ECLI:NL:GHDHA:2023:1178

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
2200099918
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens uitvoer van hennep, deelname aan criminele organisatie en voorhanden hebben van wapens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de rechtbank Den Haag. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van de uitvoer van twee grote hoeveelheden hennep, deelname aan een criminele organisatie en het voorhanden hebben van wapens en munitie. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 73 dagen, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, een taakstraf van 240 uren en een geldboete van € 15.000,- zou krijgen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld in de organisatie van de henneptransporten en dat hij zich niet bekommerde om de gevolgen van zijn daden. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, die bijna 6 jaar bedraagt. Gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij sinds 2000 niet meer met justitie in aanraking is gekomen, heeft het hof besloten om de door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf te verminderen en de straffen te matigen in lijn met de vordering van de advocaat-generaal.

Het hof heeft uiteindelijk de gevangenisstraf van 73 dagen opgelegd, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 1 jaar, een taakstraf van 240 uren en een geldboete van € 15.000,-, te voldoen in maandelijkse termijnen van € 250,-. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000999-18
Parketnummer: 09-754253-12
Datum uitspraak: 24 april 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 februari 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is het geschorste bevel van de voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 8 november 2012 tot en met 9 november 2012 te Katwijk, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (te weten het Verenigd Koninkrijk) heeft gebracht ongeveer 400 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en of een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 8 november 2012 tot en met 9 november 2012 te Katwijk, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 400 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 12 november 2012 tot en met 13 november 2012 te Katwijk, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (te weten Zwitserland) heeft gebracht, ongeveer 50 kilogram, in elk geval een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a van die wet;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en of een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 12 november 2012 en 13 november 2012 te Katwijk, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 50 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2012, althans 1 september 2012, tot en met 15 februari 2013 te Katwijk en/of te Leiderdorp en/of te Rijnsburg en/of te Leiden, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, die bestond uit een samenwerkingsverband van verdachte en een of meer natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen (te weten onder meer naar het Verenigd Koninkrijk en/of Zwitserland) en/of het afleveren en/of het verstrekken en/of het vervoeren van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, van die wet;
4.
hij op of omstreeks 23 april 2013 te Leiderdorp, althans in Nederland, een wapen van categorie III te weten een pistool van het merk Tokarev (model TT30) en/of munitie van categorie III te weten 8 scherpe patronen van het kaliber 7.62mm Tokarev en/of een wapen van categorie I te weten een pistool van het merk ASG, voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 73 dagen, met aftrek van voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een geldboete ter hoogte van € 15.000,-, subsidiair 110 dagen hechtenis, te voldoen in maandelijkse termijnen van € 250,00.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, waarbij het hof overigens vaststelt dat, in verband met in hoger beroep tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken, de in eerste aanleg door de verdediging gevoerde verweren expliciet niet zijn herhaald, zodat het vonnis, waarvan beroep, met overneming van gronden zal worden bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de motivering daarvan.
Het vonnis zal op die onderdelen worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw recht worden gedaan.
Strafmotivering
Procesverloop
De onderhavige strafzaak maakt deel uit van het onderzoek ‘Burgos’, die in beginsel op reguliere wijze zou worden afgedaan. In dat kader heeft er op 30 april 2019 een eerste regiezitting plaatsgevonden, waarna de zaak is verwezen naar de raadsheer-commissaris voor het horen van vijf getuigen, welke verhoren ook hebben plaatsgevonden. Vervolgens heeft er op 22 maart 2022 nog een regiezitting plaatsgevonden en is de zaak opnieuw verwezen naar de raadsheer-commissaris voor het horen van nog een getuige, welk verhoor niet heeft plaatsgevonden.
Op 17 november 2022 liet de advocaat-generaal weten dat er met de verdediging procesafspraken in de onderhavige zaak zijn gemaakt. De zaak is vervolgens overgenomen door de innovatiekamer, zodat de zaak via de ‘versnelde procedure’ kon worden afgedaan. De verdachte, diens raadsman en de advocaat-generaal hebben middels een ondertekende intentieverklaring aangegeven zich te committeren aan de werkwijze van de innovatiekamer.
