ECLI:NL:GHDHA:2023:1149

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
200.297.232/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van studiekosten en leningen in arbeidsovereenkomst en overeenkomst van opdracht tussen familieleden

In deze zaak heeft Milano Infra B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Den Haag, waarin de vorderingen van Milano tot terugbetaling van studiekosten, leningen en een gokschuld door [verweerder] zijn afgewezen. Milano en [verweerder] zijn familie van elkaar en hebben een arbeidsovereenkomst en een overeenkomst van opdracht gesloten. Na beëindiging van de relatie vorderde Milano terugbetaling van studiekosten en leningen, terwijl [verweerder] stelde dat hij nog geld van Milano tegoed had. Het hof oordeelde dat de studiekosten die Milano had gemaakt voor opleidingen die [verweerder] had gevolgd, terugbetaald moesten worden, omdat deze kosten niet buitensporig waren en door Milano waren voorgeschoten. De vordering van Milano tot terugbetaling van leningen en een gokschuld werd echter afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat deze bedragen daadwerkelijk als leningen waren verstrekt. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de kantonrechter deels vernietigd en Milano in het gelijk gesteld voor wat betreft de studiekosten, maar de overige vorderingen afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.297.232/01
Zaaknummer rechtbank : 9062805 \ RL EXPL 21-3779
Arrest van 23 mei 2023
in de zaak van
Milano Infra B.V.,
gevestigd in Zoetermeer,
appellante in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.J. Goedhart, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
[verweerder] , h.o.d.n. Miarfe,
wonend in [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. Y. Ersoy, kantoorhoudend in Amsterdam.
Het hof zal partijen hierna noemen Milano en [verweerder] .

1.De zaak in het kort

1.1
Tussen partijen, die familie van elkaar zijn, heeft een arbeidsovereenkomst en vervolgens een overeenkomst van opdracht bestaan waarbij [verweerder] werkzaamheden voor Milano uitvoerde. Na het beëindigen van deze relatie vordert Milano terugbetaling van studiekosten, leningen en een gokschuld van [verweerder] . [verweerder] zegt juist dat Milano zijn rekeningen niet heeft betaald en hij dus nog geld van Milano tegoed heeft. Gebleken is dat er tussen partijen vooraf afspraken zijn gemaakt over het volgen van een opleiding en cursussen. [verweerder] heeft de opleiding en cursussen ook gevolgd en daarmee zijn voordeel gedaan, terwijl Milano daarvoor alle kosten heeft gedragen. Deze kosten zijn niet buitensporig en moeten door [verweerder] worden terugbetaald. Omdat Milano de rekeningen van [verweerder] inmiddels voldaan heeft, heeft [verweerder] niets meer van Milano tegoed. Dat Milano ook geld heeft uitgeleend aan [verweerder] en een gokschuld voor hem heeft voldaan die hij moet terugbetalen, kan niet worden vastgesteld. Dat deel van de vordering van Milano wordt dus afgewezen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 2 juli 2021, waarmee Milano in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 28 april 2021;
  • de memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis, van Milano, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, tevens houdende eiswijziging van [verweerder] , met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel van Milano, met bijlagen;
  • de bijlagen 22 en 23 die Milano ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2
Op 10 maart 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht, mr. Goedhart aan de hand van pleitaantekeningen die hij heeft overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.10 een aantal feiten vastgesteld. Milano heeft bij haar eerste grief in principaal hoger beroep verzocht de feiten opnieuw vast te stellen omdat zij in hoger beroep nader ingaat op de feiten en omstandigheden die zij aan haar vorderingen ten grondslag zijn gelegd. De door de kantonrechter vastgestelde feiten zijn door haar echter niet bestreden, zodat ook het hof van de door de kantonrechter vastgestelde - en zo nodig door het hof aangevulde - feiten zal uitgaan.
3.2
Het gaat in deze zaak dan om het volgende.
3.3
Milano is een onderneming die actief is op het gebied van de aanleg en renovatie van kabels en leidingen.
