ECLI:NL:GHDHA:2023:1267

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
200.300.984/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en afstand van recht in de context van een leenovereenkomst en de gevolgen van een vriendschappelijke relatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, gaat het om een geschil tussen Minimaxi Verhuizing B.V. en een particulier, aangeduid als [verweerder]. De kern van het geschil betreft de uitleg van een overeenkomst die in 2017 werd gesloten tussen Minimaxi en [verweerder] over de aankoop van een bedrijfsauto, de Berlingo, en de voorwaarden waaronder deze auto door [verweerder] gebruikt mocht worden. Minimaxi heeft in hoger beroep de vernietiging van een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag gevorderd, waarin zij werd veroordeeld tot schadevergoeding aan [verweerder] wegens het niet ter beschikking stellen van de auto. Het hof heeft vastgesteld dat er een vriendschappelijke relatie bestond tussen de partijen, wat van invloed was op de interpretatie van de overeenkomst. Het hof oordeelde dat [verweerder] afstand had gedaan van zijn rechten op het gebruik van de auto door zijn medewerking aan de verkoop van de Berlingo. Dit werd ondersteund door e-mailcorrespondentie waarin [verweerder] zijn akkoord had gegeven voor de verkoop en de financiële situatie van Minimaxi had besproken. Het hof concludeerde dat Minimaxi niet aansprakelijk was voor schadevergoeding, omdat de afstand van recht door [verweerder] rechtsgeldig was. De eerdere uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de kosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het hof bekrachtigde de beslissing voor het overige, wat betekent dat de vorderingen van [verweerder] werden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.300.984/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/580841 / HA ZA 19-1027
Arrest van 18 juli 2023
in de zaak van
Minimaxi Verhuizing B.V.,
gevestigd in Nieuwerkerk aan den IJssel,
appellante in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.C. Hansen, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
[verweerder],
wonend in [woonplaats],
verweerder in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. D. Feikes, kantoorhoudend in Rijswijk.
Het hof zal partijen hierna noemen Minimaxi en [verweerder].

1.De zaak in het kort

1.1
De bestuurder van Minimaxi en [verweerder] hebben een vriendschappelijke en zakelijke relatie onderhouden. Minimaxi heeft verschillende malen geld geleend van [verweerder]. Een van die leningen was bedoeld om een bedrijfsauto aan te schaffen. Deze zaak gaat over de afspraken die partijen over het gebruik van die auto hebben gemaakt. Minimaxi heeft verder goederen voor [verweerder] opgeslagen en een verhuizing uitgevoerd. Zij wil daarvoor een vergoeding ontvangen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 27 juli 2021, waarmee Minimaxi in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 mei 2021;
  • het arrest van dit hof van 23 november 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast (deze is niet gehouden);
  • de memorie van grieven van Minimaxi, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van [verweerder], tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel van Minimaxi, met bijlage.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[verweerder] was tot aan zijn pensionering in 2018 actief als zelfstandig psychologisch en pedagogisch hulpverlener. Hij verzorgde ook taalonderwijs voor nieuwkomers in Nederland. In die hoedanigheid heeft hij (taal-)ondersteuning verleend aan mevrouw [bestuurder Minimaxi] (hierna: [bestuurder Minimaxi]). Tussen hen is vervolgens een vriendschappelijke relatie ontstaan.
3.2
[bestuurder Minimaxi] is bestuurder en aandeelhouder van Minimaxi. Minimaxi voert een onderneming in verhuizingen.
3.3
[verweerder] heeft Minimaxi diverse malen een geldlening verstrekt.
3.4
In 2014 hebben [verweerder] en Minimaxi besproken of [verweerder] bepaalde zaken in opslag kon plaatsen bij Minimaxi. In een e-mail van 19 mei 2014 heeft Minimaxi [verweerder] aangeboden goederen in opslag te nemen tegen een vergoeding van € 45,- per maand (excl. btw.), steeds per zes maanden te factureren. [verweerder] heeft diezelfde dag geantwoord dat, als het zou doorgaan, de opslag pas eind juli zou plaatsvinden en dat Minimaxi van hem zou horen.
3.5
In een e-mail van 4 april 2016 heeft [verweerder] aan Minimaxi gevraagd een verhuizing te verzorgen. Hij merkte daarbij op dat de goederen die in opslag stonden, daar voorlopig zouden moeten blijven staan. Voorts merkte hij op dat afrekening achteraf op basis van gewerkte uren en autokosten zou moeten plaatsvinden.
