ECLI:NL:GHDHA:2023:1258

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
2200117522pv
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissingen op EncroChat en PGP-safe onderzoekswensen in hoger beroep

Op 11 mei 2023 heeft het Gerechtshof Den Haag zitting gehouden in een hoger beroep betreffende een strafzaak waarin de verdachte niet aanwezig was. De voorzitter, mr. E.C. van Veen, heeft mededeling gedaan van een afstandsverklaring van de verdachte. De zaak betreft onderzoekswensen van de verdediging met betrekking tot EncroChat-gesprekken en PGPSafe-data. Het hof heeft vastgesteld dat er een samenwerking heeft plaatsgevonden tussen Franse en Nederlandse autoriteiten in het kader van het onderzoek naar EncroChat. De Franse autoriteiten hebben een interceptietool geïnstalleerd op de server van EncroChat, wat leidde tot de verzameling van gegevens van gebruikers, ook in Nederland. De verdediging heeft verzocht om inzage in stukken en het horen van getuigen, maar het hof heeft geoordeeld dat de noodzaak voor deze verzoeken niet is gebleken. De verdediging heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen die wijzen op onrechtmatigheid in het onderzoek. Het hof heeft de verzoeken tot voeging van stukken en het horen van getuigen afgewezen, met uitzondering van het verzoek om een deskundige te horen over de betrouwbaarheid van de PGPSafe-data. Dit verzoek is toegewezen, en de zaak wordt verwezen naar de raadsheer-commissaris voor verdere behandeling.

