ECLI:NL:GHDHA:2023:134

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
200.300.495/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake compensatie proceskosten en vernietiging vonnissen in familiekwestie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de compensatie van proceskosten door de rechtbank. De appellante, vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Den Haag van 15 mei 2019 en 2 juni 2021. De wederpartij, bestaande uit twee verweersters, is niet verschenen in deze procedure en er is verstek verleend. De verweersters hebben in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen de appellante, waarbij zij stelden dat de appellante zonder toestemming van hun vader goederen had ontvreemd. De rechtbank heeft in het eindvonnis van 2 juni 2021 alle vorderingen van de verweersters afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.

In hoger beroep heeft de appellante enkel bezwaar gemaakt tegen de compensatie van de proceskosten. Het hof heeft vastgesteld dat ook de verweersters in hoger beroep zijn gekomen van de bestreden vonnissen, wat heeft geleid tot een parallelle zaak. In die parallelle zaak heeft het hof de vonnissen van de rechtbank vernietigd en de verweersters in het gelijk gesteld. Gezien de beslissing in de parallelle zaak, heeft het hof het hoger beroep van de appellante in deze zaak afgewezen.

Het hof heeft de appellante als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van deze procedure in hoger beroep, die tot op heden aan de kant van de verweersters zijn begroot op nihil. Het arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.300.495/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/550828 / HA ZA 18-380
Publicatienummer rechtbank : ECLI:NL:RBDHA:2021:5653
Arrest van 31 januari 2023
in de zaak van
[appellante],
wonend in [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. S.G. Blasweiler, kantoorhoudend in Ede,
tegen

1.[verweerster],

wonend in [woonplaats]
2.
[verweerder],
wonend in [woonplaats]
niet verschenen.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellante], [verweerster] en [verweerder], en de laatste twee samen [verweerders]

1.Procesverloop in hoger beroep

1.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 1 september 2021 waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van de vonnissen van de rechtbank Den Haag van 15 mei 2019 en 2 juni 2021;
  • de memorie van grieven van [appellante], met bijlagen.
1.2
[verweerders] zijn in deze procedure niet verschenen. Op 5 oktober 2021 is tegen hen verstek verleend.

2.Procedure bij de rechtbank

2.1
[verweerders] hebben [appellante] gedagvaard en gevorderd:
a. te verklaren voor recht dat [appellante] op het moment van overlijden van vader de beschikking had over de volgende drie schilderijen en twee beelden:
- 1 olieverfschilderij op doek, in lijst, boer en boerin in landschap, gesigneerd Vincent,
- 1 olieverfschilderij op doek, in lijst, meisje en jongen in de duinen, gesigneerd Daniël Noteboom,
- 1 olieverfschilderij op doek, in lijst, strandgezicht Scheveningen, toegeschreven aan Louis Bron,
- 1 bronzen beeld, vrouwenfiguur, “naar Chiparus”,
- 1 rijk bewerkte speksteen groep, Chinees,
(hierna gezamenlijk ook: de goederen) zoals genoemd op pagina 4 van het als productie 1 bij dagvaarding overgelegde expertiserapport;
b. te verklaren voor recht dat [appellante] haar aandeel in de goederen op grond van artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft verbeurd aan [verweerders];
c. [appellante] te veroordelen tot betaling van 50% van de waarde van de goederen aan [verweerster] en 50% van de waarde van de goederen aan [verweerder], hetgeen neerkomt op betaling door [appellante] aan ieder van hen van een bedrag van ten minste € 12.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2017;
d. [appellante] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten aan [verweerders], tot het moment van dagvaarding begroot op een bedrag van € 450,68 (inclusief btw), welke kosten nog dienen te worden vermeerderd met de kosten voor overbetekening van het inleidende processtuk, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;
e. [appellante] te veroordelen tot betaling van 50% van de buitengerechtelijke incassokosten aan [verweerster] en 50% van de buitengerechtelijke incassokosten aan [verweerder], hetgeen neerkomt op betaling door [appellante] aan ieder van hen van een bedrag van € 1.122,28 (inclusief btw), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;
f. [appellante] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de nakosten.
2.2
[verweerders] hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat [appellante] zonder toestemming van hun vader aan hem toebehorende goederen, te weten de hiervoor gespecificeerde drie schilderijen en twee beelden, voor zijn overlijden uit zijn woning heeft weggenomen en deze goederen vervolgens voor zichzelf heeft gehouden als ware zij eigenaar. [appellante] is gehouden een bedrag aan [verweerders] te voldoen gelijk aan de waarde van de ontvreemde goederen van ten minste € 25.000,--.
2.3
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat [appellante] heeft gesteld dat zij het bronzen vrouwenfiguurbeeld in 2006 van vader heeft gekregen en dat [verweerders] hun stelling dat [appellante] dit beeld rond 2008/2009 uit de woning van vader heeft gestolen onvoldoende hebben onderbouwd. Voor wat betreft de drie schilderijen en het speksteenbeeld heeft de rechtbank [verweerders] toegelaten tot bewijs dat [appellante] deze op 8 maart 2011 zonder toestemming van vader uit zijn woning in Wassenaar heeft meegenomen en deze goederen vervolgens voor zichzelf heeft gehouden en/of daarover heeft beschikt als ware zij eigenaar.
2.4
Nadat getuigen zijn gehoord, heeft de rechtbank in het eindvonnis van 2 juni 2021 overwogen dat [verweerders] het bewijs niet hebben geleverd. De rechtbank heeft alle vorderingen van [verweerders] afgewezen en de proceskosten gecompenseerd gelet op de aard van de procedure en de familiale band tussen partijen.

3.Het bezwaar van [appellante] tegen de beslissing van de rechtbank

3.1
[appellante] is in hoger beroep gekomen. Het enige bezwaar dat [appellante] tegen het oordeel van de rechtbank heeft, is dat de proceskosten zijn gecompenseerd. Zij wil dat het hof dit onderdeel van de beslissing vernietigt en [verweerders] alsnog veroordeelt in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg.

4.Beoordeling in hoger beroep

4.1
Niet alleen [appellante] is in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Den Haag van 15 mei 2019 en 2 juni 2021. Ook [verweerders] hebben tegen deze vonnissen beroep ingesteld. Dat hoger beroep is bij het hof geregistreerd onder nummer 200.300.498/01. In die parallelle zaak (waarin [appellante] is verschenen en verweer heeft gevoerd) heeft het hof eveneens op 31 januari 2023 uitspraak gedaan: het hof heeft de vonnissen van de rechtbank vernietigd, [verweerders] grotendeels in het gelijk gesteld en [appellante] veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
4.2
Gelet op de beslissing van het hof in de parallelle zaak met nummer 200.300.498/01, faalt het hoger beroep van [appellante] in deze zaak met nummer 200.300.495/01. De eis van [verweerders] om de vonnissen van de rechtbank te vernietigen en [appellante] te veroordelen in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg is immers toegewezen.
4.3
Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van deze procedure in hoger beroep, tot op heden aan de kant van [verweerders] begroot op nihil.
Beslissing
Het hof:
- wijst af wat [appellante] in dit hoger beroep heeft gevorderd (en verwijst verder voor de beslissing in deze zaak naar het tussen partijen op 31 januari 2023 gewezen arrest met zaaknummer 200.300.498/01);
- veroordeelt [appellante] in de proceskosten van de procedure in hoger beroep van deze zaak met nummer 200.300.495/01, tot op heden aan de zijde van [verweerders] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J.M. Burg, A.A. Muilwijk-Schaaij en R.M. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2023 in aanwezigheid van de griffier.