ECLI:NL:GHDHA:2023:1259

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
2200380421
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belaging door veelvuldig contact met slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte is beschuldigd van belaging, zoals bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht, door gedurende een langere periode veelvuldig contact te zoeken met het slachtoffer, terwijl hij wist dat het slachtoffer geen contact met hem wilde. De verdachte heeft in de periode van 1 april 2020 tot en met 5 oktober 2020 het slachtoffer meer dan 41 keer gebeld en meerdere voicemails ingesproken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte stelselmatig en opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, wat heeft geleid tot angst en nachtmerries bij het slachtoffer.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de eerste aanleg wordt vernietigd en dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een contactverbod. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, met een voorwaardelijke straf en een contactverbod. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van 750 euro aan het slachtoffer. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de benadeelde partij recht heeft op immateriële schadevergoeding van 750 euro, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de overige vorderingen van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet rechtstreeks voortvloeien uit het bewezenverklaarde feit. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer, ter zake van de immateriële schade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003804-21
Parketnummer: 09-288116-20
Datum uitspraak: 20 juni 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 24 december 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1981,
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van EUR 2.500,00, subsidiair 35 dagen hechtenis en een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarde van een contactverbod.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks 01-03-2019 t/m 05-10-2020 te Gouda, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door haar veelvuldig te bellen en/of meerdere voicemails in te spreken en/of (een) pakketje(s) te laten bezorgen en/of brieven te schrijven en/of valse meldingen over haar te doen bij Veilig Thuis en/of UWV met het oogmerk die, [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren waarvan 100 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarde van een contactverbod inhoudende dat met [slachtoffer] geen contact mag worden gezocht in welke vorm dan ook.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
in ofomstreeks
01-04-2020t/m 05-10-2020 te Gouda, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door haar veelvuldig te bellen en
/ofmeerdere voicemails in te spreken
en/of (een) pakketje(s) te laten bezorgen en/of brieven te schrijven en/of valse meldingen over haar te doen bij Veilig Thuis en/of UWVmet het oogmerk die, [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen
en/ofte dulden
en/of vrees aan te jagen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
Vooropgesteld moet worden dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (vgl. HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626, NJ 2013/394).
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte aangeefster (die op korte afstand van de verdachte woont) in de periode vanaf 1 april 2020 tot en met 5 oktober 2020 veelvuldig, al dan niet met een afgeschermd telefoonnummer en/of met de telefoonnummers van anderen, heeft gebeld en haar voicemail heeft ingesproken. Uit de historische telefoongegevens blijkt dat de verdachte aangeefster in die periode tenminste 41 maal heeft gebeld. Van die gesprekken hebben er op twee verschillende dagen 17 respectievelijk 19 plaatsgevonden. Daarbij heeft de verdachte veelvuldig de voicemail van aangeefster ingesproken. Op één dag heeft de verdachte haar zo vaak gebeld en haar voicemail ingesproken dat de voicemailberichten een geluidsbestand van meer dan een uur hebben opgeleverd.
Hieruit volgt dat de verdachte veelvuldig en op indringende wijze heeft geprobeerd om met aangeefster in contact te komen, terwijl de verdachte uit het feit dat aangeefster zijn telefoonnummer had geblokkeerd en haar telefoonnummer had geblokkeerd voor onbekende telefoonnummers had kunnen en moeten afleiden dat aangeefster geen contact met hem wilde. Daarover heeft de verdachte zelf verklaard dat hij deze blokkade wist te omzeilen, hetgeen erop duidt dat de verdachte zich bewust was van de blokkade van (specifiek) zijn telefoonnummer. Daarnaast heeft de politie met de verdachte op enig moment een zogeheten stopgesprek gevoerd, maar ook dit heeft de verdachte er niet van weerhouden om daarna opnieuw en veelvuldig telefonisch contact te zoeken met aangeefster, hetgeen bijdraagt aan het oordeel dat de verdachte in de bewezen verklaarde periode wederrechtelijk stelselmatig en opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
Aangeefster heeft de gedragingen van de verdachte en de gevolgen van deze gedragingen op haar persoonlijke leven en haar persoonlijke vrijheid daadwerkelijk als zeer ingrijpend ervaren. Zo heeft zij verklaard dat als de verdachte belt, haar hart tekeergaat en dat zij dan direct angst in haar lijf voelt. Ook heeft zij nachtmerries over de verdachte. Ze durft niet meer goed de straat op en fietst om, om de verdachte niet tegen te komen.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest.
