ECLI:NL:RBDHA:2021:5653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
C/09/550828 / HA ZA 18-380
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot bewijs van ontvreemding van goederen uit de woning van de vader van partijen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben eisers, bestaande uit twee personen, een vordering ingesteld tegen gedaagde met betrekking tot de ontvreemding van goederen uit de woning van hun vader. De rechtbank heeft op 2 juni 2021 een eindvonnis gewezen na getuigenverhoren, waarin de eisers moesten bewijzen dat gedaagde op 8 maart 2011 zonder toestemming van hun vader drie schilderijen en een spekstenen beeld uit de woning heeft meegenomen. De procedure omvatte meerdere getuigenverklaringen, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eisers en hun getuigen onvoldoende bewijs boden om de vordering te ondersteunen. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de goederen op de genoemde datum in de woning aanwezig waren en dat gedaagde deze zonder toestemming heeft meegenomen. De rechtbank wees de vorderingen van eisers af en compenseerde de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in civiele zaken, vooral in gevallen die betrekking hebben op erfstukken en familiale geschillen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/550828 / HA ZA 18-380
Vonnis van 2 juni 2021
in de zaak van

1.[eiser] , te [woonplaats 1] ,

2.
[eiser 2], te [woonplaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. J.B.M. Swart te Almere,
tegen
[gedaagde], te [woonplaats 3] , [land] ,
gedaagde,
advocaat mr. S.G. Blasweiler te Ede.
Partijen worden hierna afzonderlijk [eiser] , [eiser 2] en [gedaagde] genoemd. [eiser] en [eiser 2] worden hierna gezamenlijk aangeduid als eisers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 mei 2019;
  • het proces-verbaal van de enquête aan de zijde van eisers van 19 oktober 2019;
  • het proces-verbaal van de voortzetting van de enquête aan de zijde van eisers van 12 december 2019;
  • het proces-verbaal van de voortzetting van de enquête aan de zijde van eisers en van de schikkingscomparitie van 5 maart 2020, met bijlagen;
  • het proces-verbaal van de contra-enquête aan de zijde van [gedaagde] van 3 september 2020;
  • de conclusie na enquête van eisers van 10 maart 2021, met producties;
  • de conclusie na enquête van [gedaagde] van 10 maart 2021.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
1.3.
Dit vonnis wordt om organisatorische redenen gewezen door een andere rechter dan de rechter die de getuigenverhoren heeft afgenomen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 15 mei 2019 heeft de rechtbank eisers toegelaten tot het bewijs dat [gedaagde] de drie schilderijen en het speksteenbeeld op 8 maart 2011 zonder toestemming van de vader van partijen uit zijn woning in [plaats 1] heeft meegenomen en deze goederen vervolgens voor zichzelf heeft gehouden en/of daarover heeft beschikt als ware zij eigenaar.
2.2.
Eisers hebben in de enquête zichzelf doen horen en verder als getuigen voorgebracht:
- [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), de echtgenoot van [eiser] ;
- [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ), vestigingsmanager;
- [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ), broer van vader;
- [getuige 4] (hierna: [getuige 4] ), Algemeen Business-consultant, gericht op het MKB;
- [getuige 5] (hierna: [getuige 5] ), hoofdagent van politie;
- [getuige 6] (hierna: [getuige 5] ), taxateur.
2.3.
Daarnaast hebben eisers bij conclusie na enquête nog overgelegd:
- drie foto’s (producties 21-23);
- een aanvullende verklaring van [getuige 2] (productie 24);
- bankafschriften (productie 25).
2.4.
[gedaagde] heeft in de contra-enquête zichzelf doen horen en verder als getuigen voorgebracht:
- [getuige 7] (hierna: [getuige 7] ), hondenfokker;
- [getuige 8] (hierna: [getuige 8] ), gepensioneerd.
2.5.
