ECLI:NL:GHDHA:2023:1381

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
200.315.822/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep en vernietiging schikkingsovereenkomst in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van de man in zijn vorderingen. De man had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin de schikkingsovereenkomst tussen hem en de vrouw werd vernietigd. De vrouw had in 2010 de verdeling van de gemeenschappelijke woning en de financiële afwikkeling van de samenlevingsovereenkomst gevorderd. De rechtbank had in een eerder vonnis van 14 november 2012 hierover beslist. De man en de vrouw hadden een affectieve relatie van augustus 1991 tot augustus 2009 en woonden samen in hun gemeenschappelijke woning. De schikkingsovereenkomst van 31 maart 2019, die de toedeling van de woning aan de man regelde, werd door de rechtbank vernietigd op grond van misbruik van omstandigheden. Het hof oordeelde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat hij niet binnen de wettelijke termijn van acht dagen het hoger beroep had ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Het hof concludeerde dat de bestreden uitspraak op het moment van het instellen van het hoger beroep daadwerkelijk in de plaats van (een deel van) de akte van levering kon treden. De man werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer: 200.315.822/01
Zaaknummer rechtbank :C/09/601311/HAZA20-1023

arrest in de hoofdzaak en in het incident van 4 juli 2023

inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.M. Wigman te Den Haag,
tegen
de besloten vennootschap [besloten vennootschap] , in de hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen van [geïntimeerde] (hierna te noemen: de vrouw) te [locatie 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. H.C. Enger-van Oppen te Vierlingsbeek.

Het geding

Het hof heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • de appeldagvaarding van 24 augustus 2022, met herstelexploot van 5 september 2022, waarin de man hoger beroep instelt tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 juni 2022, hierna: het bestreden vonnis;
  • de processtukken uit de eerste aanleg;
  • de memorie van grieven met producties van de man, ingediend op 25 oktober 2022;
  • de memorie van antwoord met een productie van de bewindvoerder, ingediend op 20 december 2022;
  • de akte uitlating op de memorie van antwoord door de man met producties, ingediend op 31 januari 2023;
  • de antwoordakte, tevens opwerping incident van de bewindvoerder met een productie, ingediend op 14 februari 2023;
  • de antwoordconclusie op het incident van de man, ingediend op 28 februari 2023.
Vervolgens hebben partijen hun procesdossier overgelegd voor arrest in het incident.

Korte weergave van de zaak

1. De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad en samengewoond van augustus 1991 tot augustus 2009 in hun gemeenschappelijke woning aan [adresgegevens] .
De vrouw heeft in 2010 de verdeling van de gemeenschappelijke woning en de financiële afwikkeling van de samenlevingsovereenkomst gevorderd. De rechtbank heeft daarover beslist in haar vonnis van 14 november 2012. Het arrest van dit hof van 15 april 2014, gewezen op een door de man ingesteld hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank, is door de Hoge Raad bij arrest van 25 maart 2016 vernietigd, waarbij de zaak is verwezen naar het gerechtshof Amsterdam.
Op 31 maart 2019 heeft de vrouw een door de man opgestelde schikkingsovereenkomst ondertekend. Deze overeenkomst houdt, samengevat, in dat de gemeenschappelijke woning in [locatie 2] alsnog aan de man wordt toegedeeld onder betaling van € 35.000,- door de man, echter niet aan de vrouw maar op een rekening van de beide kinderen van de man en de vrouw. Eerdere schikkingsonderhandelingen hadden tot dan toe tot niets geleid. Een dag na de ondertekening van de schikkingsovereenkomst is de vrouw op grond van de wet BOPZ opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Bij beschikking van 16 september 2019 van de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch is een bewind ingesteld over de goederen van de vrouw met benoeming van de bewindvoerder tot bewindvoerder.
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 7 september 2021 (na cassatie en verwijzing) beslist dat - onder de opschortende voorwaarde dat tussen partijen alsnog in rechte komt vast te staan dat de schikkingsovereenkomst tussen de man en de vrouw van 31 maart 2019 tussen hen geen werking heeft - onder meer en voor zover hier van belang, de genoemde woning zal worden verkocht en dat, voor het geval de man niet mocht meewerken aan de ondertekening van de koopovereenkomst en vervolgens de leveringsakte, dit arrest in de plaats treedt indien de man niet binnen acht dagen nadat hem hiertoe bij aangetekend schrijven dan wel bij deurwaardersexploot is verzocht, zijn medewerking hieraan heeft verleend.
In de procedure die heeft geleid tot het bestreden vonnis heeft de rechtbank onder meer toewijzend, zoals hierna zal worden weergegeven, beslist op de vordering van de bewindvoerder om de schikkingsovereenkomst van 31 maart 2019 te vernietigen. De man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
In het incident gaat het allereerst om de vraag of de man ontvankelijk is in het hoger beroep, nu hij niet binnen de in artikel 3:301 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalde termijn van acht dagen het hoger beroep heeft ingeschreven in de registers, bedoeld in artikel 433 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), (hierna: het rechtsmiddelenregister).