Uitspraak

11 mei 2023
Tegenwoordig zijn:
mr. E.C. van Veen, voorzitter,
mr. R. van der Hoeven en
mr. E.A. Lensink, leden, en
mr. W. Jansen, griffier.
Voorts zijn aanwezig M.W. Hemelaar, advocaat-generaal.
De voorzitter doet de zaak tegen de na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, opgeroepen als:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in [detentieadres],
is niet ter terechtzitting verschenen.
De voorzitter doet mededeling van een afstandsverklaring, inhoudende de mededeling van de verdachte dat deze afstand doet van het recht bij de regiebehandeling van de zaak in hoger beroep aanwezig te zijn.
De raadsman van de verdachte, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam, is evenmin ter terechtzitting verschenen.
De voorzitter deelt mede dat het hof beslissingen heeft genomen omtrent de onderzoekswensen van de verdediging. Het hof zal hierna eerst ingaan op de onderzoekswensen die zien op de EncroChat-gesprekken. Daarbij is door de verdediging onder andere gevraagd stukken aan onderhavig dossier te voegen uit onderzoek 26Lemont en om getuigen te doen horen in verband met dit onderzoek. Vervolgens zal het hof ingaan op de onderzoekswensen die zien op de PGPSafe-data. Daarna komen overige onderzoekswensen aan de orde.
EncroChat-gerelateerde verzoeken
Inleiding
In de onderhavige zaak gaat het hof vooralsnog – kort en zakelijk weergegeven - uit van het volgende.
Vóór 2020 liep in Frankrijk een strafrechtelijk onderzoek naar het bedrijf EncroChat en de daaraan gelieerde
personen. Omdat het Nederlandse openbaar ministerie in strafrechtelijke onderzoeken regelmatig tegen via
EncroChat-toestellen afgeschermde communicatie aanliep, is hierover tussen de Franse en Nederlandse autoriteiten contact ontstaan en informatie uitgewisseld.
In januari 2020 heeft de Franse rechter toestemming gegeven om op basis van een Franse opsporingsbevoegdheid een interceptietool te installeren op de voor EncroChat-communicatie gebruikte server in de plaats Roubaix, Frankrijk. Door installatie – en vervolgens het activeren - van de tool werd een kopie van de op de server aanwezige EncroChat-communicatie gemaakt en software geïnstalleerd welke bewerkstelligde dat via EncroChat lopende communicatie tevens werd doorgezonden naar een door de Franse politie beheerde server en werd gekopieerd. In de periode van 1 april 2020 tot en met 20 juni 2020 is via de interceptietool live informatie van EncroChat-telefoons, ook van EncroChat-telefoons die zich in Nederland bevonden, verzameld.
De interceptietool werd, op basis van Franse wettelijke bevoegdheden, ingezet door de Franse autoriteiten.
In het kader van het onderzoek naar het bedrijf EncroChat en de uitwisseling van gegevens en informatie is samengewerkt tussen Franse en Nederlandse opsporingsdiensten. Mede met het oog op de uitwisseling van de door de inzet van de interceptietool verkregen
EncroChat-gegevens hebben Nederland en Frankrijk een JIT-overeenkomst gesloten.
In februari 2020 is onder gezag van de Nederlandse officier van justitie het opsporingsonderzoek 26Lemont gestart met het oog op de verzameling van gegevens en de verwerking en (nadere) analyse, verdere verwerking en gebruik van de uit/via Frankrijk te verkrijgen data van, onder meer, (NN)-gebruikers. 26Lemont was (mede) gericht op de NN-gebruikers/personen van EncroChat.