3.6
Op 8 november 2017 hebben [verweerder] en zijn echtgenote enerzijds, en ([bestuurder Minimaxi] namens) Minimaxi anderzijds een overeenkomst ondertekend, getiteld “concept leenovereenkomst [verweerder]/[bestuurder Minimaxi] – Minimaxi verhuizingen.” Het woord “concept” is op de overeenkomst met pen doorgestreept. Het hof zal deze overeenkomst hierna aanduiden als de “Berlingo-overeenkomst.” In de overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“ (…)
1.
Minimaxi koopt de Berlingo. Aankoopbedrag € 15.209,09 incl. BTW.
2.
[verweerder]/[bestuurder Minimaxi] leent aan het bedrijf Minimaxi een bedrag van € 15.210,= (…).
3.
Minimaxi tekent een schuldverklaring.
4.
Minimaxi betaald per maand € 300 af op de lening. Het is toegestaan per maand een hoger bedrag te betalen.
5.
Minimaxi verzekert de auto allrisk.
6.
Minimaxi betaalt de wegenbelasting.
7.
Rentevergoeding 2% op jaarbasis over het openstaande bedrag.
8.
Ingangsdatum, tevens datum van storting van het bedrag op rekening van Minimaxi 2 november 2017.
9.
[verweerder]/[bestuurder Minimaxi] heeft het recht de auto te gebruiken gedurende hun verblijf in Nederland. Dit tot een maximum van 4 maanden per jaar. Het gebruik wordt in onderling overleg geregeld. Voor gebruik in Nederland kan een andere auto ter beschikking worden gesteld. [verweerder] betaald per maand een vergoeding van ca € 100,= (gelijk aan de kosten van de wegenbelasting en de premie All-risk autoverzekering per maand) Bij korter gebruik dan 1 maand wordt 1/30 deel per dag betaald van het maandbedrag) Brandstof kosten zijn voor rekening van de gebruiker. Per gereden km wordt door [verweerder] € 0,05 eurocent betaald voor toekomstig onderhoud. [verweerder] houdt zelf een ritregistratie bij.
10.
De door [verweerder] te betalen kosten worden maandelijks verrekend door vermindering van de restschuld van de lening met hetzelfde bedrag. Zodra de lening is afbetaald wordt door [verweerder] het bedrag overgemaakt op rekening van MiniMaxi.”
Het hof zal de in deze overeenkomst genoemde “Berlingo” (die elders in de processtukken ook wel “de nieuwe Berlingo” wordt genoemd) hierna aanduiden als “de auto” of “de Berlingo”.
3.7
In een e-mail van 5 september 2018 van [verweerder] aan Minimaxi is onder meer opgenomen:
“(…)
Verkoop Nieuwe Berlingo,
Met [bestuurder Minimaxi] heb ik de financiële situatie besproken. Als het voor jou beter is om de Berlingo te verkopen dan gaan we daar mee akkoord. Voor onze vakantie vinden we wel een oplossing. Het is belangrijker dat jij de mogelijkheden ziet om aan je verplichtingen te voldoen. Zoals besproken zetten we je niet onder druk. Wijsheid toegewenst.”
3.8
Blijkens een door [verweerder] aan Minimaxi doorgestuurde e-mail van 6 december 2018 heeft [verweerder] bij zijn verzekeringsadviseur geïnformeerd naar de mogelijkheden om voor de Berlingo een zakelijke autoverzekering op naam van een ander bedrijf af te sluiten, met [verweerder] als regelmatige bestuurder. De verzekeringsadviseur heeft [verweerder] geadviseerd om de Berlingo op zijn naam te laten zetten en zelf te verzekeren.
3.9
In een e-mail van 10 december 2018 van Minimaxi aan [verweerder] is onder meer opgenomen:
“(…)
IK wil graag Vóór AANSTAANDE WOENSDAG 12-12-2018 de verzekering op uw naam hebben of de auto bij mijn voordeur dan ga ik de auto verkopen en krijgt u het resterende deel van de auto gestort en ben ik van deze discussie af.”
3.1
[verweerder] antwoordde op 11 december 2018 als volgt:
“De Nieuwe Berlingo wordt vandaag, dinsdag 11 december voor jouw deur gezet.
Ik ben het niet eens met jouw zienswijze.