Het bestreden vonnis

2. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank beslist als volgt:
In conventie en in reconventie:
  • 5.1 Vernietigt de schikkingsovereenkomst van 31 maart 2019 tussen de vrouw en de man wegens misbruik van omstandigheden door de man;
  • 5.2 Machtigt de bewindvoerder om een verkoopmakelaar naar eigen keuze van de bewindvoerder in te schakelen in Den Haag of omstreken om namens de vrouw en mede namens de man de gemeenschappelijke woning aan [adresgegevens] te koop aan te bieden aan de hoogst biedende koper;
  • 5.3 Veroordeelt de man om mee te werken aan de verkoop van die hiervoor bij 5.2 bedoelde woning door die hiervoor bij 5.2 bedoelde verkoopmakelaar, zulks op de wijze zoals die overigens (met uitzondering dus van beslissing 4.4 van het hof Amsterdam over verkoopmakelaar [verkoopmakelaar] , maar wel met inbegrip van vooral de beslissingen 4.5, 4.6 en 4.7 van het hof Amsterdam) zoals in het arrest van 7 september 2021 na cassatie en verwijzing is beslist.
  • Veroordeelt de man in de proceskosten van de bewindvoerder in conventie en in reconventie, in totaal door de rechtbank begroot op € 2.656,89;
  • Verklaart dit vonnis tot zover zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
  • Wijst af het meer of anders gevorderde.
3. Gelet op dit dictum wordt hierna het relevante gedeelte uit het dictum van het arrest van het hof Amsterdam weergegeven.

Het hof:

Onder de opschortende voorwaarde dat tussen partijen in rechte komt vast te staan dat de schikkingsovereenkomst tussen de man en de vrouw van 31 maart 2019 tussen hen geen werking heeft:
...
4.3
bepaalt dat de woning zal worden verkocht op de wijze als in rechtsoverweging 2.22 van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 november 2012 en als hierna omschreven;
4.4
machtigt, voor het geval de man niet binnen zeven dagen meewerkt aan het verstrekken van de opdracht tot verkoop van de woning in onbewoonde staat aan makelaar [verkoopmakelaar] , de vrouw deze opdracht mede namens hem te verstrekken;
4.5
veroordeelt de man tot medewerking aan de verkoop en alle daarvoor benodigde handelingen, zoals het gelegenheid bieden tot bezichtiging, het verkopen aan de hoogste bieder, het ondertekenen van de koopovereenkomst en de leveringsakte;
4.6
bepaalt – voor het geval de man niet mocht meewerken aan de ondertekening van de koopovereenkomst en vervolgens de leveringsakte – dat dit arrest daarvoor in de plaats treedt indien de man niet binnen acht dagen nadat hem hiertoe bij aangetekend schrijven dan wel bij deurwaardersexploot is verzocht, zijn medewerking hieraan heeft verleend;
4.7
beveelt de man de woning uiterlijk zeven dagen voor de leveringsdatum te ontruimen en te verlaten, met machtiging van de vrouw het arrest op dit punt zo nodig ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm;
...
4.11
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
...