Het openbaar ministerie heeft in maart 2020 met een vordering gegrond op artikel 126uba van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) (gecombineerd met een vordering ex artikel 126t Sv, hierna gezamenlijk: “de combinatievordering”) aan de rechter-commissaris gevraagd te toetsen of de inzet van de interceptietool en vervolgens de vergaring, overdracht en het gebruik van de
daarmee verkregen data, subsidiair en proportioneel was. De rechter-commissaris heeft (op 27 maart 2020), na toetsing aan deze artikelen en aan de eisen van
subsidiariteit en proportionaliteit, een (algemene) machtiging (hierna: “de combinatiemachtiging”) onder voorwaarden verleend. Deze voorwaarden behelsden onder meer:
4. De vergaarde informatie/communicatie kan slechts worden onderzocht met toepassing van de in een proces-verbaal vastgelegde zoeksleutels (woordenlijsten) welke zullen worden opgeslagen en bewaard ten behoeve van mogelijk latere reproductie of onderzoek, zulks met uitzondering van de onderzoeken waarin reeds is vastgesteld dat er sprake is van in georganiseerd verband gepleegde strafbare feiten, welke onderzoeken zijn vermeld op een voor aanvang van de inzet van het middel, aan de rechter-commissaris over te leggen lijst;
6. De vergaarde informatie/communicatie wordt na het onderzoek door middel van voornoemde zoeksleutels na maximaal twee weken aangeboden aan de rechter-commissaris om de inhoud, omvang en relatie tot de vermoedelijk gepleegde of te plegen strafbare feiten te controleren en zal niet eerder ter beschikking worden gesteld aan het Openbaar Ministerie of de politie ten behoeve van (opsporings)onderzoeken;
7. De vergaarde informatie/communicatie zal slechts ter beschikking worden gesteld voor onderzoeken naar strafbare feiten die naar hun aard, in georganiseerd verband gepleegd of beraamd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken, dan wel misdrijven met een terroristisch oogmerk, een en ander voor zover die onderzoeken niet behoren tot die welke op de reeds voor aanvang van de inzet van het middel aan de rechtercommissaris overgelegde lijst zijn vermeld.
Eén van de onder voorwaarde 4 bedoelde lijst-onderzoeken betrof het onderzoek 26Tumwater, waarin medeverdachte [medeverdachte 1] verdachte was. Op 1 juli 2020 is aan de rechter-commissaris verzocht om voor 26Sassenhem relevante 26Lemont gegevens te mogen delen. Op dezelfde datum heeft de rechter-commissaris hiermee ingestemd na toetsing aan de voorwaarden van de combinatiemachtiging.
Beslissingskader
Het hof stelt, gelet op hetgeen op de regiezitting is voorgevallen, vast dat het openbaar ministerie en de verdediging voor wat betreft de onderzoekswensen een
ander standpunt innemen over de vraag:
of het onderzoek 26Lemont is aan te merken als voorbereidend onderzoek voor het onderhavig onderzoek 26Sartell;
of sprake is van een onrechtmatigheid of vormverzuim in het onderzoek 26Lemont;
of dit van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachten ter zake van het tenlastegelegde, en
indien dat laatste het geval zou zijn: tot welke beslissing dat zou moeten leiden.
Het hof komt in dit stadium van de procedure in hoger beroep – te weten: de regiefase – niet toe aan een beantwoording van deze vragen. De vraag die thans aan het hof ter beantwoording voorligt, is of toewijzing van de door de verdediging gedane onderzoekswensen noodzakelijk is, dan wel relevant voor de uiteindelijke beantwoording van de vragen van 348 en 350 Sv.
Onderzoekswensen

