ECLI:NL:GHDHA:2023:116

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
200.229.266
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen rechtsbijstandsverzekeraar en advocatenkantoor over hoogte facturen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag is behandeld, gaat het om een geschil tussen Stichting VSZ (SRK) en een advocatenkantoor over de hoogte van declaraties die het advocatenkantoor heeft ingediend bij SRK. De declaraties bedragen bijna € 100.000. Het hof heeft eerder, in een arrest van 17 september 2019, vastgesteld dat er behoefte was aan deskundige voorlichting. Een deskundige is benoemd om de declaraties te beoordelen en heeft op 12 augustus 2021 haar advies uitgebracht. SRK heeft bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering van het advocatenkantoor en betwist of de vordering nog kan worden toegewezen, nu SRK geen eigenaar meer zou zijn van de vordering na een juridische splitsing. Het hof heeft de procedure voortgezet en de deskundige heeft geconcludeerd dat het advocatenkantoor in redelijkheid een bedrag van € 22.974,02 aan SRK in rekening had mogen brengen. SRK heeft haar vordering gewijzigd en vordert nu terugbetaling van een hoger bedrag, stellende dat het advocatenkantoor excessieve declaraties heeft ingediend. Het hof heeft de vorderingen van het advocatenkantoor afgewezen en SRK veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag aan SRK, vermeerderd met rente. De proceskosten zijn ook aan de orde gekomen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat het advocatenkantoor in overwegende mate in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.229.266/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/523630/ HA ZA16-1399
Arrest van 7 februari 2023
in de zaak van
Stichting VSZ,voorheen genaamd
Stichting Schaderegelingskantoor voor Rechtsbijstandverzekering,
gevestigd in Zoetermeer,
appellante,
advocaat: mr. R.J.H van Dungen kantoorhoudend in 's Hertogenbosch,
tegen
[Advocatenkantoor X b.v.],
gevestigd in [vestigingsplaats],
verweerster,
advocaat: mr. J. [geïntimeerde] kantoorhoudend in Middelburg.
Het hof zal partijen hierna noemen SRK en [geïntimeerde].

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak betreft een geschil tussen een advocatenkantoor en SRK en heeft betrekking de hoogte van de declaraties (ter hoogte van bijna € 100.000,--) die het advocatenkantoor heeft ingediend bij SRK.
1.2
Bij arrest van 17 september 2019 (ECLI:NL:GHDHA:2019:2392) heeft het hof een aantal knopen doorgehakt en overwogen dat het voor het overige behoefte heeft aan deskundige voorlichting. Bij arrest van 8 september 2020 heeft het hof een deskundige benoemd, die inmiddels advies heeft uitgebracht. Dat advies (en de eisvermeerdering die SRK daaraan heeft gekoppeld) is thans aan de orde.
1.3
[geïntimeerde] heeft bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering en ook de vraag aan de orde gesteld of de vordering nog wel kan worden toegewezen, nu SRK daarvan geen eigenaar meer is.

2.Het verdere procesverloop in hoger beroep

2.1
Voor het verloop van de procedure tot zijn tussenarrest van 8 september 2020, verwijst het hof naar dat arrest. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
- het deskundigenbericht van 7 september 2021;
- de beschikking van 21 december 2021 ex art. 199 Rv;
- de memorie na deskundigenbericht tevens inhoudende een vermeerdering / aanpassing van de vordering van SRK;
- de antwoordmemorie na deskundigenbericht tevens akte houdende verzet vermeerdering eis van [geïntimeerde], met producties;
- de akte na memorie van antwoord na deskundigenbericht tevens mededeling naamswijziging van 26 juli 2022 van SRK, met producties;
- de antwoordakte van 20 september 2022 van [geïntimeerde].
2.2
Daarna is opnieuw arrest bepaald.

