3.17.houdt iedere nadere beslissing aan.
Vonnis 21 juli 2021 en vonnis 13 oktober 2021
18. In het tussenvonnis van 21 juli 2021 heeft de rechtbank in het dictum niet een einde gemaakt aan enig onderdeel van de rechtsstrijd. De rechtbank heeft in dit vonnis bepaald dat de verdere behandeling van de onderhavige procedures wordt aangehouden in afwachting van de uitkomst van het door de man ingestelde hoger beroep.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 13 oktober 2021 toestemming gegeven om tussentijds in hoger beroep te gaan van het vonnis van 21 juli 2021.
Vordering van [appellant] en de incidentele vordering van [geïntimeerde] in de zaak 200.290.506/01
De vordering van [appellant] in de zaak 200.290.506/01
19. [appellant] vordert dat het het Hof behage de tussenvonnissen d.d. 10 juni 2020 en 18 november 2020 door de Rechtbank Rotterdam gewezen onder zaaknrs./rolnrs C/10/574436/HAZA/19466 en C/10/574460/HA ZA 19-470 te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
I. Te bepalen primair dat de van de gemeenschap deel uitmakende 15 registergoederen:
a. a) [adres 15]
b) [adres 10]
c) [adres 11]
d) [adres 2]
e) [adres 5]
f) [adres 7]
g) [adres 4]
aan [appellant] worden toegewezen onder bijbetaling van een bedrag van € 150.000,- door
[geïntimeerde] aan [appellant] wegens overbedeling en subsidiair de 15 registergoederen zoveel als
mogelijk bij helfte (gebaseerd op de aankoopprijzen op basis waarvan de registergoederen
zijn aangekocht) tussen [geïntimeerde] en [appellant] worden verdeeld op de wijze als het Hof in
goede justitie zal vermenen te oordelen, één en ander onder verrekening, ingeval van
overwaarde van één der partijen, van die overwaarde met de andere partij;
II. Subsidiair indien de toedeling niet op de onder I vermelde wijze (primair dan wel subsidiair) plaats vindt, te bepalen dat de waarden van de registergoederen moeten worden vastgesteld op de hoogst mogelijk waarde in onverhuurde staat;
III. [geïntimeerde] te gebieden binnen 14 dagen na het ten deze te wijzen arrest de
verbouwingsfacturen ter zake de 15 registergoederen aan [appellant] over te leggen en in het
geding te brengen, indien en voor zover enige aanspraak van [geïntimeerde] ter zake de
verbouwingskosten ter zake die registergoederen aan haar wordt toegewezen, zulks op
straffe van verbeurte van een boete van € 500,- per kalenderdag voor iedere dag dat
[geïntimeerde] daarmee in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 500.000,-;
IV. [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellant] te voldoen een bedrag van € 307.276,48, zulks te vermeerderen met een bedrag van € 691.668,27, indien en voor zover enige aanspraak van
[geïntimeerde] ter zake de verbouwingskosten van de 15 registergoederen aan haar wordt
toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van indiening
van de cva/cve in eerste aanleg (17 juli 2019), althans vanaf een door het Hof in goede
justitie te bepalen dag, tot aan de datum der betaling;
V. [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellant] te voldoen een bedrag van € 352.530,- ter zake de bevoordeling van [geïntimeerde] betreffende de aankopen van de panden [adres 4] en
[adres 16] te [plaats] , althans een door het Hof in goede justitie te bepalen
bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van indiening van de
cva/cve (17 juli 2019) in eerste aanleg, althans vanaf een door het Hof in goede justitie te
bepalen dag, tot aan de datum der betaling;
VI. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van de procedures in beide instanties.
Vordering [geïntimeerde] in de procedure 200.290.506/01
20. In de zaak 200.290.506 heeft [geïntimeerde] in incidenteel appel zeven grieven geformuleerd. Het hof leest de grieven van [geïntimeerde] als verweren. Zij eindigt haar grieven met een conclusie. Deze conclusie luidt als volgt:
Dat het Uw Gerechtshof moge behage de bestreden vonnissen van de rechtbank Rotterdam in overwegende mate te bekrachtigen, desnoods met verbetering of aanvulling van gronden en de door [geïntimeerde] naar voren gebrachte grieven te honoreren en de bestreden vonnissen dienovereenkomstig te verbeteren, voorts met veroordeling van slechts [appellant] in de kosten van het geding in tweede instantie, in welke proceskostenveroordeling tenslotte wordt begrepen een bedrag ad € 157,00 aan nasalaris in geval van niet betekening van het ten deze te wijzen arrest en € 239,00 aan na salaris in geval van betekening van het ten deze te wijzen arrest, met de bepaling dat indien en voor zover deze kosten niet uiterlijk binnen zeven dagen na het betekenen van het arrest zijn voldaan, [appellant] de wettelijke rente over deze kosten aan [geïntimeerde] verschuldigd is.
