ECLI:NL:GHDHA:2023:1493

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
200.318.262/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling van een informele samenwoning en de rechten van partijen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag is behandeld, gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man die informeel samenwoonden. De vrouw is in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin financiële afspraken en eigendomsrechten met betrekking tot hun gezamenlijke huishouding aan de orde kwamen. De rechtbank had in haar vonnis bepaald dat de man bepaalde goederen aan de vrouw moest afgeven en een geldbedrag moest betalen, maar ook dat de vrouw een bedrag aan de man moest overmaken. De vrouw vorderde in hoger beroep onder andere compensatie voor de inboedel en een auto, alsook een deel van de nabetaling van toeslagen over 2020.

Het hof heeft de grieven van de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat de vrouw niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar aanspraken. Het hof oordeelde dat het enkele feit van samenwoning niet automatisch leidt tot gemeenschappelijk eigendom van goederen. De vrouw had niet aangetoond dat er goederen waren die nog niet verdeeld waren en dat zij recht had op een compensatie van € 2.500,- voor de inboedel. Ook de claim voor de auto werd afgewezen, omdat de vrouw niet had aangetoond dat er sprake was van een schenking. Ten slotte werd de vordering voor de nabetaling van toeslagen afgewezen, omdat er geen afspraken waren gemaakt over de verrekening daarvan.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke afspraken in informele samenlevingen en de noodzaak voor partijen om hun rechten en plichten duidelijk vast te leggen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.318.262/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/618817/ HA ZA 21-890

Arrest van 15 augustus 2023

Inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.A.M. Koorn-Harkema te Leiden,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. E.B.R. van Griethuysen te Haarlem.

Het verloop van het geding

De vrouw is op 24 oktober 2022 in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van 27 juli 2022 van de rechtbank Den Haag tussen de partijen gewezen.
Bij memorie van grieven heeft de vrouw 4 grieven tegen het betreden vonnis geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de man grieven bestreden.

De beoordeling van het hoger beroep

Vonnis rechtbank 27 juli 2022
1. De rechtbank heeft als volgt beslist:
In conventie
5.1.
bepaalt dat de man het zaai- en pootgoed uit de moestuin afgeeft aan de vrouw;
5.2.
veroordeelt de man om aan de vrouw € 261,- te betalen;
5.3.
verklaart de bepaling onder 5.1. en de veroordeling onder 5.2. uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde;
In reconventie
5.6.
bepaalt dat de vrouw gehouden is de inleg van de man op de spaarrekening van Fayèn, zijnde een bedrag van € 875,-, aan de man over te maken;
5.7.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.

De vordering van de vrouw

2. De vrouw vordert dat het het hof moge behagen om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank te Den Haag van 27 juli 2022 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de vrouw toe te wijzen, te weten;
de man te veroordelen om ter compensatie van de inboedel aan de vrouw een bedrag te voldoen van € 2.500,-;
de man te veroordelen om ter compensatie van de auto aan de vrouw te voldoen van € 1.500,-
de man te veroordelen om de nabetaling toeslagen over 2020 voor de helft aan de vrouw uit te betalen tot het bedrag van € 908,50;
onder compensatie van kosten.