3.Wat vooraf ging

3.1
[geïntimeerde] heeft in opdracht van SRK haar verzekerde HSS bijgestaan in een geschil met het UWV over de WGA-uitkering van een (voormalig) werknemer.
3.2
[geïntimeerde] heeft in verband daarmee in de periode van maart 2015 tot en met augustus 2016 declaraties aan SRK gestuurd voor een totaalbedrag van € 97.494,91. Voor dat geld heeft [geïntimeerde] 21 bezwaarschriften en 4 beroepschriften ingediend, overleg gevoerd met HSS en gecorrespondeerd met SRK, UWV en derden. SRK heeft ter zake van de opdracht tot de datum van dagvaarding € 44.426.78 aan [geïntimeerde] voldaan.
3.3
In zijn tussenarrest van 8 september 2020 heeft het hof geoordeeld dat
- tussen partijen een overeenkomst van opdracht is overeengekomen;
- de opdracht inhoudt om HSS bij te staan in haar geschil met UWV over de uitkering aan een van haar (ex-)werknemers;
- het uurtarief € 260,-- per uur bedraagt;
- voor het overige aansluiting moet worden gezocht bij wat in de advocatuur gebruikelijk is;
- de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] niet van toepassing zijn;
- [geïntimeerde] zich bij verhaalsbesluiten 1 t/m 8 had moeten beperken tot pro forma bezwaar;
- geen opdracht meer bestaat voor bezwaar tegen verhaalsbesluit 9 en volgende;
- SRK de overeenkomst van opdracht niet rechtsgeldig heeft ontbonden;
- werkzaamheden die geen betrekking hebben op de inhoudelijke behandeling van het geschil tussen HSS en SRK, maar zien op het geschil over de opdrachtverstrekking en het niet voldoen van de (volledige) rekening, niet in rekening kunnen worden gebracht;
- bij de beoordeling van de redelijkheid van de in rekening gebrachte declaraties in aanmerking moet worden genomen dat het in deze zaak om een zeer beperkt financieel belang (van HSS) gaat, omdat HSS ten aanzien van het hier aan de orde zijnde eigenrisicodragerschap een verzekering heeft afgesloten
3.4
Bij tussenarrest van 8 september 2022 heeft het hof mr. N.A.M. Sinjorgo (verder: de deskundige) als deskundige benoemd en haar verzocht de declaraties van [geïntimeerde] te beoordelen en met in achtneming van voornoemde uitgangspunten te adviseren welk salaris redelijk is.