1.Inzage/voeging van stukken

De verzoeken die de verdediging heeft gedaan houden door het hof samengevat en in de kern in dat aan het dossier worden toegevoegd alle schriftelijke (onderliggende) stukken - Nederlandse en Franse en vertalingen daarvan – ter zake van de samenwerking tussen Nederland en Frankrijk alsmede de dossierstukken met betrekking tot onderzoek 26Lemont, waaronder ook de JIT-overeenkomst.
Naar aanleiding hiervan overweegt het hof het volgende.
De maatstaf bij de beoordeling van een verzoek tot voeging van stukken bij de processtukken is (op grond van artikel 315 lid 1 Sv in verbinding met artikel 415 Sv) of de noodzaak van het verzochte is gebleken. Bij het nemen van zijn beslissing hierover moet de rechter in aanmerking nemen dat op grond van artikel 149a lid 2 Sv in beginsel alle stukken aan het dossier dienen te worden toegevoegd die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn.
Het hof begrijpt dat de verdediging door middel van de onderzoekswensen meer informatie wenst te verkrijgen omtrent de inzet van de interceptie(tool) in Frankrijk en
de verwerking van de daarbij verkregen informatie in Nederland om op deze manier de rechtmatigheid/betrouwbaarheid van de verkrijging en verwerking van de EncroChat-berichten te kunnen toetsen.
Het hof stelt evenwel vast dat het dossier onder meer een brief van het openbaar ministerie d.d. 28 september 2020 (met bijlagen) bevat, waarin de nodige toelichting en informatie, inclusief onderliggende stukken, over de verkrijging en verwerking van de Encrochat-berichten is opgenomen. Zo wordt in de brief (onder meer) ingegaan op de werking van de applicaties van Encrochat, de soorten informatie die door Frankrijk zijn verzameld (serverdata en (live) telefoon data), de periode waarbinnen dit is gebeurd, alsmede over de wijze waarop deze is gedeeld met Nederland. Voorts geeft de brief informatie over de Franse juridische basis van de inzet van de interceptietool in het kader van het onderzoek naar Encrochat en over welke Franse stukken aan de Nederlandse rechter-commissaris ter inzage zijn verstrekt. Verder is in de brief nader ingegaan op de rol van en de toetsing door de Nederlandse rechter-commissaris (o.m. de machtiging 126uba Sv).
Tegelijkertijd heeft de verdediging de rechtmatigheid
van de verkrijging en verwerking van de EncroChat-berichten vooralsnog slechts in algemene termen betwist. De verdediging heeft verwezen naar nationale en internationale jurisprudentie en wetgeving, maar geen aanknopingspunten naar voren gebracht die er concreet op wijzen dat sprake is van enige onrechtmatigheid bij de verkrijging, de verwerking en het gebruik van de informatie. binnen het onderzoek 26Lemont.
Bovendien gaat het hof er vooralsnog van uit dat de interceptietool op basis van Franse wettelijke bevoegdheden op Frans grondgebied is ingezet door de Franse autoriteiten. De verdediging heeft niet, althans onvoldoende onderbouwd dat hiermee sprake is geweest van opsporingshandelingen op Nederlands grondgebied.
Volgens vaste jurisprudentie van De Hoge Raad is in een dergelijk geval de taak van de Nederlandse strafrechter ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte
gebruikwordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM. Het behoort niet tot de taak van de
Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit onderzoek is uitgevoerd, strookt met de dienaangaande
in het desbetreffende buitenland geldende rechtsregels (vgl. HR 18 mei 1999, NJ 2000/107).” (HR 5 oktober 2010,
ECLI:NL:HR:2010:BL5629). Volgens de Hoge Raad is in een geval als het onderhavige aldus het vertrouwensbeginsel van toepassing en heeft dit als consequentie dat de Nederlandse strafrechter de rechtmatigheid van de toepassing van door de autoriteiten van de andere (lid)staat toegepaste bevoegdheden, niet toetst. Verondersteld wordt immers dat die toepassing rechtmatig heeft plaatsgevonden, omdat de beide staten de toepassing van de betreffende bevoegdheden bij het aangaan van het verdrag hebben beoordeeld. Hetgeen de verdediging ter onderbouwing van zijn verzoeken heeft aangevoerd, geeft het hof geen aanleiding reeds nu, vóór de bij de inhoudelijke behandeling te voeren discussie, ervan uit te gaan dat dit vertrouwensbeginsel in deze zaak geen rol mag spelen, of dat daarop voorshands een uitzondering moet worden gemaakt.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de noodzaak tot het voegen van de verzochte stukken niet is gebleken. De verzoeken worden afgewezen. Met betrekking tot de JIT-overeenkomst overweegt het hof nog dat – wat er ook zij van de door de advocaten-generaal gevolgde redenering dat het een “intern” stuk zou zijn - ook de voeging hiervan gelet op het voorgaande niet noodzakelijk is gebleken.

