ECLI:NL:GHDHA:2023:1244

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
200.311.361/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van werkgever voor mislopen van voorwaardelijk pensioen na overstap naar nieuwe werkgever

In deze zaak gaat het om de vraag of de nieuwe werkgever van een werknemer aansprakelijk is voor het mislopen van voorwaardelijk pensioen, nadat de werknemer acht maanden voor zijn pensioendatum op initiatief van de nieuwe werkgever uit dienst is getreden bij zijn oude werkgever. De werknemer, [verweerder], was in dienst bij Luvac B.V., een bedrijf dat was aangesloten bij het Pensioenfonds VLEP. Na de beëindiging van zijn dienstverband bij Luvac trad hij in dienst bij FN Global Meat B.V. (FNGM), dat niet bij het pensioenfonds was aangesloten. De werknemer had een voorwaardelijke aanspraak op extra ouderdomspensioen, maar deze verviel door de overstap naar FNGM. Het hof oordeelt dat FNGM een onderzoeksplicht had naar de gevolgen van de overstap voor het pensioen van [verweerder]. Het hof concludeert dat FNGM tekort is geschoten in haar zorgplicht en dat de werknemer er op mocht vertrouwen dat zijn pensioenrechten gewaarborgd zouden blijven. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, die FNGM aansprakelijk heeft gesteld voor de schade die [verweerder] heeft geleden door het mislopen van het voorwaardelijk pensioen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Civiel recht
team Handel
zaaknummer: 200.311.361/01
zaaknummer rechtbank Rotterdam: 8735166 CV EXPL 20-30551
arrest van 18 juli 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
FN GLOBAL MEAT B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
advocaat: mr. J.T. Gommer te Tilburg,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg te Den Haag.
Partijen worden hierna FNGM en [verweerder] genoemd.

1.De zaak in het kort

Werknemer loopt voorwaardelijk (extra) pensioen mis nadat hij acht maanden vóór pensioendatum op initiatief van zijn nieuwe werkgever uit dienst is getreden bij zijn oude werkgever die was aangesloten bij desbetreffende pensioenfonds, en in dienst is getreden van de nieuwe (niet aangesloten) werkgever. Rustte op de nieuwe werkgever voorafgaand aan het sluiten van de arbeidsovereenkomst een plicht tot onderzoek en informatie over dit voorwaardelijke pensioen?

2.Procesverloop in hoger beroep

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 4 februari 2022, waarmee FNGM in hoger beroep is gekomen van het tussenvonnis van 21 juni 2021 alsmede het eindvonnis van 12 november 2021 van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam;
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad op 16 juni 2023. Bij die gelegenheid hebben de genoemde advocaten het woord gevoerd aan de hand van aantekeningen die zijn overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

