ECLI:NL:GHDHA:2023:1307

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
200.307.353/02, 200.313.021/02 en 200.319.779/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in civiele procedures met betrekking tot ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Den Haag op 19 mei 2023 een beslissing genomen over een verzoek tot wraking van rechters in drie civiele procedures. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D.D.S. Doelam, had op 3 mei 2023 een wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van een tussenarrest dat op 18 april 2023 was gewezen door de raadsheren A. Zonneveld, A.N. Labohm en J.B. Backhuijs. In het tussenarrest was bepaald dat partijen op 16 juni 2023 moesten verschijnen voor de raadsheer-commissaris om een minnelijke regeling te beproeven. De verzoekster stelde dat de wrakingsgronden waren ontstaan bij het bestuderen van het tussenarrest op 1 mei 2023.

De wrakingskamer beoordeelde de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek en concludeerde dat de verzoekster niet-ontvankelijk was. Dit was gebaseerd op het feit dat het verzoek te laat was ingediend, aangezien de verzoekster niet aannemelijk had gemaakt waarom er bijna twee weken waren verstreken tussen de uitspraak van het tussenarrest en het indienen van het wrakingsverzoek. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoekster niet tijdig op de hoogte was van de feiten die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek.

Daarnaast overwoog de wrakingskamer dat, zelfs als het verzoek tijdig was ingediend, de aangevoerde wrakingsgronden niet tot een gunstige beslissing voor de verzoekster zouden hebben geleid. De gronden waren immers gericht tegen de inhoud van het tussenarrest, wat geen basis kan vormen voor wraking. De beslissing van de wrakingskamer werd genomen in aanwezigheid van de griffier mr. S.N. Keuning en een afschrift van de beslissing werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummers : 200.307.353/02, 200.313.021/02 en 200.319.779/02
Zaaknummers hoofdzaak : 200.307.353/01, 200.313.021/01 en 200.319.779/01
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken d.d. 19 mei 2023
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in de hoofdzaak met genoemde zaaknummers van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
domicilie kiezende ten kantore van haar advocaat mr. D.D.S. Doelam te Den Haag,
hierna te noemen: de verzoekster.

Het geding

1. Bij het hof zijn drie civiele procedures met bovengenoemde zaaknummers aanhangig waarin de verzoekster partij is (hierna: de hoofdzaken).
2. Op 18 april 2023 is in de hoofdzaken een tussenarrest gewezen door mrs. A. Zonneveld, A.N. Labohm en J.B. Backhuijs. In dit arrest heeft het hof – kort samengevat – partijen bevolen op 16 juni 2023 in persoon, vergezeld van hun raadslieden, te verschijnen voor de raadsheer-commissaris teneinde een minnelijke regeling te beproeven. Verder is bepaald dat partijen twee weken na de datum van het arrest hun procesdossiers in het geding brengen en dat zij binnen drie weken na de datum van het arrest opgave doen van de agendapunten die moeten worden besproken. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3. Op 3 mei 2023 heeft mr. Doelam bij de wrakingskamer van het hof in de hoofdzaken een “Verzoekschrift tot wraking ex artikel 36 Rv” ingediend, strekkende tot wraking van de raadsheren die het tussenarrest hebben gewezen (hierna: het wrakingsverzoek).
4. De wederpartij in de hoofdzaken heeft op 4 mei 2023 per e-mail een reactie op het wrakingsverzoek bij de wrakingskamer ingediend.

De beoordeling van de ontvankelijkheid

5. Op grond van artikel 37 Rv en artikel 1, lid 5, van het wrakingsprotocol van het hof wordt een wrakingsverzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
6. Uit het wrakingsverzoek volgt dat het tussenarrest van 18 april 2023 de aanleiding vormt voor het wrakingsverzoek. Het wrakingsverzoek vermeldt dat de wrakingsgronden zijn ontstaan bij het bestuderen van het tussenarrest op 1 mei 2023, waarna het wrakingsverzoek enkele dagen in beraad is genomen.
7. De wrakingskamer stelt vast dat het tussenarrest op 18 april 2023 is uitgesproken en dezelfde dag aan partijen in de hoofdzaken, onder wie verzoekster, is verzonden. Het wrakingsverzoek is na twee weken en een dag bij het hof ingekomen. Aan een verzoeker tot wraking wordt in het algemeen enige bedenktijd gegund voordat een wrakingsverzoek wordt ingediend. Uit de inhoud van het wrakingsverzoek blijkt dat de bedenktijd tussen het bestuderen van het tussenarrest en het indienen van het wrakingsverzoek ongeveer twee dagen in beslag heeft genomen. Dat is naar het oordeel van de wrakingskamer niet onredelijk lang. Door (de advocaat van) de verzoekster is echter niet gemotiveerd en dus niet aannemelijk gemaakt waarom bijna twee weken nodig waren tussen de uitspraak van het tussenarrest en het bestuderen daarvan, temeer nu de inhoud van het tussenarrest eenvoudig te doorgronden is. Dat tijdsverloop is naar het oordeel van de wrakingskamer zodanig, dat niet meer gezegd kan worden dat het wrakingsverzoek is gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan de verzoekster bekend zijn geworden, dan wel redelijkerwijs bekend hadden moeten zijn.
8. Nu aldus meteen duidelijk is dat de verzoekster niet-ontvankelijk is in haar wrakingsverzoek, is afgezien van een mondelinge behandeling.

Overwegingen ten overvloede

9. Ten aanzien van de door de verzoekster aangevoerde wrakingsgronden, overweegt het hof dat deze - ook indien het verzoek tot wraking wel tijdig zou zijn gedaan - niet tot een voor haar gunstige beslissing zouden hebben kunnen leiden, nu de door de verzoekster aangevoerde wrakingsgronden zijn gericht tegen de inhoud van het tussenarrest van 18 april 2023, en een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking. Wraking is immers geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak (vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).

Beslissing

De wrakingskamer van het hof:
  • verklaart de verzoekster niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de advocaat van de verzoekster, de raadsheren mrs. A. Zonneveld, A.N. Labohm en J.B. Backhuijs, en de wederpartij in de hoofdzaken.
Deze beslissing is gegeven door mrs. I. Reijngoud, C.A. Joustra en H.A.J. Kroon en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 mei 2023, in aanwezigheid van de griffier mr. S.N. Keuning.