3.4
[verweerder] Holding B.V. is enig aandeelhouder en bestuurder van Milano. De heer [bestuurder] is aandeelhouder en bestuurder van [verweerder] Holding B.V. Hij is een neef van [verweerder] .
3.5
Milano en [verweerder] hebben een arbeidsovereenkomst gesloten op grond waarvan [verweerder] met ingang van 25 april 2016 voor de duur van twaalf maanden als productiemedewerker bij Milano in dienst is getreden. In artikel 6 van deze overeenkomst is het volgende bepaald:
“Artikel 6. Studiekosten
6.1
Werknemer verklaart zich bereid om, ook buiten de werktijden, cursussen en/of opleidingen te volgen die voor de uitoefening van de functie en het op peil houden van de voor de uitoefening van zijn functie benodigde kennis noodzakelijk zijn.
(...)
6.3
De studiekosten betreffende een studie in het belang van het bedrijf als bedoeld in het vorige lid van dit artikel zullen door de werkgever worden voldaan. De studiekosten kunnen bestaan uit:
- betaalde les- en inschrijfgelden;
- examengelden, voor het eerste examen en het 1e herexamen; bij het 2e en volgende herexamen wordt het examengeld vergoed van het examen waarvoor men geslaagd is;
- (...)
6.4
Indien het dienstverband met de werknemer wordt beëindigd (door werkgever of werknemer) binnen vier jaren na het volgen van een cursus of (interne) opleiding waarvan de kosten door de werkgever uit hoofde van het vorige lid zijn voldaan, zal de werknemer een schadevergoeding voor de gemaakte cursus-, opleidingskosten en alle overige kosten aan werkgever vergoeden ter hoogte van:
100%; bij beëindiging gedurende de looptijd van de cursus c.q. opleiding;
80%; bij beëindiging binnen 12 maanden na het beëindigen van de cursus
c.q. opleiding;
60%: bij beëindiging binnen 24 maanden na het beëindigen van de cursus
c.q. opleiding;
40%: bij beëindiging binnen 36 maanden na het beëindigen van de cursus
c.q. opleiding.
20%; bij beëindiging binnen 48 maanden na het beëindigen van de cursus
c.q. opleiding.”.
3.6
Milano en [verweerder] hebben op 21 februari 2017 een overeenkomst van opdracht gesloten, waarin is overeengekomen dat [verweerder] vanaf 5 februari 2017 tot 5 februari 2018 als ZZP’er grondwerkzaamheden voor Milano zal verrichten.
3.7
In een eveneens op 21 februari 2017 door Milano (als opdrachtgever) en [verweerder] (als opdrachtnemer) gesloten studieovereenkomst is - voor zover van belang - het volgende bepaald:
“Studiekosten
Indien de overeenkomst met de opdrachtnemer wordt beëindigd (door opdrachtnemer of opdrachtgever) binnen vijf jaren na het volgen van een cursus of (interne) opleiding waarvan de kosten door opdrachtgever zijn voldaan, zal opdrachtnemer een schadevergoeding voor de gemaakte cursus-, opleidingskosten en alle overige kosten aan opdrachtgever vergoeden ter hoogte van:
(...)
100%; bij beëindiging binnen 36 maanden na het beëindigen van de cursus c.q. opleiding;
50%; bij beëindiging binnen 48 maanden na het beëindigen van de cursus c.q. opleiding;
25%; bij beëindiging binnen 60 maanden na het beëindigen van de cursus c.q. opleiding;”.
3.8
In de periode van 8 december 2017 tot en met 28 september 2019 heeft Milano diverse geldbedragen overgemaakt op de rekening van [verweerder] . Bij sommige overboekingen staat ‘lening’ vermeld.
3.9
In september of oktober 2019 is de overeenkomst van opdracht tussen partijen geëindigd.
3.1
Milano heeft op 22 oktober 2019 een bedrag van € 17.027,23 aan [verweerder] gefactureerd voor diverse cursussen en keuringen en verzocht tot betaling daarvan. Aan dit verzoek heeft [verweerder] niet voldaan.