Voor de getuigenverklaringen van eisers (zelf) als degenen die de bewijslast dragen geldt dat deze partijverklaringen geen bewijs in hun voordeel kunnen opleveren indien er geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijverklaringen voldoende geloofwaardig maken (artikel 164 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Die beperkte bewijskracht geldt niet voor de partijverklaring van [gedaagde] .
2.6.
Eisers dienen te bewijzen dat [gedaagde] 1) de drie schilderijen en het spekstenen beeld uit de woning van vader van partijen 2) heeft meegenomen op 8 maart 2011 3) zonder zijn toestemming en 4) deze goederen vervolgens voor zichzelf heeft gehouden en/of daarover heeft beschikt als ware zij eigenaar. Allereerst zal de rechtbank bespreken of bewezen is dat de in het tussenvonnis bedoelde drie schilderijen en het spekstenen beeld zich in de woning bevonden toen deze voorwerpen volgens eisers op 8 maart 2011 zijn ontvreemd.
2.7.
Over wat er precies aan de muren heeft gehangen in de woning vóór die 8 maart 2011, heeft [getuige 1] verklaard dat er een schilderij hing van [schilderij] met daarop het strand van Scheveningen, een schilderij met kinderen op een duin in de zon, een Van Gogh-achtig schilderij en een ets met daarop weergegeven het zinken van de Scheveningen 102.
[getuige 3] heeft op dit punt verklaard dat er een schilderij hing van [schilderij] met een strandgezicht van Scheveningen, een schilderij met kinderen op een duintop bij een ondergaande zon en een schilderij van een boeket bloemen.
De getuigenverklaring van [getuige 1] houdt op dit punt in dat er een schilderij hing met een gezicht op Scheveningen, een donker schilderij met mensen in een aardappelveld en een derde schilderij, waarvan [getuige 1] niet meer wist wat er op stond.
De minst gedetailleerde getuigenverklaring is van [getuige 3] , die op dit punt heeft verklaard dat er in de woning meerdere schilderijen hingen, waarvan een met een strandgezicht en verder kon hij zich een pentekeningetje in de gang herinneren, waarvan hij niet meer wist wat er op was afgebeeld.
2.8.
De getuigenverklaringen ondersteunen elkaar in zoverre dat er door meerdere getuigen is verklaard over een schilderij van een strandgezicht. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] acht de rechtbank echter onvoldoende sterk en gedetailleerd om als aanvullend bewijs te dienen voor de partijverklaringen van eisers. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] zijn evenmin voldoende om zelfstandig het verlangde bewijs te kunnen leveren. Reeds hierom is niet komen vast te staan dat de drie schilderijen op 8 maart 2011 in de woning van vader aanwezig waren.
2.9.
Met betrekking tot het beeld heeft [getuige 1] verklaard dat het een beeld betrof van ongeveer 40 bij 40 centimeter, dat van speksteen was gemaakt, maar leek op groene jade, dat het dus ook groen was en vrij zwaar. Het was volgens [getuige 1] een soort huisje met een dak en figuurtjes erbij. [getuige 1] had het beeld nog ongeveer een week voor 8 maart 2011 in de woning gezien en meende dat het in het kleine zijkamertje had gestaan. Volgens [getuige 1] waren er twee spekstenen beelden, waarvan er een is weggenomen.
[getuige 3] heeft over het beeld verklaard dat het een soort pot was in de vorm van een kubus van ongeveer 40 bij 40 centimeter. Het beeld was groen, leek wel jade en het stond in een vitrinekast in de woning. Hij had het beeld vóór 8 maart 2011 nog gezien. Je kon het beeld volgens [getuige 3] niet zien als een soort huisje met een deksel erop.
[getuige 1] heeft over het beeld verklaard dat het een beetje Aziatisch was, groot en groen en op een bijzettafel stond. Het had figuren erop en was ongeveer 40/50 centimeter hoog en 40/50 centimeter breed. Hij herinnerde zich dat er twee spekstenen beelden in de woning stonden, maar hij herinnerde zich niet hoe het tweede beeld eruit zag.