4.Het deskundigenbericht

4.1
Op 12 augustus 2021 heeft de deskundige haar advies uitgebracht. Hierin staat onder meer het volgende:
"DE INRICHTING VAN HET ONDERZOEK
(…)
Het onderzoek heb ik uitgevoerd door (globaal) de processtukken door te nemen op
door partijen ingenomen standpunten die voor begroting relevant zijn. Verder heb ik de onderliggende dossierstukken bestudeerd en de bij de declaraties van [geïntimeerde]
gevoegde urenspecificaties gecontroleerd en geverifieerd aan de hand van de
onderliggende dossiers, een en ander rekening houdend met de door het gerechtshof
geformuleerde uitgangspunten.
Bij de begroting hanteer ik naast de door het gerechtshof gegeven uitgangspunten de
uitgangspunten zoals deze voor 2015 door de Raden van Toezicht werden gehanteerd.
Als uitgangspunt geldt tevens op grond van artikel 7:405 lid 2 BW dat het aantal uren
dat een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat in de gegeven
omstandigheden aan de zaken zou hebben besteed niet alleen wordt bepaald aan de
hand van nuttig, nodig en doelmatig zijn van de bestede tijd, maar mede door andere
omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak en de tijd besteed aan de
communicatie met de cliënt.
n.a.v. reactie [advocaat 1]:
(…)
- de uitgangspunten, die door de Raden van Toezicht voor 2015 werden
gehanteerd, zijn de basis voor iedere beoordeling van de redelijkheid van de
advocatendeclaratie. Daar doet niet aan af dat dit door het hof niet expliciet als
uitgangspunt is genoemd.
- het beoordelen van de genoteerde en in rekening gebrachte tijd is geen exacte
wetenschap, maar blijft een inschatting. Door die inschatting binnen bepaalde
kaders te plaatsen, waaronder het kader dat - in dit geval - door het hof bij het
geven van de opdracht is aangegeven, wordt die inschatting zo zuiver mogelijk
gemaakt. Andere kaders zijn met name de inhoud van het dossier en het verloop
binnen het dossier, de wenselijkheid om al dan niet bepaalde stappen te zetten of
bepaalde acties te ondernemen, maar zeer zeker ook de (juridische, kwalitatieve
en kwantitatieve) inhoud van de documenten die zich in het dossier bevinden en
de vraag of genoteerde werkzaamheden terug te voeren zijn op datgene wat zich
in het dossier bevindt. De gemaakte afwegingen worden zo inzichtelijk mogelijk
gemaakt en resulteren altijd in een inschatting van wat maximaal aan tijdbesteding
redelijk voorkomt.
DE BEVINDINGEN
Algemeen
Mede gelet op het feit dat het om een gering financieel belang gaat, acht ik het niet gerechtvaardigd om met twee advocaten tegen het volle tarief van € 260,00 aan zo'n zaak te werken en zeker niet om de door beiden bestede tijd zonder enige matiging door te berekenen. In de onderhavige zaak is zowel door [advocaat 1] als door [advocaat 2] aan dezelfde stukken gewerkt (zowel correspondentie als processtukken), hebben beiden gezamenlijk telefoongesprekken gevoerd en is door [advocaat 2] tijd genoteerd voor intern overleg met [advocaat 1]. De hierdoor ontstane dubbele uren en de tijd die is genoteerd voor intern overleg zal ik hierna in mindering brengen. Het spreekt voor mij verder voor zich dat — ook los van de opdracht van het gerechtshof — tijd besteed aan discussie over de aan de advocaat verstrekte opdracht in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking komt en tijd besteed aan discussie over declaraties in geen geval mag worden doorberekend. De in het onderhavige dossier aan deze zaken bestede tijd is ongelimiteerd tot en met het opstellen van de dagvaarding voor de procedure tegen SRK genoteerd en doorberekend en zal dan ook in mindering worden gebracht. Het gerechtshof heeft zich er niet over uitgelaten of [geïntimeerde] op het uurtarief een kostenopslag van 6% in rekening mocht brengen. Aangezien het in rekening brengen van een kostenopslag van 5 of 6% in de advocatuur niet ongebruikelijk is en SRK bij de bezwaren tegen de declaraties van [geïntimeerde] niet heeft geprotesteerd tegen deze kostenopslag, beschouw ik de kostenopslag als acceptabel. (…)
De door [geïntimeerde] aan SRK gezonden rentenota van 12 juni 2015 laat ik buiten
beschouwing, nu geen contractuele rente is overeengekomen."
Hierna volgt een beoordeling per declaratie van de redelijkheid van de in rekening gebrachte bedragen. Bij de beoordeling van de declaratie van oktober 2015 staat onder meer het volgende
"Op 7 september zijn van UWV twee beslissingen op bezwaar ontvangen. Het betreft
een beslissing met betrekking tot de toekenning van de uitkering en de overdracht en
een beslissing met betrekking tot de bezwaarschriften terzake verhaal en terugbetaling.
In de tweede beslissing wordt met name verwezen naar de eerste beslissing. (…)
Terzijde merk ik op dat uit het dossier blijkt dat de cliënte wel akkoord wilde gaan met
het instellen van beroep, voor zover de kosten door SRK gedragen zouden worden. De
cliënte was immers verzekerd voor de bedragen die door UWV in rekening werden
gebracht. Verder stelde SRK in verband met de dekking voor het beroep uitdrukkelijk
de - niet onterechte - vraag of er wel een redelijke kans van slagen aanwezig was. Ik
verwijs in dit kader naar de voor de advocaat geldende regelgeving in Advocatenwet,
Gedragsregels 1992 en tuchtrechtelijke jurisprudentie. In het bijzonder denk ik dan aan de zorgvuldigheid die van een advocaat verwacht wordt bij het behartigen van de
belangen van zijn cliënt, de rekening die hij moet houden met de belangen van derden
(in dit geval SRK), de regel dat hij een redelijk honorarium in rekening moet brengen en de regel dat hij moet voorkomen onnodige kosten te maken. Omdat het belang van de cliënte bij de gevoerde procedures beperkt was (financieel grotendeels afwezig) en de niet geringe declaraties door SRK moesten worden voldaan, had naar mijn oordeel de ontvangst van de afwijzende besluiten van UWV voor [geïntimeerde] aanleiding moeten zijn om met de cliënte te bespreken of het niet beter zou zijn om het verlies te nemen en af te zien van verdere stappen. Maar evengoed realiseer ik me dat dit niet is gebeurd en dat SRK heeft ingestemd met verdere stappen. (…)"
De beoordeling van de declaraties leidt de deskundige vervolgens tot de conclusie dat [geïntimeerde] in redelijkheid een bedrag van € 22.974,02 aan SRK in rekening had mogen brengen. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Honorarium (67,9 uur a € 260) € 17.654,--
6% kantoorkosten € 1.059,24
BTW 21% € 3.929,78
griffierecht
€ 331,00
Totaal verschuldigd door SRK € 22.974,02