3.11
Op 8 november 2019 heeft Milano een bedrag van € 22.210,- aan [verweerder] gefactureerd voor "geldleningen vanaf 3-11-2015 tot en met 28-9-2019" en verzocht dit bedrag aan Milano te betalen. [verweerder] heeft deze factuur evenmin betaald.
3.12
Bij brief van 3 december 2019 heeft een gemachtigde van [verweerder] Milano verzocht binnen vijf dagen te betalen een totaalbedrag van € 7.246,21 wegens onbetaald gebleven facturen. Deze brief vermeldt dat het gaat om de volgende facturen:
Factuur
Factuurdatum
Factuurbedrag
Openstaand bedrag
2019-33
18-10-2019
€ 1.280,00
€ 1.280,00
2019-34
18-10-2019
€ 1.280,00
€ 1.280,00
2019-35
25-10-2019
€ l.312,00
€ 1.312,00
2019-36
25-10-2019
€ 1.376,00
€ 1.376,00
2019-37
25-10-2019
€ 1.280,00
€ 1.280,00
3.13
Het totaalbedrag van de onbetaald gebleven facturen bedraagt € 6.528,00. Dit bedrag is door [verweerder] vermeerderd met € 701,40 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 16,81 aan wettelijke handelsrente tot 3 december 2019. Milano heeft niet voldaan aan dit betalingsverzoek.
3.14
Op 24 maart 2020 heeft Milano ten laste van [verweerder] conservatoir beslag laten leggen onder ING Bank N.V. en onder MKC Techniek B.V.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
Milano heeft [verweerder] gedagvaard en (in conventie) gevorderd dat, samengevat, [verweerder] wordt veroordeeld tot betaling van € 17.027,43 aan studiekosten, € 22.210,00 aan leningen en € 3.000,00 in verband met de betaling van een gokschuld van [verweerder] (derhalve € 42.237,43 maar na verrekening van nog openstaande facturen van [verweerder] van € 7.552,00, in totaal € 35.709,23), dit alles vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, waaronder beslag en nakosten, te vermeerderen met rente.
4.2
[verweerder] heeft op zijn beurt (in reconventie) na vermindering van eis gevorderd:
Milano te veroordelen tot betaling van de openstaande facturen van € 7.552,00 met rente en buitengerechtelijke incassokosten, de studieovereenkomst en het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst nietig te verklaren, althans te vernietigen, voor recht te verklaren dat [verweerder] een beroep op verrekening en/of opschorting kan doen en dat Milano onrechtmatig heeft gehandeld, alle conservatoire beslagen op te heffen (althans een nader te bepalen maatregel te treffen) en Milano te veroordelen in de kosten.
4.3
De kantonrechter heeft de vorderingen (in conventie) van Milano afgewezen en Milano in de proceskosten veroordeeld. De vorderingen (in reconventie) van [verweerder] heeft de kantonrechter toegewezen tot een bedrag van € 7.552,00 vermeerderd met rente, en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
4.4
Milano is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis. Zij heeft verschillende bezwaren/grieven tegen het vonnis aangevoerd. Milano heeft haar eis gewijzigd en vordert nu:
I het vonnis in eerste aanleg te vernietigen;
II [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 2.604,28 aan studiekosten tijdens het dienstverband, € 13.295,19 aan studiekosten tijdens de overeenkomst van opdracht, € 14.392,00 aan verstrekte leningen, € 3.000,00 met betrekking tot een door Milano voor [verweerder] betaalde gokschuld, al deze bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2019, althans vanaf de dag van dagvaarding in eerste aanleg, tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten, met rente;
III [verweerder] te veroordelen om aan Milano terug te betalen het bedrag dat aan wettelijke rente door Milano aan [verweerder] is voldaan over de in eerste aanleg in reconventie toegewezen vordering;
IV [verweerder] te veroordelen in de kosten van beide procedures met rente.
4.5
[verweerder] vordert in incidenteel hoger beroep Milano te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 752,60, de studieovereenkomst en het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst nietig te verklaren, althans te vernietigen, voor recht te verklaren dat Milano onrechtmatig heeft gehandeld, alle conservatoire beslagen op te heffen, Milano te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ten gevolge van het onrechtmatig gelegde beslag en voor zover de vorderingen van Milano worden toegewezen de bedragen te matigen tot nihil, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, dit alles met veroordeling van Milano in de kosten van beide instanties.

