij naar haar zeggen eind mei 2020 heeft achterhaald. Aan de inhoud van dit achterhaalde dossier verbindt [naam B.V.] de in overwegingen 4.1 en 4.2 genoemde conclusies.
5.3
Artikel 382 Rv noemt drie gronden voor herroeping, te weten:
(a) de uitspraak berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd,
(b) de uitspraak berust op stukken, waarvan de valsheid na het vonnis is erkend of bij gewijsde is vastgesteld, en
(c) de partij heeft het na het vonnis stukken van beslissende aard in handen gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.
De c. grond
5.4
[naam B.V.] beroept zich met name op de c. grond. Deze grond doet zich niet voor. Het hof legt dit hierna uit.
5.5
De betreffende stukken bevonden zich in een openbare bron (zie overweging 4.1). Dit verdraagt zich niet met de stelling van [naam B.V.] dat de stukken
door toedoenvan de wederpartij waren achtergehouden. De VvE heeft ook gemotiveerd betwist dat zij stukken heeft achtergehouden. Niet is dus komen vast te staan dat de stukken door toedoen van de VvE zijn achtergehouden. De andersluidende stellingen van [naam B.V.] zijn onvoldoende.
5.6
Daarnaast staat vast dat [naam B.V.] de stukken
nietná het arrest van het hof in handen heeft gekregen (zoals lid c van artikel 383 Rv eist), maar al in mei 2020
tijdens de lopende procedure. [naam B.V.] heeft de stukken ook in die procedure in het geding gebracht (bij akte van 15 oktober 2020, productie 37) en op basis daarvan de stelling betrokken dat de VvE geen rechtspersoonlijkheid bezit. Het hof heeft weliswaar in zijn arrest van 8 juni 2021 de nieuwe stelling van [naam B.V.] vanwege de tweeconclusieregel ontoelaatbaar geoordeeld (rov. 13), maar de stelling toch besproken en verworpen (rov. 16 e.v.). [naam B.V.] had tegen dat oordeel beroep in cassatie kunnen instellen. Hierop stuit de vordering tot herroeping reeds af.
De a. en b. gronden
5.7
De stelling van [naam B.V.] dat sprake is geweest van bedrog en valsheid in geschrift vloeit voort uit haar interpretatie van de in mei 2020 tijdens de procedure achterhaalde en in die procedure overgelegde stukken en deelt reeds hierom hetzelfde lot. Bovendien zijn de stellingen van [naam B.V.] tegenover het verweer van de VvE ontoereikend om de conclusie te dragen van ‘bedrog tijdens het geding’ en ‘erkende of bewezen valsheid’. Het hof is daarom van oordeel dat deze beide aangevoerde gronden evenmin tot herroeping leiden.
Conclusie en proceskosten
5.8
De conclusie is dat de gestelde gronden voor herroeping niet opgaan. Daarom wijst het hof de vordering tot herroeping af. Bij gebreke van verdere relevante stellingen komt het hof niet toe aan bewijslevering. [naam B.V.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Het hof ziet
op dit momentonvoldoende grond om [naam B.V.] te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten, zoals de VvE (met een beroep op misbruik van procesrecht) heeft gevorderd. Het instellen van deze vordering tot herroeping op zichzelf beschouwd levert onvoldoende grond op voor een oordeel dat daarmee onrechtmatig is gehandeld. Hiermee is niet is gezegd dat hetzelfde heeft te gelden voor de acties van Vink tezamen. Daarover kan echter in de onderhavige procedure geen oordeel worden gegeven.

6.Beslissing

Het hof:
  • wijst de vordering tot herroeping af;
  • veroordeelt [naam B.V.] in de kosten van het geding, aan de zijde van de VvE bepaald op € 772,- aan griffierecht, € 2.366,- aan salaris voor de advocaat en € 173,- aan nasalaris, te verhogen met € 90,00 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
  • bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90,00, na de datum van betekening, aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Tan-de Sonnaville, J.E.H.M. Pinckaers en J.N. de Blécourt en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2023 in aanwezigheid van de griffier.