2.Getuigenverzoeken

De verdediging heeft verzocht om het horen van getuigen, te weten:
  • LAP-Officieren van justitie in 26Lemont;
  • [voormalig minister van Veiligheid en Justitie];
  • Teamleider van het team High Tech Crime van de politie.
Gelet op al hetgeen hiervoor reeds is overwogen is het hof van oordeel dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdachte door het niet horen van de verzochte getuigen niet in zijn verdediging wordt geschaad.

2.Overige EncroChat-gerelateerde verzoeken

Het laten opmaken van een proces-verbaal door rechter-commissarisDe verdediging heeft verzocht om de rechter-commissaris
een nader proces-verbaal te laten opmaken omtrent de
vraag of, en zo ja wanneer, hij is geïnformeerd dat de wijze van interceptie zou vallen onder een militair staatsgeheim.
Het hof merkt op dat uit de stukken in het dossier kan worden afgeleid dat de rechter-commissaris, tussen 13 maart 2020 - de datum van de vordering van de officier van justitie - en 27 maart 2020 - de datum van de beschikking - inzage heeft gekregen in Franse stukken aangaande de door Frankrijk gebruikte interceptie tool. Uit deze stukken valt op te maken dat het gebruik van de interceptietool onder Frans recht als staatsgeheim wordt gekwalificeerd. De noodzaak voor het laten opmaken van een nader proces-verbaal, zoals door de verdediging is verzocht acht het hof, gelet op de onderbouwing daarvan, niet noodzakelijk.
Ambtshalve beslissing hofIn de op ambtsbelofte opgemaakte brief van LAP0796 en LAP0797 van 15 september 2021, met als onderwerp “Proces-verbaal verantwoording aanmelding en toewijzing tot verstrekking informatie aan onderzoek 26Sartell” wordt op
pagina 3 verwezen naar een op 1 juli 2020 door LAP0797 aan de rechter-commissaris verstuurd e-mailbericht en naar de reactie van de rechter-commissaris op dat e-mailbericht d.d. 1 juli 2020. Het hof beslist dat die beide e-mailberichten in het dossier dienen te worden gevoegd en verzoekt de advocaat-generaal dit te bewerkstelligen.
PGPSafe-gerelateerde verzoeken
Inleiding
In de onderhavige zaak gaat het hof vooralsnog – kort en zakelijk weergegeven – uit van het volgende.
Op 4 april 2017 heeft de officier van justitie in het onderzoek 26Sassenheim een rechtshulpverzoek aan de
bevoegde autoriteiten in Costa Rica gedaan tot onder meer het verrichten van een doorzoeking en het veilig stellen
en kopiëren van servers die zich bevonden in het bedrijf Rack Lodge in San José, Costa Rica. Op deze servers
bevond zich de BlackBerry Enterprise Server (BES)
infrastructuur die ervoor zorgde dat emailberichten van
gebruikers van PGPSafe.net-telefoons werden gerouteerd naar de juiste ontvangers en werden versleuteld.
Op 8 mei 2017 heeft de rechter te Costa Rica een machtiging afgegeven en op 9 mei 2017 is binnengetreden
in het datacentrum van Rack Lodge voor een doorzoeking ter vastlegging van gegevens. De BES infrastructuur bevond zich in twee serverkasten waarvan er één sinds
2012 en één sinds 2016 was verhuurd. Het onderzoek is uiteindelijk beperkt tot de serverkast die was verhuurd sinds 2012.