5.Beoordeling in hoger beroep

Afspraken over de studiekosten geldig?

5.1
Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of de afspraken die Milano en [verweerder] hebben gemaakt over de studiekosten geldig zijn. [verweerder] stelt namelijk dat de afspraken nietig of vernietigbaar zijn wegens dwaling, misbruik van omstandigheden of bedrog zodat hij niet tot betaling verplicht kan zijn (grief II in incidenteel hoger beroep). [verweerder] heeft een beroep gedaan op nietigheid van het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst en de studieovereenkomst. Van nietigheid kan sprake zijn als een afspraak in strijd is met de wet, de goede zeden of de openbare orde (artikel 3:40 BW). Dat dit zo is, volgt niet uit de stellingen (in eerste aanleg en in hoger beroep) van [verweerder] . Van nietigheid is dus geen sprake. In zoverre kan deze grief dan ook niet slagen.
5.2
[verweerder] heeft ook een beroep op vernietigbaarheid gedaan. Ten aanzien van het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst en de studieovereenkomst heeft hij gesteld dat er sprake was van dwaling, misbruik van omstandigheden of bedrog.
5.3
Met betrekking tot de gestelde dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden wordt als volgt overwogen. [verweerder] stelt in dat kader dat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig was ten tijde van het ondertekenen van de afspraken en hij door Milano niet is voorgelicht. Dit tezamen met het feit dat partijen familie zijn en de overige omstandigheden maken dat hij niet wist wat hij tekende. Als hij dat wel geweten had, zou hij niet getekend hebben, aldus [verweerder] . Milano heeft dit alles betwist, waarbij Milano zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft aangevoerd dat [verweerder] de overeenkomsten voor ondertekening met zijn boekhouder heeft besproken en daarna pas heeft ondertekend zodat hij wel degelijk wist wat hij tekende. Het hof overweegt dat [verweerder] dit laatste zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden. Ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is dit punt uitdrukkelijk aan de orde gekomen en [verweerder] heeft niet gezegd dat dat niet waar was of niet klopte. Dit alles betekent dat vaststaat dat [verweerder] zich heeft laten voorlichten voordat hij tot ondertekening overging en voor hem duidelijk moet zijn geweest welke afspraken tussen partijen golden ten aanzien van de studiekosten en onder welke voorwaarden hij tot terugbetaling verplicht was. In hoeverre [verweerder] de Nederlandse taal voldoende machtig was, is dan verder niet van belang. Dat onder die omstandigheden ook nog steeds sprake zou zijn van een wilsgebrek aan de kant van [verweerder] waardoor de afspraken over de studiekosten vernietigbaar zouden zijn, is door [verweerder] niet verder onderbouwd en/of toegelicht. Ook de overige door hem gestelde omstandigheden kunnen dat oordeel alleen niet rechtvaardigen. Dit betekent dat er geen grond is voor vernietiging. Ook in zoverre faalt grief II in incidenteel hoger beroep.
5.4
[verweerder] heeft ook nog gesteld dat het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet voldoet aan de voorwaarden die daaraan gesteld moeten worden en het beroep van Milano daarop gelet op alle omstandigheden in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en goed werkgeverschap. Volgens vaste jurisprudentie [1] moet een terugbetalingsregeling zijn voorzien van een tijdspanne gedurende welke de werkgever geacht wordt baat te hebben bij door de werknemer tijdens de studiewerkzaamheden opgedane kennis (glijdende schaal) en heeft de werkgever een duidelijke informatie- en uiteenzettingsplicht, waarbij geldt dat eventuele onduidelijkheden voor rekening van de werkgever komen.
