ECLI:NL:GHDHA:2023:1107

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
200.309.574/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van adoptieverzoek voor meerderjarigen op basis van bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot adoptie van twee meerderjarige halfbroers door hun stiefmoeder. De adoptie was eerder afgewezen door de rechtbank, maar het hof oordeelde dat er zeer bijzondere omstandigheden waren die de adoptie rechtvaardigden. De verzoekster, die in 1996 met de vader van de broers was getrouwd, had in 2016 al de adoptie van haar eigen kinderen door de vader laten uitspreken. De broers, die in hun jeugd te maken hadden met trauma's en een problematische relatie met hun biologische moeder, hebben in de loop der jaren een sterke band opgebouwd met verzoekster. Het hof oordeelde dat de adoptie van wezenlijk belang was voor het psychisch welzijn van de broers en voor hun functioneren in de toekomst. De late indiening van het verzoek in 2021 werd als verschoonbaar beschouwd, gezien de verwerking van hun jeugdtrauma's. Het hof vernietigde de eerdere beschikking en sprak de adoptie uit, waarbij de familierechtelijke betrekkingen met de vader intact blijven.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.309.574/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 19-8526
zaaknummer rechtbank : C/09/583659
beschikking van de meervoudige kamer van 24 mei 2023
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat mr. E.T.W. Laureau te Rotterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] ,
echtgenoot van verzoekster en de vader van hierna te noemen belanghebbenden [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
- [belanghebbende 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 1] ,
- [belanghebbende 2] ,
wonende in de [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 2] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag Rechtbank Civiel van 17 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Verzoekster is op 19 april 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Voorts is bij het hof ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van verzoekster van 19 april 2022, met bijlagen, ingekomen op 25 april 2022;
- een journaalbericht van de zijde van verzoekster van 11 mei 2022, met bijlage, ingekomen op 12 mei 2022;
- een journaalbericht van de zijde van verzoekster van 31 maart 2023, met bijlage, ingekomen op 3 april 2023.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 5 april 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- verzoekster, bijgestaan mr. W.A. van der Stroom-Willemsen, kantoorgenoot van haar advocaat;
- de vader;
- [belanghebbende 1] ;
- [belanghebbende 2] .
Mr. Van der Stroom-Willemsen heeft het woord gevoerd en een pleitnota overgelegd.
Mr. Laureau heeft de zitting als toehoorder bijgewoond.
In verband met ziekte kon raadsheer mr. Van de Poll de zitting niet bijwonen. Wel is zij betrokken bij de beraadslaging en de beslissing. Partijen hebben met deze gang van zaken ingestemd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit het op 30 september 1988 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en [de moeder] (hierna te noemen: de moeder) zijn geboren:
- [belanghebbende 1] , op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] , Brunei, en
- [belanghebbende 2] , op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , Brunei.
3.3
Verzoekster en de vader zijn op [huwelijksdatum] 1996 te [plaats 1] , Verenigd Koninkrijk, met elkaar gehuwd.
3.4
De moeder is op [datum] 2001 te [plaats 2] , Australië, overleden.
3.5
Bij beschikking van 17 februari 2016 van de rechtbank Amsterdam, is de adoptie van de twee kinderen van verzoekster uit een eerdere relatie: [kind 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991 ( [kind 1] ), en [kind 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993 ( [kind 2] ), door de vader uitgesproken.
3.6
Verzoekster, de vader en [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] hebben de Nederlandse nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van verzoekster strekkende tot adoptie door verzoekster van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , waarbij de familierechtelijke betrekkingen tussen de vader en [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] in stand dienen te blijven, afgewezen.
4.2
Verzoekster verzoekt het hof om bij beschikking de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de adoptie uit te spreken van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , waarbij de familierechtelijke betrekkingen tussen [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] en de vader in stand dienen te blijven.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Verzoekster stelt zich gemotiveerd op het standpunt dat er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de adoptie door verzoekster van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , ondanks hun meerderjarigheid - [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] waren ten tijde van de indiening van het inleidend verzoekschrift 36 respectievelijk 34 jaar oud - zal worden uitgesproken. Het belang van de adoptie is gelegen in de gelijkwaardigheid, eenheid binnen het gezin en erkenning van de moederrol van verzoekster. Ook is de adoptie van belang voor de identiteitsvorming van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , de verwerking van het verleden en voor het proces van heling en hechting van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] met het gezin. Er zijn volgens verzoekster gegronde redenen waarom het verzoek tot adoptie niet eerder is ingediend.