De Costa Ricaanse autoriteiten hebben een medewerker van Rack Lodge bevolen de netwerkverbinding tussen de computerapparatuur in de twee serverkasten en het internet te verbreken. Hierdoor was gedurende de
doorzoeking geen netwerkverkeer mogelijk tussen de twee serverkasten en computersystemen die zich daarbuiten bevonden.
Tussen 9 mei 2017 te 18:00 uur en 11 mei 2017 te 09:00 uur zijn bestanden gekopieerd. Omdat de Costa Ricaanse autoriteiten de doorzoekingen gingen beëindigen, is niet alles gekopieerd. In overleg met de Costa Ricaanse autoriteiten is bij het veiligstellen prioriteit gegeven aan de zich op die server bevindende virtuele machines met cryptografisch sleutelmateriaal en aan de virtuele
machines met emailberichten.
In de periode dat het kopiëren van de gegevens zonder de aanwezigheid van de Costa Ricaanse autoriteiten werd voortgezet zijn de serverkasten door de rechter verzegeld. De verzegeling is bij voortzetting van de doorzoeking steeds door de Costa Ricaanse autoriteiten gecontroleerd, waarbij geen doorbreking van de verzegeling is vastgesteld.
De datadragers, waarnaar de data zijn gekopieerd, zijn door de Costa Ricaanse autoriteiten verpakt en door de Costa Ricaanse rechter verzegeld.
Op 12 juni 2017 is van de Costa Ricaanse autoriteiten een
pakket ontvangen met daarin een verzegelde reiskoffer en een enveloppe met de uitvoeringsstukken van het rechtshulpverzoek. In de reiskoffer bevonden zich harde schijven, te weten een Synology NAS met acht harde
schijven en een losse harde schijf. Van de losse harde schijf is een forensische kopie gemaakt, waarvan de integriteit softwarematig is vastgesteld. De bestanden
die zich op de NAS bevonden zijn eveneens naar het onderzoeksnetwerk van de politie gekopieerd. Van die
bestanden zijn de hashwaardes berekend. De hashwaardes van de bron (de NAS) en de kopie van het
onderzoeksnetwerk kwamen overeen.
Met behulp van het door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) ontwikkelde forensische systeem Hansken zijn uit de van Costa Rica verkregen data emailberichten ontsloten.
Beslissingskader
Het hof stelt, gelet op hetgeen op de regiezitting is voorgevallen, vast dat het openbaar ministerie en de verdediging voor wat betreft de onderzoekswensen een ander standpunt innemen over de vraag:
of het onderzoek 26Sassenheim is aan te merken als voorbereidend onderzoek voor het onderhavig onderzoek 26Sartell;
of sprake is van een onrechtmatigheid of vormverzuim in het onderzoek 26Sassenheim;
of dit van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachten ter zake van het tenlastegelegde, en
indien dat laatste het geval zou zijn: tot welke beslissing dat zou moeten leiden.
Het hof komt in dit stadium van de procedure in hoger beroep – te weten: de regiefase – niet toe aan een beantwoording van deze vragen. De vraag die thans aan het hof ter beantwoording voorligt, is of toewijzing van de door de verdediging gedane onderzoekswensen noodzakelijk is, dan wel relevant voor de uiteindelijke beantwoording van de vragen van 348 en 350 Sv.
Het hof zal hierna eerst ingaan op het verzoek tot inzage in stukken. Daarna komen de getuigenverzoeken aan de orde, en daarna het verzoek tot het horen van een deskundige op het gebied van
Digital Forensics.
Onderzoekswensen