5.5
Tussen partijen is niet in geschil dat nadat de arbeidsovereenkomst was beëindigd, [verweerder] dezelfde werkzaamheden voor Milano is blijven uitvoeren waarbij dezelfde vaardigheden van [verweerder] werden verlangd en Milano daarvan hetzelfde profijt had. Partijen zijn 21 februari 2017 een opdrachtovereenkomst aangegaan en een studiekostenovereenkomst met daarin een studiekostenbeding dat afweek van het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst, met andere termijnen, andere percentages en daarmee een andere staffel. Dat Milano onverkort aanspraak zou (blijven) maken op de studiekosten die onder de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd waren gemaakt, heeft zij - toen de vorm van de samenwerking wijzigde - niet ondubbelzinnig aan [verweerder] duidelijk gemaakt, evenmin heeft zij deze kosten destijds direct van [verweerder] gevorderd of op andere wijze met hem afgerekend, waarmee de indruk is gewekt dat er een nieuwe periode met andere afspraken aanbrak. Het hof is van oordeel dat een beroep van Milano op het studiekostenbeding onder deze omstandigheden in strijd komt met het goed werkgeverschap, zodat het beding buiten beschouwing zal worden gelaten. In deze zin treft grief III in incidenteel hoger beroep van [verweerder] deels doel. Tot nietigheid of vernietigbaarheid leidt dit echter niet, zodat de vorderingen die daarop zien terecht zijn afgewezen door de kantonrechter.
5.6
Bovenstaande betekent dat de vordering van Milano tot betaling van € 2.604,28 op grond van het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd door [verweerder] afgewezen moet worden. De grief van Milano in principaal hoger beroep die zich tegen de afwijzing van dit deel van de vordering richtte, is dan ook tevergeefs voorgesteld. De studieovereenkomst tussen partijen is echter wel geldig. Dat het studiekostenbeding in de deze overeenkomst op dezelfde wijze beoordeeld moet worden als het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst omdat het initiatief voor de overeenkomst van opdracht bij Milano lag, zoals door [verweerder] is gesteld maar door Milano is betwist, kan niet worden gevolgd. Partijen zijn het erover eens dat er niet langer sprake was van een arbeidsovereenkomst en hebben in die zin nieuwe afspraken gemaakt en zich daarnaar ook gedragen. Onder die omstandigheden kunnen de bedingen niet op één lijn worden gesteld. Voor zover [verweerder] in hoger beroep nog aan de orde heeft willen stellen dat er in dit kader eigenlijk sprake was van een arbeidsovereenkomst in plaats van een overeenkomst van opdracht, geldt dat hij dit niet eerder gedaan heeft dan ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep zodat dit in strijd is met de - in beginsel strakke - twee conclusie regel en aldus te laat naar voren is gebracht. Daarnaast is deze stelling ook niet nader concreet onderbouwd, in die zin dat niet is onderbouwd dat voldaan is aan de elementen van een arbeidsovereenkomst en deze daarom als een arbeidsovereenkomst gekwalificeerd moet worden. Het hof acht het daarom in strijd met de goede procesorde om dit nieuwe standpunt van [verweerder] in hoger beroep verder te gaan onderzoeken. Grief III van [verweerder] in incidenteel hoger beroep slaagt dan ook voor dit deel niet. Dat Milano geen beroep zou kunnen doen op de studiekostenovereenkomst omdat Milano en niet [verweerder] de overeenkomst van opdracht heeft beëindigd (wat door [verweerder] is gesteld en door Milano is betwist) kan ook niet worden aangenomen. Uit de studieovereenkomst blijkt namelijk ongeacht wie de opdracht beëindigt de studiekosten moeten worden terugbetaald. Daarnaast blijkt uit de studieovereenkomst de duur van de terugbetalingsverplichting en de hoogte van de kosten waarbij eveneens een glijdende schaal is opgenomen. Dat één en ander slechts een administratieve formaliteit was en Milano geen beroep zou doen op de overeenkomst zoals door [verweerder] is gesteld, kan evenmin worden aangenomen. Zoals hierboven reeds is geoordeeld, was [verweerder] alvorens hij tot ondertekening overging op de hoogte van de inhoud en de bedoeling van de overeenkomst. Dat Milano niettemin onder geen beding een beroep zou doen op de studieovereenkomst en dit door partijen bij het aangaan van de overeenkomst is overeengekomen, is dan onvoldoende feitelijk door [verweerder] onderbouwd. Daarom zal nu beoordeeld moeten worden of, en zo ja hoeveel, [verweerder] in het kader van de studieovereenkomst nog aan Milano verschuldigd is.