De procesafspraken
De procesafspraken luiden als volgt:
1.
In deze zaak kan een bewezenverklaring volgen conform, althans verdachte is bereid met het oog op de gemaakte procesafspraken te berusten in, het vonnis van de Rechtbank, zijnde (1) het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, (2) het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, (3) deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet, en ( 4) handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
2.
Het Openbaar Ministerie eist voor de tenlastegelegde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, zijnde 73 dagen, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden (met een proeftijd van twee jaar). Voorts eist het Openbaar Ministerie een taakstraf voor de duur van 240 uur, alsmede een geldboete ter hoogte van € 15.000,-, welke betaald kan worden in termijnen van € 250,- per maand;
3.
Wanneer uw Hof conform de procesafspraken tot een uitspraak komt, doet de verdediging afstand van reeds ingediende en toegewezen onderzoekswensen en zal geen nadere en/of nieuwe onderzoekswensen indienen.
Met betrekking tot de derde procesafspraak heeft de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat wordt afgezien van het horen van de door het hof op de regiezitting van 22 maart 2022 toegewezen getuige [getuige 1].
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal conform de procesafspraken gerekwireerd. De advocaat-generaal heeft voorts verwezen naar de brief waarin de procesafspraken zijn opgenomen, en waarin het volgende is opgenomen: “Voor zover uw hof ten voordele van de verdachte zou wensen te beslissen, heeft te gelden dat het Openbaar Ministerie enkel heropening verzoekt indien uw hof af zou wijken van de gegeven bandbreedte. Ten aanzien van deze bandbreedte geldt dat het Openbaar Ministerie ter terechtzitting zal aangeven welk deel van de strafmaat een vereiste betreft en van welk deel mogelijk ten voordele van de verdachte afgeweken kan worden”. Ter zitting heeft de advocaat-generaal dit als volgt geconcretiseerd:
Bij iedere afwijking van de voorgestelde afspraken ten nadele van de verdachte, dient de zaak heropend te worden.
Er mag ten nadele van het Openbaar Ministerie worden afgeweken van de hoogte van de voorgestelde geldboete, van de duur van de voorgestelde taakstraf en van de duur van de voorgestelde proeftijd die aan de voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden verbonden.
De verdachte en de raadsman hebben zich – bij wijze van pleidooi – aan de vordering van de advocaat-generaal gerefereerd.
Het toetsingskader van de Hoge Raad: Waarborging van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM
De Hoge Raad heeft in het arrest van 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252, overwogen dat de rechter alleen acht kan slaan op een door het Openbaar Ministerie en de verdediging opgesteld afdoeningsvoorstel als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 EVRM stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang omdat in de regel mede van een afdoeningsvoorstel deel uitmaakt dat de verdachte afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten.
Het hof overweegt hieromtrent in de onderhavige zaak als volgt.
De verdachte was samen met zijn raadsman aanwezig op de terechtzitting in hoger beroep. Op die terechtzitting zijn de procesafspraken besproken met de verdachte en diens raadsman. Op basis van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat de verdachte in de concrete omstandigheden van het geval vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het acht kan slaan op de voorliggende procesafspraken (het afdoeningsvoorstel).
Algemeen: Strafmaat en instemming met de versnelde procedure
Het hof zal geen
algemene, kwantificeerbare strafkorting geven vanwege de instemming met de versnelde procedure, maar per zaak bekijken of er daadwerkelijk aanleiding is om te komen tot strafvermindering op deze grond. Die strafvermindering kan mede gelegen zijn in doelmatigheidsoverwegingen waar de rechter oog voor zal hebben. Voor alle verdachten die hebben ingestemd met afdoening via de versnelde procedure geldt, dat zij daarmee enig procesrisico hebben genomen en voorts dat zij daarmee constructief hebben meegewerkt aan het voorkomen van een nog langere duur van de procedure in hoger beroep. Daarop zal het hof in het voordeel van de belangen van de verdachten bij de afwegingen met betrekking tot de strafmaat acht slaan.