2.10.
De rechtbank is van oordeel dat de getuigenverklaring van [getuige 1] onvoldoende sterk en gedetailleerd is om als aanvullend bewijs te dienen voor de partijverklaringen, die overigens ook niet geheel gelijkluidend zijn over hoe het beeld eruit zag en waar het in de woning stond. Afgezien van de partijenverklaringen is de verklaring van [getuige 1] evenmin voldoende. Reeds hierom is niet komen vast te staan dat het beeld zich op 8 maart 2011 in de woning bevond.
2.11.
Gelet op het voorgaande ontbreekt een essentiële schakel voor het bewijs, te weten dat de voorwerpen die [gedaagde] volgens eisers op 8 maart 2011 zou hebben meegenomen,
in de woningvan vader aanwezig waren tot dat (gestelde) moment.
2.12.
Evenmin is er voldoende bewijs dat [gedaagde] (de) voorwerpen op (of omstreeks) 8 maart 2011, zonder toestemming van vader heeft meegenomen uit de woning en deze vervolgens voor zichzelf is gaan houden. Daartoe geldt het volgende.
2.13.
[eiser] heeft in dit verband onder meer verklaard dat een buurvrouw van vader op 8 maart 2011 aan haar heeft verteld dat zij in het weekend voor 8 maart 2011 had gezien dat [gedaagde] en haar echtgenoot spullen hadden ingeladen in een auto.
[getuige 1] heeft op dit punt verklaard:
“De buurvouw vertelde ons dat zij dat zaterdag had gezien dat [gedaagde] en haar man spullen spullen uit de woning hadden gehaald. Bij nader inzien weet ik dat niet zeker. Ik denk dat het in het weekend is geweest. De buurvrouw vertelde toen verder dat mevrouw [gedaagde] de sleutel van de woning van vader bij haar had teruggebracht. Ik vermoed dat mevrouw [gedaagde] de sleutel van de interieurverzorgster heeft gekregen.”
[getuige 2] heeft op dit punt verklaard: “
De buurvrouw vertelde aan ons dat mevrouw [gedaagde] in het huis was geweest en dat dat recent was gebeurd. Op welke dag dat precies was gebeurd, kon ze niet vertellen. (…) Ik herinner me nu niet meer dan dat de buurvrouw heeft gezegd dat er spullen zijn meegenomen door mevrouw [gedaagde] (…) Op de vraag of het die dag over sleutels is gesproken, antwoord ik als volgt: ik moet er even over nadenken. Ja. de buurvrouw heeft gezegd dat mevrouw [gedaagde] met de sleutel van de schoonmaker binnengekomen is. Dat heeft zij gezegd tegen [getuige 1] [eiser] en mij.”
De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] stemmen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende overeen en zijn daarom ook onvoldoende sterk om als aanvullend bewijs te kunnen dienen voor de partijverklaring van [eiser] . Bovendien volgt uit deze verklaringen niet dat [gedaagde] op 8 maart 2011 voorwerpen heeft meegenomen en evenmin welke voorwerpen zij zou hebben meegenomen.
2.14.
Volgens de getuigen [eiser] , [getuige 1] en [getuige 2] lag er op 8 maart 2011 op tafel in de woning een briefje waarop - zo hebben [eiser] en [getuige 1] verklaard - [gedaagde] heeft geschreven dat zij spullen met toestemming van vader had meegenomen. Volgens [eiser] heeft zij het briefje bij de aangifte afgegeven aan rechercheur [getuige 5] , die het aan het dossier zou toevoegen. Dat een briefje is afgegeven staat echter niet in het proces-verbaal van aangifte (productie 1 van eisers) vermeld. Bovendien heeft [getuige 5] verklaard dat hij zich niet herinnert bij de aangifte een briefje in ontvangst te hebben genomen. Het briefje is door de politie ook niet teruggevonden en is dus ook niet beschikbaar als bewijsmiddel. Bij gebreke daarvan leggen de verklaringen van [eiser] , [getuige 1] en [getuige 2] onvoldoende gewicht in de schaal.