Grieven

3. Gezien de onderlinge samenhang bespreekt het hof de grieven zoveel mogelijk gemeenschappelijk.
4. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707. Uit voormeld arrest van de Hoge Raad volgt dat de rechtsverhouding tussen informeel samenwonenden moet worden getoetst aan het algemene vermogensrecht. Nu partijen niet de materiële gevolgen van hun samenleving hebben vastgelegd in een schriftelijke samenlevingsovereenkomst hebben zij beiden het risico genomen dat er bij de beëindiging van hun samenleving geschillen ontstaan met betrekking tot de financiële afwikkeling van hun informele samenleving.
5. Het hof leest in de eerste en de tweede grief van de vrouw dat zij aanspraak kan maken op een deel van de inboedel van de gemeenschappelijk bewoonde woning en voorts dat de inboedel tussen partijen niet volledig is verdeeld. In randnummer 13 van haar memorie van grieven stelt de vrouw dat zij recht heeft op de helft van al het geld en goederen die partijen bij hun uiteengaan in eigendom hadden. Zij wenst daarvoor een compensatie te krijgen van de man van € 2.500,-. Door de man is verweer gevoerd. Uit het betoog van de man volgt dat de goederen die partijen (eventueel) in mede-eigendom toebehoren zijn verdeeld. Het hof overweegt als volgt. Door het enkele feit van de samenwoning van partijen, of door de stelling van de vrouw dat de kosten van de huishouding steeds bij helfte zijn gedragen, ontstaat nog geen gemeenschappelijke eigendom en/of een recht op de helft van al het geld en de goederen van partijen. Dit geldt onafhankelijk van de vraag of de vrouw bij de man is ingetrokken of niet. Als de vrouw echter van mening is dat er toch goederen aan partijen in mede-eigendom toebehoren kan zij de verdeling van die goederen vorderen. Op de vrouw rust de stelplicht en de bewijslast over welk goed het gaat en wat de waarde is van het goed op het moment van de verdeling. Mede bezien het verweer van de man kan het hof niet vaststellen of er goederen zijn die tussen partijen nog niet zijn verdeeld, en zo ja welke. Voorts heeft de vrouw geen enkele indicatie van de waarde op het moment van verdeling gegeven met betrekking tot de goederen die volgens haar zeggen in mede-eigendom toebehoren. De vrouw vraagt geen verdeling maar een compensatie voor de totale inboedel, die zij bovendien lijkt te bepalen aan de hand van de nieuwwaarde van enkele destijds door haar aangeschafte inboedelgoederen en van enkele bij haar verhuizing door haar aangeschafte vervangende inboedelgoederen. Naar het oordeel van het hof is er geen rechtsgrond aanwezig op basis waarvan de man aan de vrouw een bedrag van € 2.500,- moet voldoen. Dat de man daarmee al in ‘de bodemprocedure’ akkoord zou zijn gegaan, blijkt nergens uit.
6. In haar derde grief stelt de vrouw dat de man aan haar heeft geschonken een auto merk Fiat. Uit het betoog van de man volgt dat hij betwist dat hij de auto aan de vrouw heeft geschonken. De vrouw stelt in randnummer 18 van haar memorie van grieven dat zij geen belang meer heeft bij de teruggave van de auto aangezien zij al een andere auto heeft aangeschaft. Wel wenst zij een compensatie te ontvangen van € 1.500,-. De man stelt dat de vrouw gedurende de relatie de auto mocht gebruiken. Uit het betoog van de man volgt dat hij betwist dat er sprake is van een schenking. Het hof overweegt als volgt. Schenking is de overeenkomst om niet, die ertoe strekt dat de ene partij, de schenker, ten koste van eigen vermogen de andere partij, de begiftigde, verrijkt. Het hof is van oordeel dat de vrouw onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld op basis waarvan het hof zou kunnen afleiden dat de man de auto aan de vrouw heeft geschonken. De vrouw heeft derhalve niet aan haar stelplicht voldaan. Op welke grond de man de auto in het geval deze zijn eigendom is gebleven, aan de vrouw ter beschikking had moeten stellen, of in plaats daarvan nu een compensatie zou moeten betalen, heeft de vrouw evenmin onderbouwd.
7. In haar vierde grief stelt de vrouw dat zij recht heeft op de helft van de nabetaling van huur- en zorgtoeslag over 2020. In randnummer 20 van haar memorie van grieven stelt zij dat de vordering gebaseerd is op onderlinge afspraken. Door de man is gemotiveerd verweer gevoerd. Het hof overweegt als volgt. Huurtoeslag en zorgtoeslag betreffen een inkomensondersteuning. Als de man de huurtoeslag en zorgtoeslag heeft ontvangen is die toeslag in zijn vermogen gevloeid. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.16 overwogen dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over verrekening van de nabetaling van toeslagen over 2020. In rechtsoverweging 4.18 leidt de rechtbank uit de toelichting ter zitting af dat de afspraak tussen partijen tijdens de samenleving – die tot 31 december 2020 heeft geduurd – was dat de man de toeslagen ontving. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over de verrekening en nabetaling van toeslagen over 2020. Ook heeft zij niet gesteld dat de door de rechtbank aangenomen afspraak tijdens de samenleving onjuist was. Haar stelling dat zij minimaal de helft van alle kosten van de gezamenlijke huishouding voldeed is daarvoor in ieder geval onvoldoende. Op basis van hetgeen de vrouw heeft gesteld kan het hof niet vaststellen wat de grondslag van haar vordering is.
8. De grieven van de vrouw treffen dus geen doel.
9. Gezien het feit dat partijen een relatie met elkaar hebben gehad acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten te compenseren. Het hof wijst derhalve de door de man gevorderde proceskostenveroordeling in eerste aanleg en in hoger beroep af.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 27 juli 2022 van de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A. Zonneveld en A.F. Mollema, en is
ondertekend en uitgesproken op 15 augustus 2023 ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2023 in aanwezigheid van de griffier.