5.Eiswijziging SRK

5.1
Het deskundigenbericht is voor SRK aanleiding haar vordering te vermeerderen/wijzigen. SRK vordert thans – verkort en zakelijk weergegeven – de vordering van [geïntimeerde] in conventie af te wijzen en [geïntimeerde] in reconventie te veroordelen tot terugbetaling aan haar van een bedrag van € 109.843,88, (te weten € 125.081,26 minus € 15.237,38) inclusief BTW vermeerderd met rente en kosten.
5.2
SRK stelt daartoe dat uit het deskundigenbericht blijkt dat [geïntimeerde] in strijd met van wat van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht, excessieve declaraties bij SRK in rekening heeft gebracht terwijl (1) het financieel belang bij HSS ontbrak, (2) de redelijke kans op succes in de beroepsprocedures tegen het UWV ontbrak, (3) [geïntimeerde] dit (1 en 2) voor haar opdrachtgever SRK heeft verzwegen en (4) [geïntimeerde] SRK ook niet heeft gewaarschuwd voor haar voor de beroepsprocedures te verwachten honorarium dat in geen enkele redelijke verhouding staat tot het financieel belang van HSS. Aldus heeft [geïntimeerde] zich schuldig gemaakt aan oplichting. De bevindingen van de deskundige kunnen volgens SRK tot geen andere conclusie leiden dan dat [geïntimeerde] zodanig onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, althans zodanige is tekortgeschoten zij vanaf 7 september 2015 geen recht meer heeft op honorarium. De door de deskundige goedgekeurde uren vanaf 7 september 2015 komen neer op een bedrag van € 7.736,64 inclusief BTW. SRK verzoekt het hof dan ook zijn beoordeling van grief 1 te herzien en alsnog te oordelen dat SRK de met [geïntimeerde] gesloten overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden.

6.Bezwaar eiswijziging / verweer [geïntimeerde]