5.2
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] hebben ter zitting het standpunt van verzoekster onderschreven. Zij hebben daarbij in eigen woorden uiteengezet waarom het voor hen zo belangrijk is dat de adoptie wordt uitgesproken. Zij zijn daarbij ingegaan op de lange weg die zij, vanwege hun moeilijke verleden, hebben afgelegd om het punt te bereiken waar zij nu in hun (emotionele) ontwikkeling staan.
5.3
De vader heeft ter zitting verklaard dat, en ook waarom hij het van wezenlijk belang acht dat de familierechtelijke betrekkingen tussen zijn zoons en verzoekster (zijn echtgenote) tot stand worden gebracht.
Inhoudelijke beoordeling
5.4
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:227 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. In lid 3 staat dat het verzoek alleen kan worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang van het adoptiefkind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het adoptiefkind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
5.5
In artikel 1:228 lid 1 BW zijn vervolgens de voorwaarden voor adoptie neergelegd, waarbij - voor zover hier van belang - in lid 1 onder a is bepaald dat het adoptiefkind op de dag van het eerste verzoek tot adoptie minderjarig is. Deze bepaling is van dwingend recht, zodat, wanneer niet is voldaan aan dit vereiste, de adoptie van het adoptiefkind op grond van nationale regelgeving niet mogelijk is. Een adoptieverzoek zal daarom in zo een geval (in beginsel) moeten worden afgewezen.
5.6
Het weigeren van adoptie kan echter in uitzonderlijke gevallen een inbreuk vormen op artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Hierna zal het hof onderzoeken of in dit specifieke geval sprake is van een dergelijke inbreuk en of terzijdestelling van artikel 1:228 lid 1 sub a BW hier gerechtvaardigd is.
5.7
In artikel 8 lid 1 EVRM is bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. In lid 2 is bepaald dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
5.8
Artikel 8 EVRM heeft niet de strekking een recht op adoptie te garanderen. Het enkele feit dat adoptie niet mogelijk is zonder dat wordt voldaan aan de door de nationale wet voor adoptie gestelde eisen levert geen ongeoorloofde inbreuk in de zin van artikel 8 EVRM op (zie Hoge Raad 30 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6339). Zeer bijzondere omstandigheden kunnen daarentegen wel een ongeoorloofde inbreuk op artikel 8 EVRM met zich brengen en meebrengen dat het minderjarigheidsvereiste van artikel 1:228 lid 1 sub a BW om die reden terzijde dient te worden gesteld. Daarbij zijn twee aspecten van belang: in de eerste plaats de vraag of de omstandigheden dermate uitzonderlijk zijn dat geoordeeld moet worden dat sprake is van een ongeoorloofde inbreuk op het familieleven, en in de tweede plaats, of de termijnoverschrijding met betrekking tot het verzoek -de tijd die verstreken is na afloop van de minderjarigheid van het adoptiefkind- verschoonbaar is. Immers, de staat maakt geen ongerechtvaardigde inbreuk op het familieleven als burgers zonder goede reden eindeloos wachten met het indienen van een verzoekschrift (Conclusie A-G P. Vlas, ECLI:NL:PHR:2013:BY5053, bij HR 25 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5063).
5.9
Het hof is van oordeel dat in deze zaak sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die maken dat het verzoek tot adoptie - ondanks dat niet aan het minderjarigheidsvereiste is voldaan - dient te worden toegewezen. Het hof zal dit hierna toelichten en daarbij ook stilstaan bij de redenen van de late indiening van het verzoek.
5.1
Het hof overweegt dat, hoewel adoptie door de wetgever van oorsprong werd gezien als een maatregel van kinderbescherming, adoptie in haar effecten verder gaat dan voor het doel van kinderbescherming is vereist. Bovendien grijpt zij diep in op het afstammingsrecht, in het bijzonder waar zij familierechtelijke betrekkingen tot stand brengt tussen de adoptiefouder(s) en zijn/hun bloed- en aanverwanten enerzijds, en het adoptiefkind en de eventuele toekomstige echtgenoot en nakomelingen anderzijds, welke betrekkingen ook na het meerderjarig worden van het kind blijven bestaan en nog kunnen ontstaan. Daarnaast worden de familierechtelijke banden met de bestaande familieleden beëindigd.