Op de inhoud van je mail ga ik later reageren, daar moet ik goed over nadenken en met [bestuurder Minimaxi] bespreken.
Conclusie: Jij verkoopt nu de nieuwe Berlingo. De rest schuld van de auto los je af nadat de auto verkocht is.
De loods hoef je niet te verkopen. Ik heb je geholpen en ga je nu niet het werken onmogelijk maken.”
3.11
Op 14 december 2018 schreef [verweerder] aan Minimaxi onder meer:
“(…) Deze lening is beëindigd doordat jij de auto terug gevorderd hebt en verkoopt. Dit tegen de afgesproken regeling in de leenovereenkomst.”
3.12
Vanaf in ieder geval december 2018 heeft Minimaxi de auto niet langer aan [verweerder] ter beschikking gesteld. Minimaxi heeft de geldlening van de Berlingo-overeenkomst afgelost. De auto is verkocht.
3.13
Bij brief van 25 juni 2019 heeft de advocaat van [verweerder] Minimaxi onder meer gesommeerd om de auto weer aan [verweerder] ter beschikking te stellen, althans te bevestigen dat dit weer zal gebeuren.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[verweerder] heeft Minimaxi gedagvaard en gevorderd dat, samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, Minimaxi wordt veroordeeld tot betaling van € 16.370,45 aan toekomstige schade en € 3.274,09 aan reeds geleden schade in verband met het niet meer ter beschikking stellen van de Berlingo.
4.2
In reconventie heeft Minimaxi gevorderd dat [verweerder] wordt veroordeeld tot:
a) voorwaardelijk: betaling aan Minimaxi van nader te bepalen bedragen in verband met de Berlingo-overeenkomst;
b) betaling aan Minimaxi van € 1.936,- te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 22 januari 2020 voor verhuiskosten;
c) Betaling aan Minimaxi van € 1.252,35, te vermeerderen met € 18,15 per maand vanaf 21 januari 2021 tot de datum van het vonnis, voor opslagkosten.
4.3
Met betrekking tot de Berlingo-overeenkomst laat het oordeel van de rechtbank zich als volgt samenvatten:
1) De overeenkomst is geldig, want partijen hebben deze ondertekend en Minimaxi was akkoord met de inhoud ervan. Uit artikel 10 volgt dat [verweerder] ook na aflossing van de lening aanspraak kan blijven maken op het gebruik van de auto. Het verweer dat de vordering van [verweerder] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, wordt verworpen (rov. 4.3.1-4.3.3).
2) Minimaxi is gehouden vanaf december 2018 de schade te vergoeden die [verweerder] lijdt doordat hij vanaf dat moment niet meer de beschikking heeft gehad over de auto (rov. 4.4). Die schade wordt over de periode van 8 december 2018 tot 31 augustus 2019 begroot op € 2.439,09 (rov. 4.5-4.6).
3) De auto zou vier jaar ter beschikking van [verweerder] moeten worden gesteld. De toekomstige schade is daarom € 4.878,18 (rov. 4.8).
4) [verweerder] had een kilometeradministratie moeten bijhouden. Dat is ten onrechte niet gebeurd. De rechtbank begroot de kilometervergoeding op € 150,- (rov. 4.16).
4.4
Met betrekking tot de vordering van Minimaxi tot een vergoeding voor de in opslag gegeven goederen, is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat dit een vriendendienst betrof en dat daarvoor geen vergoeding is overeengekomen (rov. 4.18). Datzelfde geldt voor de door Minimaxi uitgevoerde verhuizing (rov. 4.22).
4.5
Per saldo is Minimaxi veroordeeld tot (voor zover in hoger beroep nog van belang) betaling van € 7.167,27 aan hoofdsommen, € 741,45 aan buitengerechtelijke incassokosten en in de proceskosten. De vorderingen in reconventie van Minimaxi zijn afgewezen en Minimaxi is ook in reconventie veroordeeld in de proceskosten.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
Minimaxi is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet (volledig) eens is met het vonnis. Zij vordert dat het vonnis wordt vernietigd en dat de vordering van [verweerder] alsnog wordt afgewezen, dat [verweerder] wordt veroordeeld tot betaling van een kilometervergoeding voor het gebruik van de auto, alsmede tot betaling van € 1.216,- voor opslagkosten en € 1.936,- voor de uitgevoerde verhuizing, beide bedragen te vermeerderen met rente. Minimaxi vordert verder dat [verweerder] wordt veroordeeld in de kosten van het geding.