De kantonrechter heeft in het eindvonnis onder 2 (2.1 t/m 2.8) een aantal feiten vermeld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. De grieven II, III en IV zijn gericht tegen de vermelding onder respectievelijk 2.1, 2.6 en 2.7. Het hof zal bij de weergave hierna rekening houden met de grieven II en III en zal daarop terugkomen voor zover van belang voor de beoordeling van het hoger beroep. Met grief IV miskent FNGM dat de weergave onder 2.7 waartegen zij bezwaar maakt, niet méér inhoudt dan een citaat waarvan de juistheid op zichzelf niet in geschil is. De overige feiten zijn tussen partijen niet in geschil en dienen daarom ook het hof tot uitgangspunt. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.
[verweerder] is op 6 januari 1986 in dienst getreden bij Luvac B.V. (hierna: Luvac), waar hij werkzaam was als chauffeur. De (indirecte) eigenaar van Luvac, Trofe Holding B.V., was tot voor kort ook eigenaar van FNGM. FNGM is de rechtsopvolgster van Feburo Global Meat B.V. (FGM). Ook FGM zal hierna worden aangeduid als FNGM. [verweerder] was vanaf 2010 nog de enige werknemer in dienst van Luvac.
3.2.
Luvac was een onderneming die zich geruime tijd heeft beziggehouden met de vleesverwerking en groothandel in vlees, vleeswaren, wild en gevogelte. Luvac was aangesloten bij Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor Vlees, Vleeswaren, Gemaksvoeding en Pluimveevlees (hierna: Pensioenfonds VLEP), een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Pensioenwet en de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000). Deelneming in Pensioenfonds VLEP is wettelijk verplicht gesteld voor werknemers in de vleeswarenindustrie, gemaksvoedingindustrie, de versvlees- en vleesbewerkende industrie en de pluimveeverwerkende industrie. Op de onder de verplichtstelling vallende werknemers en hun werkgevers, als [verweerder] en Luvac, zijn op grond van artikel 4 Wet Bpf 2000 de statuten en reglementen van Pensioenfonds VLEP van toepassing.
3.3.
Het Pensioenreglement ‘Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor Vlees, Vleeswaren, Gemaksvoeding en Pluimveevlees 2014’ bepaalt onder meer het volgende:
Artikel 53 Extra ouderdomspensioen uit overgangsregeling
1 Voorwaarden
De werknemer die
a. op 31 december 2005 ingevolge het op die datum geldende pensioenreglement van het fonds de status van deelnemer had en op die datum voldoet aan de hieronder opgenomen voorwaarden die gelden voor de bedrijfstak waar hij op die datum werkzaam was en
b. van 1 januari 2006 tot 1 januari 2021 - dan wel tot de pensioneringsdatum indien die is gelegen voor deze datum - ononderbroken deelnemer is geweest in het fonds komt in aanmerking voor extra ouderdomspensioen als omschreven in het tweede lid.
(…)
2 Extra aanspraak op ouderdomspensioen
De deelnemer die per 31 december 2005 voldoet aan de in het vorige lid omschreven voorwaarden, heeft een voorwaardelijke aanspraak op extra ouderdomspensioen die per 1 januari 2006 is vastgesteld. Bij een beëindiging van de deelneming anders dan door ingang van het ouderdomspensioen vervalt de desbetreffende aanspraak.
3.4.
Op 31 juli 2014 heeft [verweerder] bij Pensioenfonds VLEP een aanvraag gedaan om per 1 juli 2015 met vervroegd ouderdomspensioen te gaan.
3.5.
Op het Uniform Pensioenoverzicht (‘UPO’) van [verweerder] van 29 september 2014 staat dat het te bereiken ouderdomspensioen vanaf 67 jaar € 11.276,29 per jaar bedraagt. Daarbij is uitgelegd dat een deel van dit bedrag bestaat uit voorwaardelijk pensioen, dat nog niet is toegekend. Het UPO vermeldt hierover, voor zover hier van belang, het volgende:
Voorwaardelijk pensioen
Het ‘Te bereiken pensioen’ vanaf 67 jaar zolang u leeft houdt rekening met € 5.392,54 aan pensioen dat u onder voorwaarden krijgt. Daarvan is nog niets aan u toegekend. Het voorwaardelijk pensioen krijgt u alleen als u tot en met 31 december 2020 in dienst blijft bij een werkgever die is aangesloten bij ons pensioenfonds of als u eerder met pensioen gaat. Zie ook de toelichting.
3.6.
In de Toelichting Uniform Pensioenoverzicht staat, voor zover hier van belang, het volgende:
Voorwaardelijk pensioen
U krijgt bij ons pensioenfonds extra pensioen. U heeft namelijk in sommige jaren minder pensioen opgebouwd dan van de Belastingdienst mocht. Er zijn wel voorwaarden. U vindt die in ons pensioenreglement. We noemen dit ‘voorwaardelijk pensioen’.
Op 31 december 2020 of als u eerder met pensioen gaat, krijgt u voorwaardelijk pensioen toegekend. Blijft u tot dat moment als werknemer deelnemen in ons pensioenfonds? Dan krijgt u het volledige voorwaardelijk pensioen. De regeling geldt tot en met uiterlijk 31 december 2020.
Uw voorwaardelijk pensioen is niet zeker.
U krijgt het extra pensioen pas, als u aan alle voorwaarden heeft voldaan. Deze voorwaarden staan in het pensioenreglement. Het pensioen blijft dus tot die tijd voorwaardelijk.
3.7.
Omstreeks oktober 2014 heeft de directie van FNGM aan [verweerder] meegedeeld dat Luvac zou worden opgeheven en is hem voorgesteld om per 1 november 2014 bij FNGM in dienst te treden. [verweerder] heeft dit aanbod aanvaard. FNGM is niet aangesloten bij Pensioenfonds VLEP; voor [verweerder] is een pensioenvoorziening bij Delta Lloyd getroffen. De arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en FNGM bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
Artikel 13: Overige bepalingen
(…)
13.5
Afspraken en opgebouwde gewoonterechten vanuit Luvac BV zullen worden overgenomen door Feburo Global Meat BV.
3.8.
In een brief van 20 mei 2015 heeft Pensioenfonds VLEP aan [verweerder] bevestigd dat zijn deelneming aan de pensioenregeling is geëindigd en dat hij niet meer in aanmerking komt voor het voorwaardelijk pensioen.
3.9.
[verweerder] is op 1 juli 2015 met pensioen gegaan.