Studieovereenkomst
5.7
De kantonrechter heeft dit deel van de vordering (in hoger beroep begroot op € 13.295,19) afgewezen omdat Milano onvoldoende had onderbouwd dat zij studiekosten ter hoogte van dit bedrag ten behoeve van [verweerder] had gemaakt. Tegen dit oordeel van de kantonrechter richt zich grief II van Milano in principaal hoger beroep.
5.8
Milano heeft in hoger beroep een nieuw overzicht overgelegd met daarop de gestelde gevolgde cursussen met vermelding van de opleidingsorganisatie, de soort cursus, de datum van de opleiding en de kosten, met als bijlagen de facturen waarop de naam van [verweerder] staat vermeld. In dit overzicht is tevens een bedrag van € 1.713,22 aan administratiekosten opgenomen, waarbij door Milano is toegelicht dat dit kosten betreffen van de eigen administratie van Milano in verband met het organiseren en regelen van de cursussen en opleidingen. De verschuldigdheid van de administratiekosten is door [verweerder] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep betwist. Milano heeft vervolgens de grondslag voor de verschuldigdheid van deze kosten niet nader geduid en deze kosten ook niet nader geconcretiseerd en/of toegelicht. De administratiekosten zijn dan ook terecht afgewezen.
5.9
Ten aanzien van de overige kosten geldt dat Milano voldoende heeft onderbouwd dat [verweerder] cursussen en opleidingen heeft gevolgd en dat Milano in dat kader voor € 11.581,97 aan kosten heeft gemaakt ten behoeve van [verweerder] . Milano heeft concreet gesteld welke cursussen wanneer door [verweerder] gevolgd zijn. Daarnaast zijn de kosten van de cursussen onderbouwd met facturen met daarop de naam van [verweerder] , waarbij Milano nog heeft toegelicht dat [verweerder] in de facturen is aangeduid als [verweerder] (ter onderscheiding van een andere werknemer die ook [verweerder] heet maar die wordt aangeduid met zijn voornaam erbij, [werknemer] ). Ook heeft Milano ter onderbouwing een diploma en twee certificaten op naam van [verweerder] in het geding gebracht. [verweerder] heeft als reactie hierop slechts in zijn algemeenheid betwist opleidingen en cursussen te hebben gevolgd en gesteld dat niet alle opleidingen en facturen even duidelijk en gespecificeerd zijn. Omdat Milano inmiddels specifieke cursussen met data en bedragen heeft gesteld die onderbouwd zijn met facturen en een diploma en certificaten, had [verweerder] zijn betwisting nader moeten concretiseren en onderbouwen. Dat heeft hij nagelaten zodat ervan wordt uitgegaan dat wat Milano heeft gesteld en onderbouwd juist is. Daarbij is nog van belang dat het hoger beroep ook bedoeld is voor verbeteringen en aanvullingen. Dit betekent dat de grief II in principaal hoger beroep die op afwijzing van dit deel van de vordering ziet, slaagt en het bedrag van € 11.581,97 alsnog zal worden toegewezen. Het beroep op matiging dan wel de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid is - in het licht van al hetgeen hiervoor al is overwogen waarbij reeds met dezelfde gestelde omstandigheden rekening is gehouden - door [verweerder] niet nader feitelijk en concreet onderbouwd met (nog) andere omstandigheden, zodat hieraan voorbij gegaan wordt.