5.2
[verweerder] is het ook niet (volledig) eens met het vonnis. Hij vordert in incidenteel appel dat het vonnis gedeeltelijk wordt vernietigd en dat Minimaxi wordt veroordeeld tot betaling van € 15.556,14 als schadevergoeding op grond van de Berlingo-overeenkomst, althans tot betaling van € 13.320,45, althans tot betaling van € 7.999,27, steeds te vermeerderen met wettelijke rente. [verweerder] vordert verder dat Minimaxi wordt veroordeeld in de proceskosten.

6.Beoordeling in hoger beroep

De Berlingo-overeenkomst

6.1
Met grief 1 bestrijdt Minimaxi verschillende oordelen van de rechtbank over de Berlingo-overeenkomst. Zij voert in de eerste plaats aan dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat na aflossing van de geldlening alle verbintenissen zijn vervuld en dat zij daarna dus ook niet langer gehouden was de auto aan [verweerder] ter beschikking te stellen. Dat betoog stuit - daargelaten dat de geldlening begin december 2018 (toen Minimaxi de Berlingo verkocht) nog niet volledig was afgelost - af op het bepaalde in artikel 10 van de Berlingo-overeenkomst, waarin immers duidelijk is voorzien in de situatie dat de lening is afbetaald. In dat geval zullen de door [verweerder] verschuldigde bedragen niet meer met het openstaande bedrag worden verrekend, maar zal hij die aan Minimaxi betalen. Met die bepaling in de overeenkomst is het standpunt van Minimaxi niet te verenigen. Minimaxi heeft haar stelling dat de overeenkomst desondanks anders zou moeten worden uitgelegd onvoldoende onderbouwd. De enkele omstandigheid dat [verweerder] de overeenkomst heeft opgesteld is onvoldoende, omdat gesteld noch gebleken is dat artikel 10 buiten medeweten van Minimaxi is opgenomen in de overeenkomst, dan wel dat (en waarom) de inhoud daarvan voor haar onduidelijk was.
6.2
Minimaxi voert verder aan dat uit de (eerst in hoger beroep overgelegde) e-mail van 5 september 2018 en de mailwisseling van 10 en 11 december 2018 volgt dat [verweerder] afstand heeft gedaan van zijn rechten uit hoofde van artikel 10, door zich bereid te verklaren mee te werken aan verkoop van de Berlingo (waardoor nakoming van artikel 10 onmogelijk werd), zonder daar iets tegenover te stellen. Het hof begrijpt dit verweer als een beroep op afstand van recht dan wel rechtsverwerking (waarop [verweerder] ook heeft gereageerd, zie randnummer 25-28 memorie van antwoord). Dat verweer slaagt.
6.3
Afstand van een vorderingsrecht geschiedt ingevolge artikel 6:160 BW door een vormvrije overeenkomst tussen schuldeiser en schuldenaar, waarbij eerstgenoemde van zijn vorderingsrecht afstand doet. In vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is als maatstaf voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking neergelegd dat de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend zou worden gemaakt. [1] Het hof is van oordeel dat uit de mailwisseling volgt dat Minimaxi er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [verweerder] (mede namens zijn echtgenote) afstand deed van het recht op het gebruik van een auto indien Minimaxi de Berlingo zou verkopen en de lening met de verkoopopbrengst zou aflossen. Daaraan ligt het volgende ten grondslag.