5.11
Betrokkenen kunnen bij het ontstaan van de hiervoor bedoelde familierechtelijke betrekkingen ook tijdens die meerderjarigheid nog belang hebben, ook al kan de adoptie wegens de bereikte meerderjarigheid niet meer het karakter van een maatregel van kinderbescherming hebben. De wet voorziet niet in een (andere) manier waarop die familiebanden na de bereikte meerderjarigheid nog zouden kunnen ontstaan, waar dit voor bijvoorbeeld erkenning en gerechtelijke vaststelling ouderschap wel geldt.
5.12
Vaststaat dat [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] een zeer traumatische jeugd hebben gehad. Hun ouders zijn gescheiden toen ze zes respectievelijk drie jaar oud waren. Beide ouders worstelden met hun eigen emotionele last en waren praktisch en emotioneel afwezig voor elkaar en voor [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] .
5.13
Ter zitting hebben [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] op indringende wijze verteld over het verloop van hun jeugd na de scheiding. Zij hebben extreme situaties meegemaakt, zoals oorlog, fysieke- en emotionele mishandeling (door hun moeder) en ontvoering (door hun moeder). Het hof begrijpt dat [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] na een teruggeleidingsprocedure zijn herenigd met de vader. [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] waren toen net zeven respectievelijk vier jaar oud. [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] kijken terug op hun jeugd als een fragmentarisch bestaan, waarbij zij op vijf verschillende continenten hebben gewoond, vanaf hun tiende levensjaar op kostschool hebben gezeten en vervolgens op zichzelf zijn gaan wonen om te studeren. Het deel uit maken van een gezin/familie was voor [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] een ‘vreemd’ concept. [belanghebbende 1] noemde dat zelfs ‘aanstootgevend’.
5.14
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] hebben als gevolg van de omstandigheden waarin zij zijn opgegroeid, waarbij hun beide ouders onvoldoende als verzorger en opvoeder beschikbaar waren, gedwongen moeten leren te vertrouwen op zichzelf en op derden, zoals de leraar op school. Het hof acht dit tekenend voor de beschadigingen die [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] in hun vroege jeugd hebben opgelopen en de gevolgen die dat heeft gehad (en nog steeds heeft) voor hun sociaal-emotionele ontwikkeling en hun vaardigheden om hechtingsrelaties aan te gaan.
5.15
Toen verzoekster in 1996 met de vader van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] trouwde, ontstond er een samengesteld gezin met de twee kinderen van verzoekster ( [kind 1] en [kind 2] ). [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] maakten daarvan geen dagelijks onderdeel uit, omdat zij in die periode op kostschool zaten. Daardoor was er sprake van een ‘wij’ en ‘zij’ denken. Dat was pijnlijk en verwarrend voor [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] en heeft een negatieve invloed gehad op hun verdere vorming. Daarbij komt dat de moeder van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] toenadering tussen verzoekster en [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] lange tijd heeft tegengehouden. Ook kon er als gevolg daarvan geen goede band ontstaan tussen [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] enerzijds en de twee kinderen van verzoekster anderzijds.
5.16
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] hebben zich als gevolg van dit alles jarenlang in sterke mate afgezet tegen verzoekster. Verzoekster heeft dat heel moeilijk gevonden, maar zich niettemin ingespannen om er vanaf het eerste begin (in 1995) voor [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] te zijn. [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] erkennen dat inmiddels voluit en zijn haar daar dankbaar voor.
5.17
In 2001 is de moeder van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] overleden. [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] waren op dat moment achttien respectievelijk zestien jaar oud. Ook dit heeft grote invloed gehad op hun welzijn. Het rouwproces heeft gezien het beladen verleden, waarin [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] zich in de steek gelaten hebben gevoeld door hun moeder, lange tijd in beslag genomen. Voor [belanghebbende 2] geldt dat hij pas in 2021 door middel van therapie om het verlies van zijn moeder is gaan rouwen. [belanghebbende 1] heeft daarin zijn eigen weg gezocht.
5.18
In 2016 is het verzoek van de vader tot meerderjarigenadoptie van [kind 1] en [kind 2] , voornoemd, toegewezen. Het hof acht het aannemelijk dat de tijd voor [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , zoals verzoekster en zijzelf stellen, toen nog niet rijp was om een soortgelijk verzoek voor [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] door verzoekster in te dienen, omdat zij op dat moment nog teveel worstelden met hun eigen trauma’s en hun plek in het ‘gezin’.