6.1
Bij antwoordakte heeft [geïntimeerde] zich primair op het standpunt gesteld dat SRK geen belang (meer) heeft bij haar vordering, omdat SRK bij notariële akte van 30 juni 2019 is gesplitst in de zin van titel 7, boek 2 BW, waarbij onder meer SRK Rechtsbijstand B.V. (verder: SRK B.V.) is opgericht. Op grond van de splitsingsakte is SRK B.V. de rechtsopvolger van SRK ter zake van de in het geding zijnde vordering. Door SRK B.V. is toestemming gevraagd om conservatoir derdenbeslag ten laste van [geïntimeerde] te leggen, waarbij SRK B.V. heeft verklaard dat zij eigenaar is van de in deze procedure ingestelde vordering. Na de splitsing heeft SRK haar statuten aangepast in die zin dat SRK een lege huls is geworden. De vordering is daarom niet toewijsbaar. SRK is immers geen eigenaar meer van de vordering.
6.2
Verder heeft [geïntimeerde] bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging/vermeerdering, omdat deze in strijd is met de zogenoemde tweeconclusieregel en omstandigheden waarom van deze in beginsel strakke regel moet worden afgeweken niet door SRK zijn gesteld.
6.3
[geïntimeerde] beroept zich ten aanzien van het financieel belang van HSS op schending van de klachtplicht door SRK. Volgens [geïntimeerde] was van aanvang af duidelijk dat het financieel belang lag bij de Zeeuwse Verzekeringmaatschappij, die nauw gelieerd is aan SRK. Volgens [geïntimeerde] zo nauw dat SRK en De Zeeuwse wat betreft de uitvoering van de rechtsbijstandverzekering met elkaar moeten worden vereenzelvigd. [geïntimeerde] wijst er verder op dat SRK op basis van de polis het recht had in plaats van rechtsbijstand te verlenen, HSS een bedrag aan te bieden ter grootte van het financieel belang. Dat heeft n zij niet gedaan: de opdracht is gecontinueerd vanwege het aanzienlijke financiële belang van De Zeeuwse en SRK zelf.
6.4
[geïntimeerde] klaagt er verder over dat de deskundige haar geen uitstel heeft verleend voor haar commentaar op het concept deskundigenbericht. De deskundige is daardoor uitgegaan van onjuiste feiten/uitgangspunten. Zo heeft de deskundige er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat het in de advocatuur gebruikelijk is i) dat de tarieven jaarlijks worden geïndexeerd aan de hand van de prijsontwikkelingen en ii) dat de advocaat als opdrachtnemer in haar voorwaarden bepaalt dat de buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten van invordering voor rekening komen van de opdrachtgever. Het oordeel van de deskundige dat sprake is van twee advocaten en dus van dubbele uren is volgens [geïntimeerde] onbegrijpelijk en niet onderbouwd: beide advocaten hebben een unieke bijdrage geleverd aan de zaak. Dit is niet ongebruikelijk en werkt kwaliteitverhogend. Het is ook overigens niet inzichtelijk hoe de deskundige tot haar oordeel is gekomen. Dit geldt te meer als de omvang van het dossier in aanmerking wordt genomen. Het deskundigen bericht kan daarom niet worden gevolgd.
6.5
Het advies van de deskundige kan volgens [geïntimeerde] ook niet worden gevolgd omdat [geïntimeerde] – zo stelt zij – geen rekening hoefde te houden met terugbetaling van declaraties voor zover die door SRK namens HSS waren goedgekeurd en voldaan. Er is bovendien sprake van een gedekt verweer: SRK heeft in eerste aanleg in paragraaf 78 van de verzetdagvaarding immers gesteld:
"SRK heeft de redelijke kosten voor zover mogelijk beoordeeld en op grond daarvan voldaan € 44.426,78".
6.6
Tot slot beroept [geïntimeerde] zich op verjaring van de nieuwe rechtsvordering. De betaling is verricht op 15 december 2016, dus de vordering is verjaard op 15 december 2021, terwijl de vermeerderde vordering dateert van 19 april 2022.