6.4
Na aanschaf van de auto is voor Minimaxi kennelijk een financieel moeilijke situatie ontstaan. [verweerder] heeft in zijn e-mail van 5 september 2018, mede namens zijn echtgenote [bestuurder Minimaxi], geschreven dat hij de financiële situatie met zijn echtgenote had besproken en heeft vervolgens onvoorwaardelijk opgenomen dat het Minimaxi vrij stond de Berlingo te verkopen. Hij voegde daaraan toe: “Voor onze vakantie vinden we wel een oplossing” en hij voegde ook toe dat hij Minimaxi niet onder druk zou zetten. In deze e-mail werd dus nadrukkelijk een koppeling aangebracht tussen de verkoop van de Berlingo en het probleem dat daardoor zou ontstaan tijdens het verblijf van [verweerder] en zijn echtgenote in Nederland. Dat probleem trokken [verweerder] en zijn echtgenote zichzelf echter aan, waar zij schrijven dat “we” wel een oplossing vinden. Anders dan [verweerder] betoogt, kan daarmee niet op Minimaxi zijn gedoeld, omdat deze zin aansloot op “onze vakantie” en van een gezamenlijke vakantie van [verweerder] en Minimaxi geen sprake was. Bovendien eindigde de e-mail met de woorden “Vriendelijke groeten [bestuurder Minimaxi] en [verweerder]”. Met andere woorden: [verweerder] schreef in deze mail dat hij na overleg met zijn echtgenote [bestuurder Minimaxi] akkoord was met de verkoop van de Berlingo en dat zijn echtgenote en hij zelf een oplossing zouden zoeken voor hun vakantie. Minimaxi mocht hier, in het licht van het feit dat [verweerder] deze verkoop aandroeg als deel van een oplossing voor “de financiële situatie”, in redelijkheid uit afleiden dat [verweerder] en zijn echtgenote niet langer aanspraak zouden maken op het gebruik van een auto na verkoop van de Berlingo. Voor [verweerder] stelling dat hij bedoeld heeft samen met Minimaxi een oplossing te zoeken voor zijn vakanties, is geen steun te vinden in de e-mail. Minimaxi hoefde er in ieder geval geen rekening mee te houden dat [verweerder] als oplossing zag dat Minimaxi alle kosten van alternatief vervoer van [verweerder] en zijn echtgenote zou gaan dragen. Die oplossing zou immers niet bijdragen aan de verbetering van de financiële situatie van Minimaxi.
6.5
Daar komt bij dat Minimaxi in de e-mail van 10 december 2018 heeft geschetst welke problemen er rondom de Berlingo waren ontstaan (omdat [verweerder] geen ondernemer meer was, waardoor Minimaxi bij gebruik van de Berlingo door [verweerder] werd geconfronteerd met een fiscale kostenpost) en dat zij verlangde dat [verweerder] hetzij zelf een verzekering zou sluiten, hetzij de auto aan haar zou terugbezorgen zodat zij deze kon verkopen. In zijn antwoord schreef [verweerder] weliswaar dat hij het niet eens was met de zienswijze van Minimaxi, maar schreef hij ook dat de Berlingo bij Minimaxi zou worden bezorgd en dat de restschuld na verkoop moest worden afgelost. Hij maakte ook op dat moment geen voorbehoud ten aanzien van het gebruik van een auto of de kosten die hij voor vervangend vervoer zou moeten maken. Zijn algemene opmerking dat hij het niet eens was met de zienswijze van Minimaxi volstaat in dat verband niet, al was het maar omdat de e-mail van Minimaxi meer onderwerpen dan alleen de(ze) Berlingo omvatte. Mede tegen de achtergrond van de e-mail van 5 september 2018 mocht Minimaxi er ook en in elk geval na deze mail op vertrouwen dat met de verkoop van de auto en de aflossing van de lening, de kous af zou zijn. Met de enkele opmerking in een latere e-mail van 14 december 2018 dat de verkoop “tegen de afgesproken regeling in de leenovereenkomst” is, kon [verweerder] daarop niet meer terugkomen, temeer nu hij de leenovereenkomst in diezelfde e-mail als “beëindigd” kwalificeerde. Andere omstandigheden die afbreuk zouden kunnen doen aan het door [verweerder] in de e-mails van 5 september 2018 en 10 december 2018 gewekte vertrouwen zijn gesteld noch gebleken.
6.6
Voor die opstelling van [verweerder] en het vertrouwen daarop door Minimaxi was overigens, en ten overvloede, ook alle reden. De Berlingo-overeenkomst was immers onevenwichtig, maar verbood Minimaxi niet de Berlingo te verkopen. Onevenwichtig was de overeenkomst omdat Minimaxi naast rente- en aflossingsverplichtingen, de verplichting had om de gekochte auto gedurende vier maanden per jaar aan [verweerder] ter beschikking te stellen tegen een tarief dat allesbehalve marktconform was. In de overeenkomst is niet bepaald gedurende hoeveel jaar Minimaxi de auto aan [verweerder] ter beschikking moest stellen, en er is ook niet bepaald dat het Minimaxi gedurende een bepaalde periode verboden zou zijn de auto te verkopen (op straffe van vergoeding van de kosten van alternatief vervoer naar wens van [verweerder]). Tegelijkertijd scharnierde de overeenkomst volledig rondom de aan te schaffen Berlingo en er is geen reden om aan te nemen dat partijen voor ogen heeft gestaan dat Minimaxi [verweerder] gedurende een onbepaalde periode een (andere) auto ter beschikking moest stellen (respectievelijk de kosten van alternatief vervoer moest vergoeden) indien Minimaxi tot verkoop van de Berlingo zou overgaan en de lening zou aflossen. De onvoorwaardelijke mededeling van [verweerder] dat het Minimaxi vrij stond de auto te verkopen, sluit hierbij aan en Minimaxi mocht ook om die reden hieraan het vertrouwen ontlenen dat na verkoop van de Berlingo en aflossing van de lening, de kous wat dat betreft af was.