5.19
Duidelijk is geworden dat het [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] jaren heeft gekost om, met professionele hulp, te komen tot wie ze nu zijn en waar ze nu staan. [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] hebben inmiddels zelf een gezin gesticht, hetgeen hen heeft geholpen inzicht te krijgen in de werking van een familiesysteem en wat het betekent om te investeren in het aangaan van langdurige relaties. [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] zien en erkennen dat verzoekster in de loop der jaren in praktische en emotionele zin de rol van ‘moeder’ jegens hen op zich heeft genomen. [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] hebben behoefte aan een formele erkenning van deze rol. Zij hebben voor hun helingsproces sterke behoefte aan het hebben van een moeder in hun leven. Daarnaast hebben zij behoefte aan gelijkwaardigheid, eenheid en erkenning als het gaat om hun positie binnen het gezin en naast [kind 1] en [kind 2] , met wie de band in de afgelopen jaren is uitgegroeid tot een volwaardige broer/zus-relatie.
5.2
Niet alleen [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , maar ook verzoekster en de vader zijn in de afgelopen jaren samen met [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] door een intens proces van verwerking gegaan, waarbij zij hulp hebben gezocht. Alle betrokken gezinsleden hebben zich kwetsbaar opgesteld om de trauma’s uit het verleden bloot te durven leggen en bespreekbaar te maken, hetgeen stapsgewijs is gegaan en veel van hen heeft gevergd en nog vergt. De vader heeft ter zitting invoelbaar gemaakt wat het belaste verleden van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] met hem doet. De vader toonde zich daarin kwetsbaar en bewust van zijn eigen rol daarin. Ook verzoekster heeft onder woorden gebracht wat het belaste verleden van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] voor haar heeft betekend en hoezeer zij lange tijd met de gevolgen daarvan voor wat betreft haar eigen positie ten opzichte van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] heeft geworsteld. Verzoekster heeft duidelijk gemaakt dat zij behoefte aan erkenning heeft van haar rol als moeder van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] en als oma van hun kinderen. Ook [kind 1] en [kind 2] verlangen er volgens verzoekster naar dat er sprake is van erkenning, eenheid en gelijkwaardigheid binnen het gezin.
5.21
De bij het gezin betrokken therapeuten hebben in hun rapportage (door verzoekster overgelegd als productie 3 bij haar appelschrift) het belang van de verzochte adoptie onderschreven, omdat dat voor alle betrokkenen in het gezin de erkenning, gelijkwaardigheid, eenheid en heling zal geven die zij nodig hebben voor hun persoonlijke welzijn en ontwikkeling. Het afwijzen van het adoptieverzoek zal volgens de therapeuten verdere heling blokkeren, bestaande familieproblemen in stand houden en disfunctionele patronen doorgeven aan toekomstige generaties.
5.22
Op grond van al deze omstandigheden is het hof ervan overtuigd geraakt dat het voor het (psychisch) welzijn van zowel [belanghebbende 1] als [belanghebbende 2] en voor hun verdere functioneren in de toekomst van wezenlijk belang is dat zij zich niet alleen emotioneel gezien verbonden voelen met verzoekster als hun moeder, maar ook dat er in formele zin een familierechtelijke betrekking met verzoekster als hun moeder tot stand komt, zodat hun verbondenheid naar buiten toe kan worden gemarkeerd en beschermd, ook voor de toekomstige generaties. Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen en de adoptie van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] door verzoekster alsnog uitspreken.
5.23
Gelet op het bepaalde in artikel 1:20, eerste lid aanhef en onder a BW, artikel 1:20a, eerste lid BW en artikel 1:20e BW zal het hof de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag gelasten van deze beschikking een latere vermelding toe te voegen aan de daarvoor in aanmerking komende akte(n). Het hof zal de griffier opdragen een afschrift van de beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand toe te zenden, niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking.
5.24
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
spreekt uit de adoptie van:
- [belanghebbende 1] , geboren te [geboorteplaats] (Brunei) op [geboortedatum] 1982;
- [belanghebbende 2] , geboren te [geboorteplaats] (Brunei) op [geboortedatum] 1985,
door: [verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats] ;
gelast de griffier om, niet eerder dan drie maanden na de dag van de beschikking, een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag;
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag een latere vermelding van de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende akte(n) toe te voegen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.W. Koek, J.M. van de Poll en E.C. Punselie, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2023.