7.De verdere beoordeling in hoger beroep

Partijperikelen

7.1
Het hof zal eerst ingaan op de stelling van [geïntimeerde] dat de vordering van SRK moet worden afgewezen, omdat "het vorderingsrecht niet langer tot haar vermogen behoort en/of zij afstand heeft gedaan van die vordering en/of de vordering heeft ingetrokken en/of uitdrukkelijk prijsgegeven en/of anderszins haar vorderingsrecht heeft verwerkt."
7.2
In reactie op deze stelling heeft SRK meegedeeld dat zij op 1 juli 2019 een statutaire naamswijziging heeft ondergaan: haar naam is gewijzigd in Stichting SVZ. SRK verzoekt het hof die naam verder te gebruiken. SRK bevestigt verder dat een juridische splitsing heeft plaatsgevonden en dat de in het geding zijnde vordering na de splitsing tot het vermogen van SRKB.V. is gaan behoren. Om de onderhavige procedure niet te compliceren en verdere vertraging te voorkomen heeft SRK besloten zelf verder te procederen. Zij meent hiertoe bevoegd te zijn, omdat zij is belast met de afwikkeling van de voormalige door haar gedreven onderneming. De splitsing staat hieraan niet in de weg. Indien enig bedrag aan haar wordt toegewezen, kan haar rechtsopvolger SRK B.V. het arrest na betekening ten uitvoer leggen (art. 431a Rv), aldus SRK.
7.3
Het hof overweegt als volgt.
Een rechtsopvolging als hier aan de orde kan aanleiding geven tot schorsing van het geding, waarna de rechtsopvolger zich als partij in het geding in de plaats van de oorspronkelijke partij stelt (art. 225 jo 227 Rv). Dit betekent echter niet dat het geding niet kan worden voortgezet op naam van de oorspronkelijke partij, of dat de oorspronkelijke partij haar procesbevoegdheid verliest. Uit de omstandigheid dat SRK B.V. zich niet in de plaats heeft gesteld van SRK, kan niet worden afgeleid dat SRK afstand heeft gedaan van de vordering, deze heeft ingetrokken dan wel verwerkt. De omstandigheid dat de in het geding zijnde vordering van SRK tot het vermogen van SRK B.V. is gaan behoren, brengt – gelet op het bepaalde in art. 6:142 BW – met zich dat SRK B.V. bevoegd is een eventuele veroordeling op basis van dit arrest op eigen naam te executeren. Daarom valt niet in te zien, dat de vordering van SRK als gevolg van de juridische splitsing zou moeten worden afgewezen.
Eiswijziging/eisvermeerdering
7.4
De volgende vraag is of de eiswijziging van SRK, ondanks de bezwaren van [geïntimeerde], kan worden geaccepteerd.
7.5
De tweeconclusieregel brengt met zich dat nieuwe feiten en stellingen en ook wijzigingen van eis in beginsel in de memorie van grieven moeten worden aangevoerd. Op deze "in beginsel strakke regel" bestaan uitzonderingen. Dat zich in de onderhavige situatie een degelijke uitzondering voordoet is echter niet gebleken. Door [geïntimeerde] is bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging, en er doet zich naar het oordeel van het hof evenmin een situatie voor waarin toepassing van de tweeconclusieregel in strijd zou komen met een goede procesorde. Van onvoorziene ontwikkelingen is geen sprake, terwijl sprake is van een nieuwe grondslag, die ook weer aanleiding is tot nieuwe verweren. Dit brengt mee dat het hof uitgaat van de vorderingen zoals opgenomen in de appeldagvaarding en zoals die zijn gehandhaafd bij memorie van grieven.
De redelijkheid van de declaraties van [geïntimeerde]
7.6
Het hof blijft bij wat het heeft overwogen en beslist in zijn eerdere tussenarresten. Dit betekent dat de deskundige terecht is uitgegaan van een uurtarief van € 260,-- zonder indexering en terecht ervan is uitgegaan dat geen contractuele rente en of buitengerechtelijke kosten zijn overeengekomen. De algemene voorwaarden van [geïntimeerde] zijn immers niet van toepassing.
7.7
Ook heeft de deskundige terecht een beperkt financieel belang van HSS als uitgangspunt genomen. Het mag zo zijn dat het feitelijk financiële belang van de uitkering fors is, vaststaat dat dit niet voor rekening van HSS komt. Dat SRK aan [geïntimeerde] de opdracht heeft verstrekt naast de belangen van HSS, die van De Zeeuwse en/of haar eigen belang te behartigen is gesteld noch gebleken. Voor zover [geïntimeerde] heeft bedoeld dit verweer in haar memorie na deskundigenbericht alsnog te voeren, dan wel te betogen dat de opdracht dit meebracht, is dit tardief. De tweeconclusieregel staat hieraan in de weg. Ook het beroep van [geïntimeerde] op de (geschonden) klachtplicht is tardief en bovendien ongegrond. De voorliggende kwestie heeft geen betrekking heeft op een gebrek in de door [geïntimeerde] geleverde prestatie, maar op het honorarium dat [geïntimeerde] in redelijkheid bij SRK in rekening mocht brengen.