De vordering [appellant] in de zaak 200.299.323/01 en de incidentele vordering van [geïntimeerde] in de zaak 200.299.323/01
De vordering van [appellant] in de zaak 200.299.323/01
21. [appellant] vordert dat het Hof te Den Haag het thans ingestelde beroep gelijktijdig en gevoegd zal behandelen met het bij het Hof reeds aanhangige appel in dezelfde zaak onder zaak/rolnr. 200.290.506/01 en voorts bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad zal vernietigen het vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 21 juli 2021, gewezen onder zaaknummers rolnummers C/10/574436/HA ZA 19- 466 en C/10/574460 HAZA 19-470 (gevoegde hoofdzaken en C/10/590048 KG ZA 19-134 (voorlopige voorziening ex art. 223 Rv), waarvan beroep en te bepalen dat:
1.de rechtbank door de overname van het deskundigenbericht en het tot het hare maken van
dat deskundigenbericht buiten de rechtsstrijd tussen partijen is getreden en overigens ten
onrechte het deskundigenbericht vanwege de daarin voorkomende onvolledigheden en
onjuistheden tot het hare heeft gemaakt;
2.de huurovereenkomsten die niet door [appellant] als mede-eigenaar van de registergoederen
zijn ondertekend niet in enige waardebepaling mogen worden betrokken en buiten
beschouwing dienen te blijven;
3.de datum waarop de waarden van de registergoederen moeten worden vastgesteld de
datum van feitelijke en daadwerkelijke toedeling van de registergoederen aan partijen is en —
indien en voor zover 1 juli 2020 als waarde peildatum wordt aangehouden — de waarden van
de registergoederen vanaf die datum aangepast moeten worden met de waardeontwikkeling/index 1 juli 2020;
4.de door derden gedane aanbiedingen betreffende de registergoederen (mede) bepalend
dienen te zijn voor het vaststellen van de waarden van de registergoederen en de waarden
daarmee in overeenstemming te brengen;
5.de vergoedingen die ter zake de inbouwapparatuur en de aanbrenging van de eikenvloeren
in de kale huurprijs van de registergoederen moet worden meegenomen;
6.kosten rechtens.
Vordering van [geïntimeerde] in de procedure 200.299.323/01
22. Het hof begrijpt uit randnummer 22 van haar memorie van antwoord tevens voorwaardelijke grieven dat wat [geïntimeerde] in haar memorie van 7 september 2021 in de zaak 200.290.506/01 naar voren heeft gebracht in de randnummers 43 tot en met 55 hier integraal herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Het hof begrijpt de grieven als verweren. Op blz. 17 van haar memorie van antwoord tevens inhoudende (voorwaardelijke) incidentele grieven komt [geïntimeerde] tot een conclusie. Deze conclusie luidt als volgt:
dat het hof de bestreden vonnissen van de rechtbank Rotterdam in overwegende mate zal bekrachtigen, desnoods met verbetering of aanvulling van gronden en de door [geïntimeerde] naar voren gebrachte incidentele grieven d.d. 7 september 2021 zal honoreren en de bestreden vonnissen dienovereenkomstig zal verbeteren, voorts met veroordeling van slechts [appellant] in de kosten van de beide gedingen in tweede instantie, in welke proceskostenveroordeling tenslotte wordt begrepen een bedrag ad € 163,00 aan na salaris in geval van niet betekening van het ten deze te wijzen arrest en € 248,00 aan nasalaris in geval van betekening van het ten deze te wijzen arrest, met de bepaling dat indien en voor zover deze kosten niet uiterlijk binnen zeven dagen na betekenen van het arrest zijn voldaan, [appellant] de wettelijke rente over deze kosten aan [geïntimeerde] verschuldigd is.