1.(Verstrekking ter) inzage van stukken

De verzoeken die de verdediging heeft gedaan houden in dat de volgende stukken ter inzage worden verstrekt :
1. de (volledige) BOB-dossiers en zaaksdossiers inzake Sassenheim;
2. de stukken opgemaakt op last van en/of door de Costa Ricaanse autoriteiten, aangaande de doorzoeking bij de PGPsafe-servers;
3. alle processen-verbaal van bevindingen (omtrent de ondersteuning bij) de uitoefening van opsporingsbevoegdheden ten aanzien PGPsafe (in Costa Rica), waaronder de
uitvoering van de Nederlandse EOB’s, voor
zover nog niet verstrekt in de ‘Binder’;
4. de volledige PGPsafe-(onderzoeks)dataset en alle mails en bijbehorende (meta)data van de accounts die in de onderhavige zaak voorkomen (de zogeheten “onderzoeks-dataset”);
5. de processen-verbaal van identificatie van alle PGPsafe-accounts die in de onderhavige zaak voorkomen en het/de (zaaks)dossier(s) van dat/die onderzoek(en);
6. de processen-verbaal van volledigheid van alle (meta)data van de accounts die in de onderhavige zaak voorkomen en, voor zover
deze processen-verbaal (nog) niet bestaan, het laten opmaken daarvan;
7. de ruwe/JSON-bestanden;
8. de schriftelijke verslaglegging van (het vergelijken van) de hashing/hash-waardes over
de gehele keten/digitale chain of custody.
Naar aanleiding hiervan overweegt het hof het volgende.
De verdediging kan – mede gelet op het in artikel 6 lid 3, aanhef en onder b, EVRM gewaarborgde recht van de verdachte om te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging en met het oog op het doen van een verzoek tot het voegen van stukken aan het dossier een gemotiveerd verzoek doen tot het verkrijgen van inzage in specifiek omschreven stukken.
De maatstaf bij de beoordeling van een verzoek tot voeging van stukken bij de processtukken is (op grond van
artikel 315 lid 1 Sv in verbinding met artikel 415 Sv) of de noodzaak van het verzochte is gebleken. Bij het nemen
van zijn beslissing hierover moet de rechter in aanmerking nemen dat op grond van artikel 149a lid 2 Sv in beginsel alle stukken aan het dossier dienen te worden
toegevoegd die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn.
Waar de verdediging aan de hiervoor weergegeven verzoeken ten grondslag heeft gelegd dat inzage in de desbetreffende stukken noodzakelijk is voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de gang van zaken in onderzoek 26Sassenheim in relatie tot het onderzoek 26Sartell, geldt het volgende.
Het hof stelt vast dat de discussie in dit kader tot dusver uitsluitend gaat over de vraag of het openbaar ministerie bij het uitsturen van het rechtshulpverzoek aan Costa Rica op grond van artikel 125la Sv een machtiging van de rechter-commissaris had moeten
vorderen, en (samengevat:) of de wijze van opsporen (de wijze van vergaring van data) in 26Sassenheim in strijd is met het EVRM, Unierecht, en/of internationaal recht. Echter, omtrent deze discussie, die ook in eerste aanleg is gevoerd, bevat het dossier reeds de nodige informatie, zodat niet zonder meer valt in te zien waarom (inzage in) de door de verdediging genoemde stukken noodzakelijk is voor een te zijner tijd, na de inhoudelijke behandeling, door het hof te nemen beslissing op deze punten.
De onderbouwing van de verzoeken geeft het hof geen aanleiding om daar anders over te denken. Tegelijkertijd stelt het hof vast dat de verdediging geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht die wijzen op een concrete (andere) mogelijke onrechtmatigheid in het onderzoek 26Sassenheim en/of 26Sartell en vooralsnog heeft ook het hof dergelijke aanknopingspunten niet gevonden. Zodoende is het hof van oordeel dat de noodzaak tot inzage in de verzochte stukken in zoverre niet is gebleken.
Voor zover de verdediging aan de verzoeken tot inzage ten grondslag heeft gelegd dat dit noodzakelijk is met het oog op de betrouwbaarheid van de PGPSafe-data (het hof begrijpt dat hier wordt bedoeld: de deugdelijkheid ervan, als bewijsmateriaal), overweegt het hof het volgende.
De verdediging heeft betoogd dat van de integriteit van de in 26Sassenheim /26Sartell verkregen PGPSafe-data niet
zonder meer kan worden uitgegaan, (kort gezegd:) gelet op de aard en het karakter van digitaal bewijs.
Dat geldt volgens de verdediging te meer nu sprake is van een onregelmatigheid / onvolkomenheid bij de wijze van het veilig stellen van de serverdata van PGPSafe in Costa
Rica; er is namelijk sprake van een onvolledige kopie en bovendien is niet na te gaan of de kopie in Costa Rica dezelfde is als die in Nederland. Uit de onderbouwing van de verdediging komt echter niet naar voren dat het
dossier (meer in het bijzonder ten aanzien van de PGPSafe-berichten zoals die in het dossier van 26Sartell zijn opgenomen), daadwerkelijk onregelmatigheden of andere aanwijzingen bevat die maken dat op grond daarvan voorshands moet worden getwijfeld aan (op zichzelf) de deugdelijkheid van dat bewijsmateriaal. De verdediging heeft daarvoor geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht en vooralsnog heeft het hof deze evenmin gevonden. Gelet hierop, en mede in aanmerking genomen de hieronder opgenomen beslissingen met betrekking tot de deskundige [deskundige 1], is het hof ook in zoverre de noodzaak van inzage in de verzochte stukken niet gebleken.
De verzoeken worden afgewezen.