4.Procedure bij de kantonrechter

4.1.
In eerste aanleg heeft [verweerder] zowel FNGM als Pensioenfonds VLEP gedagvaard. De primaire vordering van [verweerder] was gericht tegen Pensioenfonds VLEP en strekte ertoe dat aan [verweerder] een levenslang onvoorwaardelijk recht op extra ouderdomspensioen zou worden toegekend. De subsidiaire vordering van [verweerder] was gericht tegen FNGM. [verweerder] vorderde een verklaring voor recht dat FNGM is tekortgeschoten in de nakoming van de door haar gedane toezeggingen dan wel in strijd heeft gehandeld met artikel 7:611 BW en/of artikel 3:13 BW dan wel onrechtmatig heeft gehandeld en daarom aansprakelijk is voor de door [verweerder] geleden en te lijden schade en veroordeling van FNGM tot schadevergoeding nader op te maken bij staat, alsmede een verklaring voor recht dat eventuele nadelige fiscale gevolgen voor rekening van FNGM komen (met beslissing over de proceskosten).
4.2.
Bij eindvonnis heeft de kantonrechter de vordering tegen Pensioenfonds VLEP afgewezen, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten. De kantonrechter heeft de vordering tegen FNGM als volgt toegewezen. Hij heeft voor recht verklaard dat FNGM is tekortgeschoten in de nakoming van de door haar gedane toezeggingen en haar verplichtingen op grond van artikel 7:611 BW en dat FNGM aansprakelijk is voor de door [verweerder] daardoor geleden en te lijden schade. Hij heeft FNGM veroordeeld tot vergoeding van de door [verweerder] geleden en te lijden schade, nader
op te maken bij staat, met beslissing over de proceskosten.

5.Voorafgaande opmerking

Het tussenvonnis houdt slechts een bepaling van een mondelinge behandeling in. Het hoger beroep strekt zich kennelijk niet uit tot dit tussenvonnis. Waar het hof hierna spreekt van het vonnis, wordt daarom uitsluitend gedoeld op het bestreden eindvonnis.