2.15.
Ook de door eisers overgelegde foto’s van de envelop met briefje van de schoonmaakster en de sleutels (productie 22) leggen onvoldoende gewicht in de schaal. Eisers stellen in dit verband dat aannemelijk is dat [gedaagde] op 8 maart 2011 de woning heeft kunnen betreden omdat de schoonmaakster - een bekende van [gedaagde] - over de sleutels van de woning beschikte en de schoonmaakster deze sleutels blijkens het briefje vrijwel direct na de verdwijning van de goederen op 8 maart 2011 aan [eiser 2] heeft geretourneerd. Een en ander maakt niet dat [gedaagde] met de sleutel van de schoonmaakster de woning heeft betreden en daaruit de gestelde voorwerpen heeft meegenomen. Bovendien is het briefje blijkens de foto’s van 7 maart 2011.
2.16.
De rechtbank overweegt verder nog dat geen van de aan de zijde van eisers voorgebrachte getuigen heeft verklaard de schilderijen in de woning van [gedaagde] in [land] te hebben gezien. Op de door [eiser] overgelegde foto (productie 23) zijn, anders dan eisers stellen, de schilderijen niet duidelijk genoeg te zien.
Verder is niet komen vast te staan dat [gedaagde] de in deze zaak aan de orde zijnde voorwerpen heeft laten veilen. Op dit punt hebben eisers [getuige 5] laten horen, voormalig werknemer van [veilinghuis] , via welk veilinghuis het schilderij van [schilderij] met het strandgezicht is verkocht. [getuige 5] heeft onder meer verklaard dat hij [gedaagde] en haar echtgenoot niet van een foto herkent en dat hij zich niet kan herinneren wie het schilderij heeft aangeboden. Hij heeft in zijn administratie gezocht op de naam [gedaagde] en heeft toen alleen twee betalingen uit november 2013 gevonden, samen bijna € 2.000, die aan “ [gedaagde] ” op een rekeningnummer bij de Rabobank zijn overgemaakt. [getuige 5] heeft niet kunnen zeggen welke waarde het schilderij van [schilderij] zou hebben. Het bankafschrift is bijgevoegd bij het proces-verbaal van het verhoor van [getuige 5] . Uit dit bankafschrift (van de rekening van [gedaagde] en/of haar (ex-)partner) blijkt niet op welk(e) veilingobject(en) de betalingen betrekking hebben. Nu [getuige 5] niet heeft verklaard dat [gedaagde] (of haar (ex-)partner) voorwerpen waarover deze zaak gaat ter veiling heeft aangeboden, biedt zijn verklaring en het bankafschrift, in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat [gedaagde] voorwerpen waarover deze zaak gaat ter veiling heeft aangeboden.
2.17.
Dat het spekstenen beeld in de woning van [gedaagde] heeft gestaan is ook niet komen vast te staan. Op dit punt heeft [getuige 3] verklaard dat hij bij zijn bezoek aan [gedaagde] in mei 2011 een groen beeld, dat Chinees of Indisch was en ongeveer 30-40 centimeter groot in de keuken heeft zien staan. Hij kon zich niet herinneren of het beeld op het aanrecht stond en ook niet welke afbeelding het had en of het van steen of van glas gemaakt was. Wel wist hij dat het beeld er een van twee was.
Deze verklaring heeft [gedaagde] in haar getuigenverklaring gemotiveerd weersproken, waar zij heeft verklaard dat [getuige 3] bij zijn bezoek aan haar woning op het terras is gebleven. [gedaagde] heeft verklaard dat [getuige 3] niet in de keuken is of kan zijn geweest, gelet op de positie van de keuken ten opzichte van het terras waar zij hem heeft gesproken en ook omdat haar honden in de woning zouden zijn aangeslagen als een vreemde de woning zou hebben betreden.