2.Getuigenverzoeken

De verdediging heeft – zowel in het kader van de rechtmatigheid van de verkrijging van de PGPSafe-data als in het kader van de betrouwbaarheid (het hof begrijpt hier wederom: de deugdelijkheid) van die gegevens - verzocht om het horen van getuigen, te weten:
[officier van justitie] (officier van justitie);
[digitaal rechercheur 1] (digitaal rechercheur bij de Landelijke Eenheid te Driebergen);
[digitaal rechercheur 2] (digitaal rechercheur bij de Landelijke Eenheid te Driebergen);
[digitaal rechercheur 3] (digitaal rechercheur bij de Landelijke Eenheid te Driebergen).
Het hof is, gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing en onder verwijzing naar hetgeen hierboven is overwogen, van oordeel dat op dit moment onvoldoende is gebleken dat het horen van de verzochte getuigen relevant is voor de beantwoording van aan de hand van de artikelen 348 en 350 Sv te beantwoorden vragen. Gelet hierop valt naar het oordeel van het hof redelijkerwijs niet aan te nemen dat de verdachte door het niet horen
van de verzochte getuigen in zijn verdediging wordt geschaad. De verzoeken worden afgewezen.

3.Deskundige

De verdediging heeft verzocht een deskundige op het gebied van
Digital Forensiscs(niet zijnde [persoon 1]) te horen. In verband met dit verzoek overweegt het hof het volgende.
De advocaten-generaal hebben voor de regiezitting op
19 april 2023 een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 9 maart 2018 overgelegd. Dit rapport is getiteld ‘Beantwoording vragen rechter-commissaris Diepraam van 8 december 2017’, en is opgesteld door
[deskundige 1], NFI-deskundige digitale technologie, ingeschreven als gerechtelijk deskundige in het Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen voor
Digital Forensics.
Het hof begrijpt dat dit rapport is overgelegd ter onderbouwing van de stelling van het openbaar ministerie dat kan worden vertrouwd op de deugdelijkheid van de PGPSafe-data, zoals deze in 26Sartell zijn gebruikt.
Het hof stelt vast dat in het rapport van [deskundige 1] de nodige vragen worden beantwoord over (kort gezegd) de encryptie van ‘
PGP-data’. Het rapport is evenwel uitgebracht ten behoeve van een ander onderzoek en biedt geen duidelijkheid over de vraag of (en zo ja: in
hoeverre) de antwoorden van de deskundige relevant zijn voor de
PGPSafe-data in onderhavig onderzoek.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat nader onderzoek noodzakelijk is. Daarom zal het verzoek van de verdediging worden toegewezen, met dien verstande dat de zaak naar de raadsheer-commissaris zal worden verwezen teneinde [deskundige 1] schriftelijk als deskundige te laten rapporteren. Daarbij zal de deskundige zich kunnen uitlaten over de vraag of, en zo ja: in hoeverre, de antwoorden uit het rapport van 9 maart 2018 volgens de deskundige van betekenis zijn voor de
PGPSafe-data in onderzoek 26Sartell, waarbij in ieder geval van belang is het antwoord op de vraag of aan de deugdelijkheid van de in het onderzoek 26Sartell gevoegde gesprekken – door de wijze van vastlegging of anderszins – gebreken (kunnen) kleven.
Indien de deskundige voor zijn rapport bepaalde stukken nodig heeft, dienen deze voor zover mogelijk aan hem ter beschikking te worden gesteld.
Nadat de deskundige zijn rapport heeft uitgebracht, dient de verdediging en de advocaten-generaal in de gelegenheid te worden gesteld de deskundige door middel van een verhoor bij de raadsheer-commissaris over zijn rapport vragen te stellen.
Overige onderzoekswensen

2.Aansluiting bij onderzoekswensen in de zaken van de medeverdachtenDe verdediging heeft aangegeven zich te willen

aansluiten bij de onderzoekswensen die in de zaken van de medeverdachten van de onderhavige strafzaak zijn gedaan. Nu de raadsman niet nader heeft geconcretiseerd bij welke specifieke verzoeken hij wenst aan te sluiten, en hij ook niet heeft
gemotiveerd waarom het noodzakelijk is die verzoeken ook in de zaak van de verdachte toe te wijzen, wijst het hof dit verzoek af.
3.
Verstrekking van alle berichten van alle verdachten in de onderzoeken 26Douglasville en 26SartellDe verdediging heeft – ter onderbouwing van het in hoger beroep te voeren verweer dat in 26Douglasville en 26Sartell sprake is van dezelfde criminele organisatie - verzocht om alle lijnen van alle verdachten in de onderzoeken 26Douglasville en 26Sartell op een laptop aan de verdachte te verstrekken.
De verdediging beschikt niet alleen over het procesdossier in de onderhavige zaak, maar ook – zo blijkt uit de mededeling van de raadsman op de terechtzitting van 17 april 2023 – over het dossier in de zaak 26Douglasville. Deze dossiers bevatten de voor de zaken van de verdachte relevant geachte “lijnen”. Het hof acht het dan ook niet noodzakelijk om, ter onderbouwing van het door de raadsman in hoger beroep te voeren verweer,
allelijnen in de hiervoor genoemde onderzoeken aan de verdachte te verstrekken, althans uit de onderbouwing van het verzoek is de noodzaak daarvan niet te herleiden.
Het verzoek zal worden afgewezen.
4.
Verstrekking van een laptop met daarop de dossiers van de onderzoeken 26Douglasville en 26SartellDe verdediging heeft verzocht om de dossiers van de
onderzoeken 26Douglasville en 26Sartell digitaal, op een laptop, aan de verdachte te verstrekken.
Nu het onderzoek 26Douglasville geen onderdeel uitmaakt van de onderhavige strafzaak zal het hof
dat verzoek, nu de noodzaak daartoe ontbreekt, afwijzen.
Ook het verzoek tot verstrekking (op een laptop) van een digitaal procesdossier in de onderhavige zaak wijst het hof af. Het hof beschikt, anders dan de raadsman heeft gesteld, over een papieren
procesdossier, waarvan bepaalde onderdelen ook digitaal beschikbaar zijn. Het hof zal – zoals al kenbaar is gemaakt op de zitting van 19 april 2023 – een inventarisatie maken van het papieren dossier en dat overzicht aan de verdediging doen toekomen, waarna kan worden bezien of bepaalde onderdelen van
het dossier tevens digitaal verstrekt kunnen worden. Daarbij merkt het hof op dat het papieren het
procesdossier, en dus leidend is.