Geldlening
5.1
Milano vordert voorts een bedrag van € 14.392,00 van [verweerder] omdat Milano in de periode van 3 november 2015 tot 28 september 2019 diverse geldbedragen aan [verweerder] zou hebben uitgeleend. [verweerder] heeft dat betwist en aangevoerd dat het hier niet om leningen ging maar om voorschotten of vergoedingen voor andere zaken. Tussen partijen is niet geschil dat Milano in deze periode geldbedragen heeft overgemaakt naar [verweerder] en eenmaal naar de rekening van een familielid van [verweerder] . Milano heeft van de overboekingen ook bankafschriften overgelegd. Dat het hier om een geldlening gaat, is door Milano echter onvoldoende onderbouwd gesteld. Uit het feit dat er geldbedragen (al dan niet met de omschrijving “lening”) zijn overgeboekt, kan niet direct volgen dat er sprake is van een geldlening. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig. Dit geldt vooral omdat partijen niet alleen een zakelijke, maar ook een familie relatie hadden. Daarnaast werden de gestorte bedragen ook weer verrekend met facturen van [verweerder] (in ieder geval in de periode voor 3 november 2015) en werden, zo is door Milano niet betwist, ook (zakelijke) betalingen door [verweerder] voor Milano gedaan. Dat er onder deze omstandigheden een terugbetalingsverplichting bestaat van € 14.392,00 van [verweerder] op basis van een geldleningsovereenkomst kan dan ook niet worden aangenomen. Dit deel van de vordering van Milano is in eerste aanleg terecht afgewezen, in hoger beroep onvoldoende nader onderbouwd en Milano heeft ter zake ook geen bewijsaanbod gedaan. Grief III in principaal hoger beroep faalt.
Gokschuld
5.11
Milano vordert tot slot nog een bedrag van € 3.000,00 omdat zij ten behoeve van [verweerder] een gokschuld heeft betaald. Hoewel Milano een verklaring in het geding heeft gebracht van [betrokkene] waarin staat dat Milano namens “Miarfe ( [verweerder] )” zijn schuld ter hoogte van € 3.000,00 heeft afgelost (productie 13), volgt hieruit nog niet een erkenning van [verweerder] dat hij dit bedrag aan [betrokkene] verschuldigd was, laat staan dat hij dit bedrag vervolgens aan Milano verschuldigd is. Over een terugbetaling heeft Milano alleen gesteld dat is afgesproken dat [verweerder] deze schuld in termijnen aan Milano zou aflossen nadat hij weer de nodige werkzaamheden zou hebben verricht en gedeclareerd. Hieruit volgt nog niet dat [verweerder] gehouden is het volledige bedrag nu aan Milano te betalen. Indien en voor zover één en ander als een geldlening van Milano aan [verweerder] moet worden opgevat, geldt hetzelfde als onder 5.10 is overwogen. Daarnaast geldt nog dat als Milano heeft bedoeld dat er sprake is geweest van een ongerechtvaardigde verrijking, hiervoor onvoldoende feiten en/of omstandigheden zijn gebleken. Van een schuld van € 3.000,00 van [verweerder] aan Milano kan dan ook niet worden uitgegaan. Ook grief IV in principaal hoger beroep gericht tegen afwijzing van de vordering met betrekking tot de gokschuld moet dan ook falen.
Rente
5.12
Bovenstaande betekent dat [verweerder] een bedrag van € 11.581,97 aan Milano verschuldigd was. [verweerder] had echter ook een vordering op Milano. Deze vordering van € 7.552,00 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is in eerste aanleg toegewezen. Gelet op het feit dat Milano ook een vordering op [verweerder] had, kon Milano deze vordering echter verrekenen. Dat Milano deze bevoegdheid bij het bestaan van vordering op [verweerder] had, is door [verweerder] ook niet bestreden. Grief V richt zich tegen het niet hebben mogen verrekenen en het daardoor ten onrechte verschuldigd zijn geworden van de wettelijke rente. Deze grief faalt. Milano miskent in dit kader namelijk dat zij eveneens wettelijke rente vordert van [verweerder] . Deze wettelijke rente zal, nu de verschuldigdheid hiervan niet is betwist, worden toegewezen vanaf 23 september 2019. Als verrekening in een eerder stadium reeds had plaatsgevonden, had een deel van de rente die nu toegewezen wordt, afgewezen moeten worden, zodat één en ander tegen elkaar wegvalt. Milano ondervindt van het toewijzen van de rente in eerste aanleg dan ook geen nadeel.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.13
Milano heeft aangevoerd dat de buitengerechtelijke incassokosten ten onrechte zijn afgewezen (grief VI in principaal hoger beroep) omdat de vorderingen van Milano gegrond zijn en Milano buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt. Dat Milano echter buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen is, in het licht van de betwisting daarvan door [verweerder] , door Milano - ook in hoger beroep - onvoldoende onderbouwd. Deze kosten zijn dan ook terecht afgewezen en grief VI in principaal hoger beroep faalt.