De vorderingen van de man en de conclusie van de bewindvoerder in de hoofdzaak

4. De man vordert in het hoger beroep dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat het hof zal bepalen dat:
  • de schikkingsovereenkomst door partijen ondertekend op 31 maart 2019 rechtsgeldig tot stand is gekomen en door de bewindvoerder als zodanig dient te worden gerespecteerd;
  • de bewindvoerder onverwijld medewerking verleent aan de uitvoering van de tussen de man en de vrouw overeengekomen schikking over de boedelverdeling;
  • de veroordeling van de man tot betaling van de proceskosten van de bewindvoerder zal worden vernietigd en opnieuw rechtdoende te bepalen dat elk van partijen diens eigen kosten draagt;
  • ingeval de beslissing tot vernietiging van de schikkingsovereenkomst door het hof wordt vernietigd, dat de bewindvoerder zal worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de man;
  • de opdracht tot dienstverlening door de vrouw aan de advocaat van de bewindvoerder d.d. 4 februari 2020 en de door de advocaat van de bewindvoerder in de ik-vorm opgestelde verklaring van 4 juni 2020 welke de advocaat de onder bewind staande vrouw heeft laten ondertekenen, moeten worden vernietigd;
  • geïntimeerde in de kosten van beide instanties zal veroordelen;
  • de vorderingen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5. De bewindvoerder concludeert in de hoofdzaak tot het niet-ontvankelijk verklaren van de man in zijn vorderingen, althans tot afwijzing daarvan met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de daadwerkelijke proceskosten van de vrouw in reconventie in eerste aanleg ad € 3.357,75 en in hoger beroep ten bedrage van naar schatting € 6.715,50, te vermeerderen met het griffierecht.
Het door de bewindvoerder opgeworpen incident en de conclusie van de man in het incident
6. In het incident voert de bewindvoerder aan dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, gelet op het bepaalde in artikel 3:301 lid 2 BW. Subsidiair, indien het hof de niet-ontvankelijkverklaring niet uitspreekt vraagt de bewindvoerder er akte van dat de door de man ingediende akte van 31 januari 2023 buiten beschouwing moet worden gelaten en dat het zelfde heeft te gelden voor de door de man bij die akte overgelegde producties.
7. De man concludeert in het incident tot afwijzing van het beroep van de bewindvoerder op niet-ontvankelijkheid van de man in zijn hoger beroep en tot veroordeling van de bewindvoerder in de kosten van het incident.