Het hof acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt, met dien verstande dat het hof uitgaat van de periode 1 april 2020 tot en met 5 oktober 2020.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat slechts de belagingshandelingen kunnen worden bewezen verklaard die in een periode van drie maanden voor het indienen van de klacht op [datum] hebben plaatsgevonden.
Het hof verwerpt dit verweer. Het klachtvereiste ziet op de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging en dient – onder meer – de spoedige vervolging van een klachtdelict. De stelling dat belagingshandelingen ouder dan drie maanden op de datum van de klacht niet bewezen kunnen worden verklaard vindt geen steun in het recht.
Overigens zou een beroep op niet-ontvankelijkheid ook niet slagen gelet op de aard van het in casu ten laste gelegde delict, dat in zekere zin als een voortdurend delict dient te worden beschouwd en de bewezenverklaarde belaging op de dag waarop aangifte werd gedaan en een klacht werd ingediend (alsmede daarna) nog voortduurde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

belaging.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van aangeefster door gedurende een langere periode veelvuldig contact met haar te zoeken door haar te bellen en voicemailberichten achter te laten, terwijl voor de verdachte duidelijk was dat zij geen contact meer met hem wilde. Daarmee heeft de verdachte bij herhaling een inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer.
Het hof heeft meegewogen dat ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte al geruime tijd geen contact met aangeefster heeft opgenomen en hij aannemelijk heeft gemaakt daar ook geen behoefte meer aan te hebben. Echter, het hof acht oplegging van een contactverbod in de vorm van een bijzondere voorwaarde wel van belang om eraan bij te dragen dat de verdachte in de toekomst niet toch weer contact op zal nemen met aangeefster. Het hof ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding, noch de mogelijkheid, om een contactverbod op te leggen in de vorm van een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht of de bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar te verklaren, zoals door de benadeelde bij brief d.d. [datum] is verzocht.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 mei 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij heeft zich, overeenkomstig de oorspronkelijke vordering, in hoger beroep gevoegd tot een bedrag van EUR 134,00 aan materiële schade en EUR 2.500,00 aan immateriële schade.
Voorts heeft de benadeelde partij ten tijde van het hoger beroep een aanvullende vordering tot schadevergoeding van materiële schade van EUR 69,99 ingediend.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering benadeelde partij tot een bedrag van EUR 1.134,00, overeenkomstig het vonnis in eerste aanleg, en dat de door de benadeelde partij in hoger beroep ingediende aanvullende vordering van EUR 69,99 aan nieuwe materiële schade zal worden toegewezen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Materiële schade
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat de materiële schade, zoals genoemd bij de oorspronkelijke vordering, een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve ten aanzien hiervan niet-ontvankelijk worden verklaard.
Naar het oordeel van het hof is eveneens de aanvullende ingediende vordering tot schadevergoeding van nieuwe materiële schade niet-ontvankelijk, nu de benadeelde partij zich in hoger beroep enkel kan voegen binnen de grenzen van de oorspronkelijke vordering. Het hof zal voorts ten aanzien hiervan geen, door de benadeelde partij verzochte, schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu niet is komen vast te staan dat deze sprake is van schade die door het bewezenverklaarde is veroorzaakt.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van EUR 750,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor wat de betreft de hoogte van de schade heeft het hof alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, alsmede hetgeen ter onderbouwing van de vordering en de leeftijd van het slachtoffer in acht genomen. Voorts heeft het hof gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden immateriële schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van EUR 750,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te zoeken of te laten zoeken met [slachtoffer] geboren op [geboortedatum] en bepaalt dat zulks omvat het contact in persoon en indirect contact middels anderen en communicatie via schriftelijke middelen, de telefoon,
e-mail, internet of enig ander communicatiemiddel.
De politie houdt toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen.
Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op 5 oktober 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer,
mr. D.M. Thierry en mr. A.H.T. de Haas,
in bijzijn van de griffier mr. J.A. Gram.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 juni 2023.
mr. B.P. de Boer, mr. A.H.T. de Haas en de griffier zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.