In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het Haags Kinderontvoeringsverdrag, heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 januari 2023 uitspraak gedaan over de teruggeleiding van drie minderjarige kinderen van Nederland naar België. In eerste aanleg had de rechtbank Den Haag op 8 november 2022 de teruggeleiding van de kinderen gelast naar België, waar hun gewone verblijfplaats is. De moeder, die het niet eens was met deze beslissing, heeft hoger beroep ingesteld. De vader, die in België woont, heeft in incidenteel appel verzocht om de teruggeleiding van de kinderen te gelasten.
Tijdens de procedure heeft de Belgische rechter op 22 december 2022 een tussenvonnis gewezen, waarin werd bepaald dat de kinderen voorlopig bij de moeder in Nederland mochten verblijven. Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de Belgische rechter als de ten gronde bevoegde rechter moet worden erkend, en dat de kinderen rechtmatig bij de moeder in Nederland verblijven. Hierdoor is het hof tot de conclusie gekomen dat het verzoek van de vader tot teruggeleiding van de kinderen moet worden afgewezen.
Het hof heeft verder overwogen dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor de overbrenging van de kinderen naar Nederland, maar dat de situatie inmiddels is veranderd door het Belgische tussenvonnis. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de vader tot teruggeleiding afgewezen, waarbij de proceskosten zijn gecompenseerd. De bijzondere curator is ontslagen van haar taak, en de beslissing is openbaar uitgesproken.