6.Beoordeling

6.1.
FNGM heeft 24 grieven aangevoerd. Met grief I betoogt FNGM dat de rechtbank [verweerder] niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn vorderingen tegen haar. Deze grief faalt omdat hetgeen FNGM ter onderbouwing heeft aangevoerd niet kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring, maar hooguit tot afwijzing van de vorderingen. Het hof zal met de stellingen die FNGM in dit verband heeft aangevoerd, rekening houden bij de beoordeling van het hoger beroep. Grief V is gericht tegen een overweging in het vonnis gewezen tussen [verweerder] en Pensioenfonds VLEP en moet daarom buiten behandeling blijven. FNGM heeft geconcludeerd – zakelijk - dat het hof het vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [verweerder] alsnog zal afwijzen, met beslissing (uitvoerbaar bij voorraad) over de proceskosten (met nakosten en wettelijke rente).
6.2.
[verweerder] heeft geconcludeerd – zakelijk – dat het hof het vonnis zal bekrachtigen, met beslissing (uitvoerbaar bij voorraad) over de proceskosten (met wettelijke rente en nakosten).
6.3.
Naar aanleiding van de grieven overweegt het hof als volgt.
6.4.
Partijen zijn het erover eens dat de uitdiensttreding van [verweerder] bij Luvac per 1 november 2014 (en de aansluitende indiensttreding bij FNGM) in de weg heeft gestaan aan de toekenning van zijn aanspraak op voorwaardelijk (extra) pensioen door Pensioenfonds VLEP bij de pensionering van [verweerder] op 1 juli 2015. De vraag is of FNGM jegens [verweerder] aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het mislopen door [verweerder] van het voorwaardelijke pensioen.
6.5.
Evenals de kantonrechter, beantwoordt het hof deze vraag bevestigend. Het hof acht daarvoor de volgende omstandigheden beslissend.
6.6.
Op grond van artikel 13.5 van de arbeidsovereenkomst (“Afspraken en opgebouwde gewoonterechten vanuit Luvac BV zullen worden overgenomen door Feburo Global Meat BV.”) mocht [verweerder] er redelijkerwijs op vertrouwen dat hij geen nadeel zou ondervinden als gevolg van de overstap van Luvac naar FNGM. FNGM heeft geen omstandigheden gesteld die ertoe nopen aan deze bepaling een andere, minder verstrekkende betekenis toe te kennen dan uit de bewoordingen ervan volgt. De omstandigheid dat de ingevolge artikel 13.5 overgenomen afspraken niet expliciet benoemd zijn, is daartoe onvoldoende. Het hof wil wel aannemen dat geen van partijen zich ervan bewust is geweest dat de aanspraak van [verweerder] op voorwaardelijk pensioen zou eindigen als gevolg van de uitdiensttreding bij Luvac en indiensttreding bij FNGM. Van FNGM had echter in de gegeven omstandigheden mogen worden verwacht dat zij tevoren zou nagaan welke gevolgen de beëindiging van het dienstverband met Luvac en het aangaan van een nieuw dienstverband met haar zou hebben voor [verweerder] teneinde zich ervan te vergewissen dat het bepaalde in artikel 13.5 ook zou kunnen worden waargemaakt door haar. Van belang is dat FNGM niet een willekeurige werkgever was bij wie [verweerder] in dienst trad. Ook al had FNGM geen zeggenschap over Luvac, vaststaat dat de eigenaar (aandeelhouder) van FNGM ook de (indirecte) eigenaar (aandeelhouder) van Luvac was. De werkzaamheden die [verweerder] de laatste jaren bij Luvac verrichtte, verrichtte hij in het bijzonder ten behoeve van FNGM. Het was FNGM van wie het initiatief uitging om een nieuw dienstverband aan te gaan onder de mededeling dat Luvac zou worden geliquideerd (welke liquidatie overigens eerst eind 2015 heeft plaatsgehad). Het was bekend dat [verweerder] nog slechts acht maanden verwijderd was van zijn pensioen (FNGM heeft erkend dat het “goed voorstelbaar” is dat [verweerder] aan haar een vraag heeft gesteld ten aanzien van zijn pensioneringsdatum per 1 juli 2015). Het hof acht ten slotte van belang dat, zoals ook de kantonrechter heeft overwogen, van [verweerder] geen specifieke kennis op het gebied van arbeidsvoorwaarden en pensioen mocht worden verwacht.
6.7.
FNGM heeft betwist dat zij destijds een deel van de activiteiten van Luvac heeft overgenomen, dat [verweerder] expliciet heeft gevraagd of indiensttreding bij FNGM gevolgen kon hebben voor zijn voorwaardelijke pensioen en dat hij heeft gevraagd bij Luvac in dienst te mogen blijven, dat FNGM zeggenschap had over Luvac, dat zij is opgetreden namens Luvac en dat de salarisbetaling via haar liep, maar het hof acht een en ander niet van belang voor de beoordeling van het hoger beroep.