Concreet: De strafmotivering in de onderhavige zaak
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer van twee grote
hoeveelheden hennep. Hij heeft daarbij een belangrijke (hoofd)rol vervult met betrekking tot de organisatie van deze henneptransporten. Daarbij heeft de verdachte deel uitgemaakt van een criminele organisatie. De uit hennepplanten verkregen stof is bij regelmatig gebruik
schadelijk voor de (ook vaak jeugdige) gebruikers. Bovendien is handel in hennep maatschappelijk onaanvaardbaar omdat deze direct en indirect de oorzaak is van vele vormen van vermogens- en geweldscriminaliteit. De verdachte heeft daaraan door zijn handelen bijgedragen en zich kennelijk om deze gevolgen niet bekommerd, doch uitsluitend om zijn eigen gewin. De verdachte heeft voorts wapens en munitie in zijn bezit gehad. Het onbevoegd voorhanden hebben van wapens en munitie, zoals bewezen verklaard, is maatschappelijk onaanvaardbaar vanwege de bedreiging die daarvan voor de veiligheid van anderen uitgaat. Met de rechtbank rekent het hof dit de verdachte zwaar aan, met name in het licht van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen over geweldscriminaliteit in samenhang met drugscriminaliteit.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 maart 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet recentelijk (laatste veroordeling is uit 2000) en ook niet nadien onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof heeft voorts geconstateerd dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM.
Het hof overweegt dat bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 2 jaren na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake strafvervolging zou worden ingesteld. De redelijke termijn is aangevangen op 23 april 2013, zijnde het tijdstip van de inverzekeringstelling van de verdachte.
In eerste aanleg zijn er meer dan 2 jaren verstreken tussen het aanvangen van de te beoordelen termijn en het eindvonnis. De redelijke termijn is in eerste aanleg overschreden met 34 maanden. In de appelfase zijn er ook meer dan 2 jaren verstreken tussen het namens de verdachte instellen van het hoger beroep en het eindarrest. De redelijke termijn is in hoger beroep overschreden met ruim 37 maanden, waarmee de totale overschrijding van de redelijke termijn in twee instanties bijna 6 jaren bedraagt.
Gelet op – met name - het tijdsverloop sedert het plegen van de feiten, de overschrijding van de redelijke termijn en daarmee de ouderdom van de onderhavige zaak is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, niet langer opportuun is, zeker niet nu dit zou betekenen dat de verdachte in de onderhavige zaak opnieuw gedetineerd zou raken. Het hof overweegt daarbij dat beoogde strafdoelen als generale en speciale preventie, en de vergeldingsgedachte die in de bestraffing liggen besloten steeds meer uit beeld raken naarmate de berechting langer duurt.
Gelet op het vorenstaande alsmede op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht, is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde straffen, zoals vastgelegd in de procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging, passende straffen zijn.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof echter van oordeel dat – gelet op het feit dat de verdachte sinds 2000 niet meer met justitie in aanraking is gekomen – ermee kan worden volstaan dat aan de voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd van 1 jaar wordt verbonden.
Het hof is, alles afwegende en in samenhang bezien, grotendeels in lijn met de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging, van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur - gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest - alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen. Daarnaast is het hof van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een geboden reactie vormt. Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24a, 24c, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
73 (drieënzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van€ 15.000,00 (vijftienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 110 (honderdtien) dagen hechtenis.

Bepaalt dat het totaal van de
geldboetesmag worden voldaan in
60 (zestig) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro).

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga,
mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp en mr. W.S. Korteling, in bijzijn van de griffier mr. M.V. Lievers-Roza.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 april 2023.