6.7
Tegen de achtergrond van het voorgaande (gebaseerd op eerst in hoger beroep overgelegde stukken) heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat Minimaxi gehouden is een schadevergoeding te betalen. Grief 1 in het principaal appel slaagt dus. Dat geldt niet voor de grief in het incidenteel appel en de gewijzigde eis van [verweerder]; die stuiten op het voorgaande af.
6.8
Grief 3 strekt er ook toe dat het hof vaststelt welke kilometervergoeding [verweerder] gehouden is te betalen. Gelet op het voorgaande heeft die grief geen relevantie voor de periode na december 2018. Het hof kan uit de stellingen van Minimaxi niet afleiden dat haar vordering ook betrekking heeft op het eerste jaar van de Berlingo-overeenkomst, toen de auto daadwerkelijk aan [verweerder] ter beschikking is gesteld. De rechtsoverweging 4.16 waartegen deze grief is gericht, heeft daarop ook geen betrekking en ook de toelichting op de grief plaatst de kilometervergoeding tegenover een eventueel nog verschuldigde schadevergoeding van Minimaxi (randnummer 33, tweede alinea memorie van grieven). Voor zover Minimaxi dit anders heeft bedoeld, overweegt het hof dat het uit de stellingen van Minimaxi niet voldoende kan afleiden welke vergoeding zij vordert, zodat een eventuele vordering ook om die reden niet toewijsbaar is.
Opslagkosten
6.9
De rechtbank heeft geoordeeld dat niet kan worden aangenomen dat er tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan Minimaxi kosten in rekening mag brengen voor de opslag van de spullen van [verweerder] (4.18 vonnis). De rechtbank overwoog in dat verband mede dat Minimaxi zelf heeft gesteld dat zij aanvankelijk ook geen vergoeding in rekening heeft willen brengen (en dat ook niet heeft gedaan), maar dat zij hierop in de loop van de procedure is teruggekomen. Grief 4 is hiertegen gericht. Minimaxi voert aan dat het opslaan van goederen een van haar zakelijke activiteiten is en dat daarom niet kan worden aangenomen dat er sprake is van een vriendendienst.
6.1
Minimaxi weerspreekt in haar grief niet dat zij in 2014 aan [verweerder] heeft aangeboden goederen tegen betaling op te slaan, maar dat [verweerder] daar toen niet op is ingegaan. Evenmin geeft zij aan waarom het oordeel van de rechtbank onjuist is dat in 2016 niet de afspraak is gemaakt dat aan [verweerder] kosten in rekening zouden worden gebracht. Ook stelt zij niet dat onjuist is de overweging van de rechtbank dat zij in eerste instantie niet voornemens was kosten in rekening te brengen, maar pas tijdens deze procedure tot een ander inzicht is gekomen.
6.11
Tegen die achtergrond is het enkele feit dat het opslaan van goederen tot de bedrijfsactiviteit van Minimaxi behoort, niet voldoende voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank. Partijen (althans, [verweerder] en de bestuurder van Minimaxi) waren immers niet alleen zakelijk, maar ook vriendschappelijk verbonden. Die zakelijke en vriendschappelijke banden liepen, zoals de rechtbank overwoog (2.3 vonnis) en Minimaxi in appel niet heeft bestreden, door elkaar heen en het was kennelijk niet ongebruikelijk dat Minimaxi gratis diensten voor [verweerder] verrichtte. Juist in die situatie is het noodzakelijk dat, als de ene partij vindt dat de andere partij wel moet betalen voor geleverde diensten, dit duidelijk wordt gemaakt om misverstanden te voorkomen. Dat heeft Minimaxi in dit geval niet gedaan. Zij heeft ook niet daadwerkelijk facturen aan [verweerder] gestuurd, maar heeft kennelijk jarenlang opslag verzorgd zonder daarvoor periodiek kosten in rekening te brengen, totdat zij in november 2020 een periode van 67 maanden in rekening heeft gebracht. Haar stelling dat zij van meet af aan een zakelijke dienst heeft verleend, die betaald moet worden, is hiermee niet te rijmen.