Daarbij komt nog dat [gedaagde] heeft verklaard dat [getuige 7] bij haar was tijdens het bezoek van [getuige 3] in mei 2011. [getuige 7] heeft dit in haar getuigenverklaring bevestigd en heeft, kort gezegd, verklaard dat zij de andere bezoekers niet naar binnen heeft zien lopen.
2.18.
Met betrekking tot de stelling van eisers dat [gedaagde] en/of haar (ex-)partner hebben toegegeven de schilderijen en het spekstenen beeld uit de woning van vader te hebben weggenomen wordt het volgende overwogen. Eisers beroepen zich hierbij op getuigenverklaringen van [getuige 4] , [eiser 2] , [getuige 1] en [getuige 3] .
2.19.
[getuige 4] heeft, voor zover nu van belang, het volgende verklaard:
“In mei 2011 was ik eigenaar van een fort met camping eromheen. Op de informatie-e-mail van het fort heb ik op 9 mei 2011 een e-mail ontvangen van [gedaagde] , die ik aan de rechtbank toon. Zij schreef mij dat ze op zoek was naar bewijsmateriaal van de oplichterspraktijken van de familie [eiser] - [eiser 2] . Ik heb in die periode per e-mail en telefonisch contact gehad met [gedaagde] en ik heb haar ook ontmoet bij de rechtszaak over haar vader. [gedaagde] heeft mij toen verteld dat zij kostbare schilderijen en kleine kostbaarheden zoals sierraden en schilderijen in veiligheid heeft gebracht. Ik weet nu niet meer of zij dat telefonisch heeft gezegd en/of bij de rechtszaak.(…) In de gesprekken met [gedaagde] heeft ze gesproken over enkele schilderijen. Ik weet niet precies hoeveel schilderijen het waren. Ik meen dat het drie schilderijen waren maar het zouden ook vijf schilderijen kunnen zijn geweest. (…) Ik weet niet wat er op de schilderijen stond. Op de vraag of mevrouw [gedaagde] ook heeft gesproken over het meenemen van beelden, antwoord ik me dat niet kan herinneren. Ik heb van [gedaagde] begrepen dat ze alles in veiligheid heeft gebracht wat ze kon, alles wat makkelijk was mee te nemen. (…) Bij de rechtszaak in [plaats 2] moesten wij wachten voordat de rechtszaak zou beginnen. Daarom zaten wij met zes mensen van het fort in de wachtkamer. Ook mevrouw [gedaagde] zat in de wachtkamer voor aanvang van de rechtszaak. Het gesprek waarover ik zojuist heb verklaard, vond toen plaats.”
2.20.
[getuige 1] heeft, voor zover nu van belang, het volgende verklaard:
“Over de email die de heer [getuige 4] aan mij heeft gestuurd verklaar ik als volgt: de heer [getuige 4] heeft telefonisch contact met mij opgenomen. Hij was op een zitting in [plaats 2] aanwezig geweest en schaamde zich. Op die zitting was het bewindvoerderschap van mijn schoonvader aan de orde. Hij was geschokt over hetgeen toen door [gedaagde] in aanwezigheid van politie en mensen van de Vereniging van Eigenaren werd besproken. De heer [getuige 4] vertelde mij in dat telefoongesprek ook dat mevrouw [gedaagde] hem had meegedeeld dat zij diverse zaken uit de woning van vader had meegenomen. Meneer [getuige 4] heeft mij ook een email gestuurd. Ik weet niet of hij eerst een telefoongesprek met mij heeft gehad en toen een email heeft gestuurd of andersom. Hij kon van de zaken die hij in zijn email had genoemd, geen specifieke eigenschappen noemen. De heer [getuige 4] is geen vriend van mij.”
2.21.