6.8.
FNGM heeft ook naar voren gebracht dat [verweerder] wist of had moeten weten dat, kort gezegd, beëindiging van het dienstverband met Luvac en indiensttreding bij FNGM in de weg zouden staan aan het geldend maken van zijn aanspraak op voorwaardelijk pensioen. Het hof volgt FNGM niet in dit verweer. Het is waar dat [verweerder] door middel van de jaarlijkse Uniforme Pensioenoverzichten informatie ontving (zie hiervóór onder 3.5 en 3.6), maar deze informatie bracht niet mee dat op FNGM geen onderzoeks- en informatieplicht rustte zoals eerder bedoeld. FNGM mocht er gezien de ingewikkeldheid van de materie niet op vertrouwen dat [verweerder] de gevolgen van de uitdiensttreding bij Luvac en indiensttreding bij FNGM zou doorgronden. Dát [verweerder] een en ander niet doorgrondde, is overigens aan te nemen omdat moeilijk voorstelbaar is dat hij anders niet aan de bel zou hebben getrokken. Ook indien juist zou zijn dat [verweerder] vóór de uit- en indiensttreding zou hebben geweten dat FNGM een pensioenregeling had bij Delta Lloyd – het wordt betwist door [verweerder] en in de arbeidsovereenkomst is er geen melding van gemaakt -, heeft [verweerder] daaruit om dezelfde reden niet hoeven te begrijpen wat de pensioenrechtelijke consequenties van deze uit- en indiensttreding zouden zijn voor het pensioen dat hij van Pensioenfonds VLEP zou ontvangen.
6.9.
Als verweer tegen de vordering van [verweerder] heeft FNGM verder aangevoerd dat de bedrijfsactiviteiten van Luvac vanaf medio 2010 nagenoeg waren gestaakt en dat als gevolg daarvan de verplichtstelling van Pensioenfonds VLEP tot een einde was gekomen ten aanzien van Luvac. Het vooruitzicht van [verweerder] op voorwaardelijk pensioen was daarom reeds gedurende het dienstverband met Luvac geëindigd. Hoe ook FNGM zou hebben gehandeld, [verweerder] zou geen recht hebben gehad op voorwaardelijk pensioen, aldus FNGM. Het hof verwerpt ook dit verweer. Pensioenfonds VLEP heeft per 1 juli 2015 het reguliere ouderdomspensioen onverkort toegekend aan [verweerder], zodat evenzeer aannemelijk is dat aan [verweerder] het voorwaardelijke pensioen zou zijn toegekend indien hij tot die datum in dienst zou zijn gebleven van Luvac. Er bestaat onvoldoende aanknopingspunt voor de hypothese dat het lot van het voorwaardelijk pensioen per 1 juli 2015 in dat geval anders zou zijn geweest dan dat van het reguliere pensioen. Ook op dit punt sluit het hof zich aan bij het oordeel van de kantonrechter. Indien FNGM eind 2014 zou hebben gedaan wat zij had behoren te doen, is het meest waarschijnlijk dat het dienstverband van [verweerder] met Luvac nog gedurende acht maanden zou zijn voortgezet. Het belang daarbij voor [verweerder] was evident, de periode tot de pensioendatum was nog kort en er zijn onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat de situatie bij Luvac of FNGM zó nijpend was dat het ‘uitzitten’ van het dienstverband tussen Luvac en [verweerder] tot 1 juli 2015 redelijkerwijs niet mogelijk was. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de bestaande situatie bij Luvac zich al enkele jaren voordeed, dat die situatie kennelijk kon voortduren door de opdrachten van FNGM en dat het nog tot december 2015 (bijna een half jaar na de pensioendatum) heeft geduurd dat Luvac werd geliquideerd.
6.10.
Op de voorgaande overwegingen stuiten de grieven van FNGM af.

7.Slotsom en kosten

Omdat de grieven niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden, zal het vonnis worden bekrachtigd, met veroordeling van FNGM in de kosten van het hoger beroep.

8.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt FNGM in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 1.780,- wegens verschotten en € 2.366,- wegens salaris, en op € 173,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,- voor nasalaris ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest aan deze kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, C.A. Joustra en O.F. Blom, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2023 in aanwezigheid van de griffier.