7.8
Terecht heeft de deskundige als uitgangspunt genomen dat de in het geding zijnde zaak niet zodanig ingewikkeld is, dat deze een inzet van twee (naar, op basis van het uurtarief mag worden aangenomen) goed ingevoerde advocaten rechtvaardigt. Het mag zo zijn dat de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen door vakbonden als "onbegrijpelijk" is aangemerkt, dat betekent niet dat iedere zaak gebaseerd op deze wet daarom complex is. De omvang van het dossier – mede in aanmerking genomen dat deze uit vele dubbelingen bestaat – is ook geen indicatie van de ingewikkeldheid. Deze omvang verklaart overigens wel mede de uren die de deskundige heeft besteed aan het bestuderen van het dossier ten behoeve van haar advies. De stelling van [geïntimeerde] dat SRK heeft ingestemd met inzet van twee advocaten doet aan het voorgaande niet af. Niet duidelijk is dat [geïntimeerde] hierbij refereert aan iets anders dan de opdrachtbevestiging van SRK van 11 mei 2015, maar zoals het hof in zijn tussenarrest van 17 september 2019 heeft overwogen beheerst die opdrachtbevestiging niet de opdracht. Voor zover Bogaard mocht hebben bedoeld dat SRK dat aspect uit die opdrachtbevestiging op zichzelf heeft aanvaard, ziet het hof geen ruimte voor een andere beoordeling gelet op alle voor [geïntimeerde] ongunstige aspecten die in diezelfde opdrachtbevestiging zijn opgenomen en waartegen [geïntimeerde] zich verzet. Daaronder bevindt zich onder meer de voorwaarde dat intern overleg niet wordt vergoed. De enkele omstandigheid dat SRK in de verzetdagvaarding een door haar in voorkomend geval wel gebezigd toetsingskader heeft aangehaald waarin intern overleg niet wordt uitgesloten (maar “kritisch wordt bekeken”), maakt dit alles niet anders.
7.9
Naar het oordeel van het hof heeft de deskundige haar werkwijze, haar bevindingen en haar conclusie voldoende inzichtelijk gemaakt en onderbouwd. Zij is daarbij uitgegaan van de juiste kaders. Hierbij verdient nog het volgende aantekening.
- De door [geïntimeerde] in haar antwoordmemorie na deskundigenbericht aangevoerde argumenten (omvangrijk onderliggend dossier, uitgebreid deskundigenbericht, geen bezwaar wederpartij, procedure liep toch al lang) behoefden de deskundige geen aanleiding te geven om een langere reactietermijn dan vier weken te geven op het concept van haar rapport.
- [geïntimeerde] stelt dat de deskundige ten onrechte rapporteert dat bepaalde brieven in het dossier niet zijn aangetroffen; het gaat daarbij volgens [geïntimeerde] om de brieven die zij heeft overgelegd als producties 10-14 bij zijn antwoordmemorie na deskundigenbericht. Die maakten volgens haar wel deel uit van het door de deskundige beoordeelde dossier. Verder stelt [geïntimeerde] dat de deskundige bepaalde in mei 2015 geschreven uren ten onrechte heeft aangemerkt als “geschil SRK” (en daarom heeft gediskwalificeerd). Van deze kwesties had [geïntimeerde] evenwel geen punt gemaakt in haar reactie op het concept van het deskundigenbericht, terwijl gesteld noch gebleken is dat de passages waarop zij haar kritiek richt in het concept nog niet voorkwamen. Het is daarom in strijd met de goede procesorde dat zij in haar antwoordmemorie na (het definitieve) deskundigenbericht deze kwesties c.q. de redelijkheid van de hiervoor geschreven tijd alsnog ter beoordeling aan het hof voorlegt. Overigens bedraagt die (telkens) geschreven tijd per declaratie veel minder dan het verschil tussen wat de deskundige redelijk heeft geoordeeld en wat volgens het hof verschuldigd blijft (hierna, 7.11), zodat de bezwaren van [geïntimeerde] ook om die reden niet tot een andere beslissing kunnen leiden.
- Voor zover [geïntimeerde] zich in haar antwoordmemorie na deskundigenbericht op het standpunt heeft gesteld dat de deskundige voor bepaalde werkzaamheden ten onrechte minder tijd (honorarium) redelijk heeft geoordeeld dan de geschreven tijd, had het op haar weg gelegen om dat specifieker te onderbouwen, met concrete verwijzing naar stukken en de vindplaatsen daarvan.