5.14
[verweerder] heeft in incidenteel hoger beroep eveneens een grief gericht tegen het afwijzen van de door hem gevorderde buitengerechtelijke incassokosten (grief I). Ook deze grief faalt. Zoals blijkt uit het hierboven overwogene, had Milano eveneens een vordering op [verweerder] zodat Milano tot verrekening kon overgaan en niets meer aan [verweerder] verschuldigd zou zijn geweest. In dat geval is zij ook geen buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
Beslag
5.15
[verweerder] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat Milano onrechtmatig heeft gehandeld door beslag te laten leggen ten laste van [verweerder] en gevorderd dit beslag op te heffen. Omdat vaststaat dat Milano een vordering heeft op [verweerder] moeten deze vorderingen worden afgewezen. Grief IV van [verweerder] in incidenteel hoger beroep kan dan ook niet slagen.
Proceskosten in eerste aanleg
5.16
In eerste aanleg is Milano in conventie in de proceskosten veroordeeld en in reconventie zijn de proceskosten gecompenseerd. Hiertegen richt zich grief VII van Milano in principaal hoger beroep. Deze grief faalt. De vorderingen van Milano zijn in eerste aanleg afgewezen omdat Milano haar vorderingen onvoldoende had onderbouwd. Hierdoor kon er geen verrekening plaatsvinden. Dit heeft Milano in hoger beroep hersteld door haar vorderingen nader te onderbouwen met toelichting en stukken. In dat geval is er echter geen reden om [verweerder] alsnog in de kosten in conventie en reconventie van de procedure in eerste aanleg te veroordelen. Deze proceskostenveroordeling is op goede gronden uitgesproken.
5.17
Ook grief V van [verweerder] in incidenteel hoger beroep die zich richt tegen het compenseren van de proceskosten in eerste aanleg kan niet slagen. In eerste aanleg is terecht een deel van de vordering van [verweerder] toegewezen en een deel afgewezen, zodat het compenseren van de kosten terecht is geweest.
Conclusie en proceskosten
5.18
De conclusie is dat het principaal hoger beroep van Milano deels slaagt. Daarom zal het hof het vonnis voor een deel vernietigen en voor het overige bekrachtigen. Deze uitkomst rechtvaardigt dat de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd zullen worden.
5.19
Het incidenteel hoger beroep van [verweerder] slaagt niet, zodat het vonnis voor dat deel (de vordering in reconventie) bekrachtigd wordt. Het hof zal [verweerder] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep.

6.Beslissing

Het hof:
  • vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 28 april 2021 in conventie voor wat betreft 6.4. van dit vonnis en in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt [verweerder] tot betaling aan Milano van € 11.581,97 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 23 september 2019 tot aan de dag van voldoening en wijst af het meer of anders gevorderde;
  • bekrachtigt het vonnis in conventie en in reconventie voor het overige;
  • compenseert de kosten tussen partijen in principaal hoger beroep, zodat iedere partij de eigen kosten moet dragen;
  • veroordeelt [verweerder] in de kosten van Milano in incidenteel hoger beroep, welke kosten worden begroot op € 1.183,00 aan salaris voor de advocaat vermeerderd met rente als bedoeld in artikel 6:119 BW indien [verweerder] dit bedrag niet binnen veertien dagen na de betekening van dit arrest heeft voldaan vanaf veertien dagen na die betekening tot aan de dag van de voldoening.
Dit arrest is gewezen door mr. M. Verkerk, mr. M.D. Ruizeveld en mr. O.F. Blom en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2023 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 10 juni 1983, NJ 1983/796 en HR 5 juni 1987, NJ 1987/795 (Muller/Van Opzeeland).