Verhuisvergoeding
6.12
Met betrekking tot de in 2017 uitgevoerde verhuizing en de op 31 december 2019 daarvoor verstuurde factuur overwoog de rechtbank dat [verweerder] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Minimaxi een vriendendienst verleende en geen kosten in rekening zou brengen voor de verhuizing in 2017. De rechtbank nam daarbij in aanmerking dat Minimaxi meerdere malen verhuizingen voor [verweerder] heeft uitgevoerd en die nu eens wel, dan weer niet in rekening bracht. Met grief 5 komt Minimaxi hier tegen op.
6.13
Deze grief faalt op dezelfde gronden als grief 4. Minimaxi weerspreekt niet dat zij in het verleden verhuizingen voor [verweerder] heeft uitgevoerd zonder daarvoor kosten in rekening te brengen. Toen zij in 2016 een offerte stuurde aan [verweerder] – en zij dus duidelijk wel kosten in rekening wilde brengen – is deze kennelijk niet door [verweerder] geaccepteerd. Juist in het licht van het feit dat eerder verhuizingen zijn uitgevoerd zonder dat daarvoor kosten in rekening werden gebracht, had van Minimaxi verwacht mogen worden dat zij duidelijk zou maken dat zij voor de in 2017 verrichte verhuizing wel kosten in rekening zou willen brengen. Dat heeft zij niet gedaan. Sterker nog, zij heeft eerst twee jaar later een factuur gestuurd, hetgeen waarschijnlijk maakt dat ook Minimaxi de verhuizing als vriendendienst heeft gezien. In elk geval mocht [verweerder] daarop bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel vertrouwen.
6.14
Dat Minimaxi op haar beurt wel rente aan [verweerder] moest betalen over de geldleningen doet hier niet aan af. Daarover waren immers (wel) duidelijke afspraken gemaakt.
Incassokosten
6.15
In de inleiding van haar memorie van grieven heeft Minimaxi opgemerkt dat zij zich verzet tegen de toegewezen buitengerechtelijke incassokosten. Zij heeft daartegen echter geen afzonderlijke grief gericht en niet uitgewerkt waarom het oordeel van de rechtbank op dit punt onjuist is.
Bewijs
6.16
Het bewijsaanbod heeft geen betrekking op feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden en wordt dus gepasseerd.
Conclusie en proceskosten
6.17
De conclusie is dat het hoger beroep van Minimaxi slaagt voor wat betreft de Berlingo-overeenkomst. Het hof komt tot de conclusie dat Minimaxi uit hoofde van de Berlingo-overeenkomst geen schadevergoeding verschuldigd is. Het incidentele hoger beroep van [verweerder] slaagt daarom niet. Het hoger beroep van Minimaxi met betrekking tot de kosten voor de opslag en de verhuizing slaagt ook niet.
6.18
Het hof zal het vonnis vernietigen voor zover Minimaxi is veroordeeld tot betaling van € 7.167,27 (5.1 van het vonnis). Daarmee zijn partijen in eerste aanleg over en weer in het ongelijk gesteld en zullen de kosten in eerste aanleg worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. In hoger beroep zijn partijen in het principaal appel over en weer in het ongelijk gesteld en zullen de proceskosten ook worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In het incidenteel appel is [verweerder] in het ongelijk gesteld en zal hij worden veroordeeld in de kosten van het geding.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 mei 2021, voorzover daarbij Minimaxi is veroordeeld tot betaling van € 7.167,27, en voor zover zij is veroordeeld in de kosten van het geding in conventie;
en
in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • wijst de vordering van [verweerder] uit hoofde van de Berlingo-overeenkomst af;
  • bekrachtigt het vonnis, voor zover aan het hoger beroep onderworpen, voor het overige;
  • compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
  • compenseert de kosten van het geding in het principaal hoger beroep in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
- veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, aan de zijde van Minimaxi tot op heden begroot op € 591,50 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, M.E. Honée en K.J.O. Jansen en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2023 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 7 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:635,