7.1
Dit betekent dat het hof de conclusie van de deskundige – op de door [geïntimeerde] geconstateerde cijfermatige fout van 0,3 uur bij de declaratie van 15 april 2015 na – onderschrijft en tot uitgangspunt neemt voor zijn oordeel. Het hof slaat geen acht op de declaraties van [geïntimeerde] waarop zij zich voor het eerst in haar antwoordmemorie na deskundigenbericht (p. 21) heeft beroepen. [geïntimeerde] stelt dat de som van deze declaraties (€ 24.431,46) “dient te worden betrokken in de beoordeling van de eis in conventie”. Voor het hof is niet duidelijk wat [geïntimeerde] daarmee bedoelt. Voor de reconventie beroept [geïntimeerde] zich op verrekening. Daaraan wordt niet toegekomen, omdat het hof de vordering in reconventie zal afwijzen. Voor zover [geïntimeerde] mocht hebben bedoeld met deze declaraties de grondslag van haar vordering in conventie aan te vullen en/of door middel van verrekening aanvullend verweer te voeren tegen de vordering van SRK tot terugbetaling van wat zij uit hoofde van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, is dat in strijd met de tweeconclusieregel.
7.11
Dit een en ander betekent dat het hoger beroep van SRK in zoverre slaagt. SRK is, gelet op het gedeelte van de declaraties dat zij voor zij werd gedagvaard al had goedgekeurd en betaald, ter zake van de opdracht niets meer aan [geïntimeerde] verschuldigd. De inleidende vordering van [geïntimeerde] zal worden afgewezen. Het bedrag dat SRK op basis van het bestreden vonnis heeft betaald is onverschuldigd betaald. Dit bedrag zal [geïntimeerde] moeten terugbetalen.
7.12
De reconventionele vordering tot terugbetaling van meer dan dat is niet toewijsbaar. Weliswaar heeft de deskundige een lager bedrag dan al door SRK is voldaan redelijk geacht, maar dat neemt niet weg dat SRK – voorafgaande aan deze procedure – de redelijkheid van de facturen van [geïntimeerde] heeft beoordeeld en deze (onvoorwaardelijk) tot een bedrag van € 44.426,78 heeft geaccordeerd en betaald. Hiervan kan SRK als professionele partij niet terugkomen. Het bedrag van € 44.426,78 is daarom niet (gedeeltelijk) onverschuldigd betaald. Van een andere grond op basis waarvan [geïntimeerde] gehouden is dit bedrag terug te betalen is niet gebleken. De overeenkomst is – zoals het hof heeft geoordeeld in zijn tussenarrest van 8 september 2020 – immers niet rechtsgeldig ontbonden.
7.13
De door SRK gevraagde verklaringen voor recht zijn – zoals eveneens volgt uit dat tussenarrest – niet toewijsbaar.
Conclusie en proceskosten
7.14
De conclusie is dat het hoger beroep van SRK deels slaagt. Het bestreden vonnis in verzet kan niet in stand blijven. Het verzet tegen het verstekvonnis van 2 november 2016 is gegrond, zodat ook dit vonnis zal worden vernietigd. De vorderingen in zowel conventie als in reconventie zullen worden afgewezen. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag, dat hij onverschuldigd ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan, vermeerderd met rente.
7.15
Het hof zal [geïntimeerde] als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het geding in eerste aanleg in conventie en van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis in verzet van de rechtbank Den Haag van 30 augustus 2017,
en opnieuw rechtdoende:
- vernietigt het door rechtbank Den Haag op 2 november 2016 gewezen verstekvonnis;
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan SRK van € 80.654,48, vermeerderd met de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf datum betaling tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie, aan de zijde van SRK tot op 2 november 2016 begroot op € 1.929,-- aan griffierecht en € 2.685,-- aan salaris advocaat;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van SRK tot op heden begroot op € 103,10 aan explootkosten, € 5.200,-- aan griffierecht, en € 9.879,50 (inclusief € 173,- aan nasalaris), te verhogen met € 90,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het anders of meer door SRK gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, A.J.M.E. Arpeau en J.W. Frieling en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2023 in aanwezigheid van de griffier.