Beoordeling van het hoger beroep

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de man
8. De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat de man te laat, namelijk niet binnen acht dagen na het instellen van het hoger beroep, de inschrijving daarvan in het rechtsmiddelenregister heeft verricht. Deze inschrijving heeft de man gedaan op 3 november 2022, ten bewijze waarvan de bewindvoerder als productie die inschrijving overlegt.
9. De man bestrijdt deze stelling van de bewindvoerder. Het voorschrift van artikel 3:301 lid 2 BW heeft een beperkte strekking. Die eis geldt slechts voor gevallen waarin de bestreden uitspraak op het moment dat het rechtsmiddel wordt ingesteld daadwerkelijk in de plaats van (een deel van) de akte van levering is getreden of kan treden. De beslissingen van het hof zijn gegeven onder de opschortende voorwaarde dat tussen partijen in rechte komt vast te staan dat de schikkingsovereenkomst tussen de man en de vrouw van 31 maart 2019 tussen hen geen werking heeft. Dit laatste staat in rechte niet onherroepelijk vast, nu de man tegen het bestreden vonnis hoger beroep heeft ingesteld. De man grieft niet tegen het gedeelte van de uitspraak dat in de plaats treedt van de door partijen op te maken akte als bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW; hij grieft tegen de vernietiging van de schikkingsovereenkomst op grond van misbruik van omstandigheden.
10. Het hof overweegt als volgt. De incidentele vordering van de bewindvoerder houdt primair in dat de man in de hoofdzaak niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vorderingen in hoger beroep. Het hof dient ook ambtshalve te beoordelen of de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep. In deze zaak betekent dit dat, als de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep, dit tevens en onontkoombaar een oordeel inhoudt over de hoofdzaak. De man heeft op dat standpunt van de bewindvoerder kunnen reageren en heeft niet om een mondelinge behandeling gevraagd in het incident. Verder hebben partijen in de hoofdzaak alle processtukken kunnen wisselen.
11. Het hof overweegt verder als volgt en stelt het volgende voorop. In artikel 3:300 lid 2 BW is bepaald dat, indien de verweerder gehouden is om tezamen met de eiser een akte op te maken, de rechter kan bepalen dat zijn uitspraak in de plaats van de akte of een deel daarvan zal treden. Het voorschrift van art. 3:301 lid 2 BW: dat het rechtsmiddel binnen acht dagen na het instellen daarvan moet worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, strekt ertoe dat bij inschrijving in de openbare registers van een uitspraak die in de plaats treedt van (een deel van) een tot levering bestemde akte als bedoeld in art. 3:89 BW, zoveel mogelijk buiten twijfel wordt gesteld dat op het tijdstip waarop de beroepstermijn verstreek, geen rechtsmiddel is ingesteld. Dit is van belang voor de rechtszekerheid die is vereist bij de verkrijging van registergoederen. De eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister geldt slechts voor gevallen waarin de bestreden uitspraak op het moment dat het rechtsmiddel wordt ingesteld, daadwerkelijk in de plaats van (een deel van) de akte van levering is getreden of nog kan treden (vgl Hoge Raad 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:538).
12. Niet in geschil is tussen partijen, dit is ook niet aangevoerd, dat de beslissing van het gerechtshof Amsterdam en daarmee het bestreden vonnis is gegrond op het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 BW: de uitspraak van de rechter treedt in de plaats van (een deel van) de akte tot levering. Het gerechtshof Amsterdam heeft dit met zoveel woorden bepaald en heeft ook daartoe overwogen dat het in zijn dictum het dictum van het hof Den Haag dat ziet op de verkoop van de woning, opnieuw zal opnemen. Het hof Den Haag heeft dit eveneens aldus in het arrest van 15 april 2014 bepaald.
13. Verder is niet in geschil dat de inschrijving van het hoger beroep van de man in het rechtsmiddelenregister eerst na het verstrijken van de termijn van acht dagen na het instellen door hem van het hoger beroep heeft plaatsgevonden, te weten op 3 november 2022. De vraag is vervolgens of de bestreden uitspraak op het moment dat de man hoger beroep heeft aangetekend, daadwerkelijk in de plaats van (een deel van) de akte van levering is getreden of nog kan treden.
14. Het hof is van oordeel dat in deze zaak de bestreden uitspraak op het moment dat de man hoger beroep heeft aangetekend, daadwerkelijk in de plaats van (een deel van) de akte van levering kan treden en licht dit toe als volgt.
15. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de schikkingsovereenkomst tussen de man en de vrouw van 31 maart 2019 vernietigd. De rechtbank heeft vervolgens beslist dat de man wordt veroordeeld om mee te werken aan de verkoop van de woning van de man en de vrouw door de door de bewindvoerder aan te wijzen verkoopmakelaar, zulks op de wijze zoals die overigens, met inbegrip van vooral de beslissingen 4.5, 4.6 en 4.7 van het hof Amsterdam is beslist. Het hof verwijst naar de weergave van het arrest van het gerechtshof Amsterdam hiervoor onder 3. Dit gedeelte van het arrest van het hof Amsterdam heeft de rechtbank aldus overgenomen in het bestreden vonnis, waardoor dit deel van het bestreden vonnis is gaan uitmaken.
Dat betekent dat, nu aan de opschortende voorwaarde is voldaan, de verkoop en de levering van de woning aan een derde ook zonder medewerking van de man kan plaatsvinden omdat zo nodig het arrest in de plaats treedt van de akte. Het bestreden vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, hetgeen ook rechtens mogelijk is. Dat betekent dat de bewindvoerder tot tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, met inbegrip van de in artikel 3:300 lid 2 BW bedoelde indeplaatstreding, kon overgaan op het moment van het instellen van hoger beroep. Dat niet onherroepelijk vast zou staan dat de schikkingsovereenkomst tussen de man en de vrouw geen werking heeft, is dan ook niet beslissend.
16. Dat de man enkel grieft tegen de vernietiging van de schikkingsovereenkomst maakt dit dus niet anders. Door de vernietiging door de rechtbank van die overeenkomst is de opschortende voorwaarde voor verkoop en levering van de woning in vervulling gegaan. Dit betekent dat deze beslissing onlosmakelijk is verbonden met de veroordeling tot levering en met de bepaling dat de uitspraak in de plaats treedt van medewerking van de man bij het uitblijven daarvan.
17. Hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen leidt ertoe dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep met betrekking tot de werking van de schikkingsovereenkomst. Aan wat de bewindvoerder subsidiair in het incident aanvoert komt het hof dan ook niet toe. Dit betekent tevens dat hierbij in zoverre, zoals hiervoor onder 10 is overwogen, ook direct zal worden beslist over de hoofdzaak.
Andere grieven van de man
18. De man richt nog grieven tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg en tegen de afwijzing van de vordering van de man met betrekking tot de door de bewindvoerder van de vrouw verkregen handtekeningen onder de opdrachtverlening aan de advocaat om de procedure tot nietigverklaring van de schikkingsovereenkomst aanhangig te maken. De grief met betrekking tot de opdrachtverlening door de vrouw aan de advocaat van de bewindvoerder, wat daar verder ook van zij, mist zelfstandige betekenis, nu het oordeel is dat de opschortende voorwaarde in vervulling is gegaan. De beoordeling van deze grief maakt dit niet anders. Hetzelfde heeft te gelden voor de grief met betrekking tot de proceskosten in eerste aanleg, nu de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Ten overvloede wijst het hof erop dat de rechter niet gehouden is tot compensatie van kosten te beslissen in een familierechtelijke procedure.
Slotsom en proceskosten
19. Het hof zal de man niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep en de man in de proceskosten in hoger beroep veroordelen. De rechtbank heeft de man in de proceskosten in conventie en in reconventie veroordeeld volgens het Liquidatietarief. De bewindvoerder vordert nu dat de man in de daadwerkelijke proceskosten in eerste aanleg zal worden veroordeeld. Tegen de beslissing over de proceskosten volgens het Liquidatietarief in eerste aanleg is echter geen grief gericht. Deze vordering van de bewindvoerder wordt daarom afgewezen. Het hof ziet ook geen grond om de man in hoger beroep in de daadwerkelijke proceskosten van de bewindvoerder te veroordelen. Van buitengewone omstandigheden die maken dat de man zijn hoger beroep niet had moeten instellen, is niet gebleken. Ook in hoger beroep zal het hof de proceskosten volgens het Liquidatietarief begroten.

Beslissing

Het hof, in het incident en in de hoofdzaak:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn vorderingen in hoger beroep;
veroordeelt de man in de proceskosten in hoger beroep, in totaal € 1.526,-, bestaande uit een bedrag van € 343,- aan griffierecht en € 1.183,- aan salaris advocaat;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, A. Zonneveld en A.A.F. Donders en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2023 in aanwezigheid van de griffier.