ECLI:NL:GHDHA:2023:1449

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
BK-22/01145
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van restaurant en parkeerplaatsen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een restaurant, gelegen in Noordwijk. De Heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk had de waarde van het restaurant vastgesteld op € 1.755.000, waarbij hij uitging van 80 parkeerplaatsen die bij het restaurant horen. De Rechtbank had deze waarde in een eerdere uitspraak verlaagd tot € 1.469.650, omdat zij van mening was dat de Heffingsambtenaar ten onrechte 60 parkeerplaatsen te veel had meegeteld. De belanghebbende, de eigenaar van het restaurant, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank, terwijl de Heffingsambtenaar in hoger beroep ging tegen de uitspraak van de Rechtbank die de waarde had verlaagd.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 23 mei 2023, gaven beide partijen aan dat de parkeerlaag onder het restaurant inderdaad 80 parkeerplaatsen omvat. Dit leidde tot de conclusie dat de oorspronkelijke vastgestelde waarde van € 1.755.000 niet te hoog was. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank de waarde van het restaurant ten onrechte had verlaagd en vernietigde de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking had op de waarde van het restaurant. De uitspraak op bezwaar van de Heffingsambtenaar werd bevestigd, wat betekent dat de WOZ-waarde van het restaurant op € 1.755.000 blijft staan.

De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van de juiste waardering van onroerende zaken en de rol van de Heffingsambtenaar in het vaststellen van deze waarden. Het Hof heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, wat gebruikelijk is in gevallen waar de uitspraak op bezwaar wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/01145

Uitspraak van 13 juni 2023

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: D.A.N. Bartels)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 27 september 2022, nummer SGR 21/7476.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (het restaurant), voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 1.755.000 (de beschikking). Tegelijk met deze beschikking is de aanslag in de onroerende-zaakbelastingen van de gemeente Noordwijk voor het jaar 2021 (de aanslag) opgelegd.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het tegen de beschikking en de aanslag gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 360 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt – voor zover van belang – als volgt:
“De rechtbank:
- (…)
- verklaart het beroep voor zover het betrekking heeft op het restaurant (SGR 21/7476) gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het betrekking heeft op het restaurant;
- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde van het restaurant wordt verminderd tot € 1.469.650;
- vermindert de ter zake van het restaurant opgelegde aanslag onroerendezaakbelastingen tot een berekend naar een waarde van € 1.469.650;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.056;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
De Heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank voor wat betreft de waarde van het restaurant (SGR 21/7476) hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Van de zijde van belanghebbende zijn nadere stukken ingekomen.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 23 mei 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van het restaurant.
2.2.
De Heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd, opgemaakt op 9 augustus 2022 door [naam taxateur] , WOZ-taxateur, waarin de waarde van het restaurant per de waardepeildatum is getaxeerd op € 1.755.000. Uit het taxatierapport volgt dat 80 parkeerplaatsen in de onder het restaurant gelegen parkeerlaag op niveau -1 bij het restaurant horen. Uit de bij het taxatierapport gevoegde matrix blijkt dat voor de waardebepaling van het restaurant is uitgegaan van 80 parkeerplaatsen met een (huur)waarde van € 5.000 per parkeerplaats.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“7. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding".[1]
8. De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat de waarden van het restaurant (…) met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode dienen te worden bepaald. In geschil zijn de door verweerder toegepaste huurwaarde en kapitalisatiefactor. Voorts is de waarde van de bij het restaurant behorende parkeerplaatsen in geschil.
Het restaurant (SGR 21/7476)
9. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van het restaurant niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. De beantwoording van de vraag of verweerder aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van wat eiseres heeft aangevoerd. Verweerder is hierin, gelet op het door hem overgelegde taxatierapport en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, niet geslaagd. Uit de matrix volgt dat verweerder voor wat betreft de parkeerplaatsen, die onderdeel uitmaken van het restaurant, uit is gegaan van tachtig parkeerplaatsen met een waarde van € 5.000 per parkeerplaats. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat het twintig parkeerplaatsen moeten zijn. Verweerder heeft aldus bij de berekening van de WOZ-waarde zestig parkeerplaatsen te veel in aanmerking genomen. Voorts heeft verweerder een corona-aftrek toegepast. Ter zitting heeft verweerder hierover verklaard dat die aftrek wordt berekend over de totale WOZ-waarde van een onroerende zaak. Nu verweerder is uitgegaan van teveel parkeerplaatsen, is de WOZ-waarde met € 300.000 (80-20 = 60 maal € 5.000) te hoog vastgesteld en is als gevolg daarvan ook een onjuiste corona-aftrek in aanmerking genomen. Met de matrix en hetgeen verweerder overigens heeft aangevoerd, heeft hij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat WOZ-waarde van het restaurant niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is daarmee gegrond.
10. Nu verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiseres de door haar voorgestane waarde van € 1.099.000 aannemelijk heeft gemaakt. Deze vraag dient bij gebrek aan een reële onderbouwing van die stelling ontkennend te worden beantwoord. Eiseres heeft weliswaar aangevoerd dat voor het restaurant een kapitalisatiefactor van 8,0 moet worden toegekend en dat het restaurant wordt vergeleken met een winkelpand dat veel kleiner is, maar heeft dit niet nader onderbouwd.
11. Rekening houdend met wat door partijen over en weer is aangevoerd, stelt de rechtbank de waarde van het restaurant in goede justitie vast op € 1.469.650. De rechtbank gaat daarbij uit van de door verweerder in de matrix voor de verschillende onderdelen van het restaurant opgenomen oppervlakten en huurwaarden met een totale waarde van € 1.447.000, twintig parkeerplaatsen met een waarde van € 5.000 per parkeerplek en een corona-aftrek van 5%, berekend over de totale waarde van € 1.547.000 (€ 77.350).
(…)
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.056 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759[4] en een wegingsfactor 1).
[1] Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.
(…)
[4] Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de Rechtbank de waarde van het restaurant terecht heeft verminderd tot een bedrag van € 1.469.650. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Heffingsambtenaar ontkennend.
4.2.
De Heffingsambtenaar bepleit een waarde van € 1.755.000 en concludeert aldus tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
4.3.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.1.
Voor de bepaling van de waarde van het restaurant is uitsluitend in geschil of de Rechtbank terecht ervan is uitgegaan dat de bij het restaurant behorende parkeerlaag op niveau -1 bestaat uit 20 parkeerplaatsen.
5.1.2.
Partijen hebben ter zitting eensluidend het standpunt ingenomen dat de parkeerlaag op niveau -1 bestaat uit 80 parkeerplaatsen. Niet in geschil is dat de waarde per parkeerplaats € 5.000 bedraagt. Dit betekent dat de bij beschikking vastgestelde waarde van € 1.755.000 niet te hoog is vastgesteld.
5.2.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten

6. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de beslissing inzake de waarde van het restaurant (SGR 21/7476), de proceskosten en het griffierecht; en
- bevestigt de uitspraak op bezwaar.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, H.A.J. Kroon en I. Reijngoud, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 13 juni 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.