[eiser 2] heeft, voor zover nu van belang, het volgende verklaard:
“Inzake de verklaring die ik heb ondertekend en als productie 8 bij de stukken zit, verklaar ik als volgt: het antwoord wat daarin is vermeld dat mijn zwager [gedaagde] heeft gegeven, namelijk dat het een zekerheidje was, heeft hij gegeven op mijn vraag of hij de schilderijen meegenomen had. Het ging daarbij om de schilderijen die in dit geding centraal staan. Ik heb deze mededeling opgevat als een dwangmiddel cq pressiemiddel. Dit was zo gelet op de toon die mijn zwager gebruikte en gelet op het feit dat het om erfstukken ging. Ik kreeg de indruk dat hij deze schilderijen als wisselgeld achter de hand wilde hebben bij het verdelen van de erfenis. (…) Op de vraag waarom ik ervan uitga dat mijn zwager de schilderijen als zekerheid wilde hebben, antwoord ik als volgt: de sfeer tussen mijn zus [gedaagde] en ons was er gespannen en wij verwachtten dat er ruzie zou uitbreken.”
2.22.
[getuige 3] heeft, voor zover nu van belang, het volgende verklaard:
“Het klopt dat ik in mei 2011 bij mijn broer op bezoek ben geweest in [land] . Mevrouw [gedaagde] heeft toen tegen mij gezegd dat ze spullen heeft meegenomen waar ze recht op had.”
2.23.
Over deze verklaringen wordt het volgende overwogen. De partijverklaring van [eiser 2] kan niet aan het bewijs bijdragen, nu deze verklaring niet wordt ondersteund door aanvullend bewijs. Wat [getuige 1] heeft verklaard heeft betrekking op wat [getuige 4] zelf ook als getuige heeft verklaard, zodat de verklaring van [getuige 1] daaraan niet meer gewicht toekent. [gedaagde] heeft in haar getuigenverklaring gemotiveerd weersproken dat zij heeft toegegeven voorwerpen waarover deze zaak gaat te hebben meegenomen uit de woning van vader. Over de verklaring van [getuige 4] heeft [gedaagde] , kort gezegd, verklaard dat zij bij geen enkele gelegenheid, dus ook niet bij de rechtszitting in [plaats 2] , met [getuige 4] heeft gesproken en hem ook niet kent. Ook heeft [gedaagde] verklaard dat [getuige 4] nooit heeft gereageerd op de e-mail die zij aan het info-adres van het Fort had gestuurd. De verklaring van [getuige 8] over haar aanwezigheid bij de rechtszitting voegt verder niets toe dat voor deze zaak relevant is.
2.24.
Dit alles in overweging nemende is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] en/of haar (ex-)partner (hebben toegegeven) de schilderijen en het spekstenen beeld uit de woning van vader te hebben weggenomen.
2.25.
De aanvullende schriftelijke verklaring (productie 24 van eisers) waarin [getuige 2] heeft verklaard dat hij in een pauze van het getuigenverhoor van 17 oktober 2019 [gedaagde] heeft horen zeggen tegen haar advocaat
“ik snap echt niet over welk beeld ze het nu hebben, dat andere beeld weet ik wel, dat heb ik allang in mijn bezit”, levert geen steun voor de stellingen van eisers op, nu niet blijkt welk beeld wordt bedoeld met “dat andere beeld” en vaststaat dat vader een hele collectie beelden bezat.
2.26.
De slotsom is dat eisers het van hen verlangde bewijs niet hebben geleverd. Hierop stranden de vorderingen van eisers.
2.27.
Gelet op deze conclusie kunnen de overige (procedurele) geschilpunten van partijen onbesproken blijven.
Mede gelet op al het voorgaande, ziet de rechtbank ook geen reden om, zoals door eisers verzocht, terug te komen op haar eindbeslissing in het tussenvonnis van 15 mei 2019 ten aanzien van het bronzen vrouwenfiguurbeeld.
2.28.
Gelet op de aard van de procedure en de familiaire band tussen partijen zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst het gevorderde af;
3.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Erich en in het openbaar uitgesproken door
mr. D. Nobel, rolrechter, op 2 juni 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1554