ECLI:NL:GHDHA:2023:1064

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
200.308.773/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering wegens onvoldoende onderbouwing van bouwwerkzaamheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van [appellant], een aannemer, tegen [geïntimeerde], handelend onder de naam BeZuBouw. De vordering betreft betaling voor werkzaamheden die [appellant] zou hebben verricht aan de dakopbouw van het huis van [geïntimeerde] en zijn (voormalige) echtgenote, [betrokkene]. De kantonrechter had in eerste aanleg de vordering van [appellant] afgewezen en die van [geïntimeerde] toegewezen, waarbij [appellant] werd veroordeeld tot betaling van proceskosten.

In hoger beroep heeft [appellant] zijn vordering opnieuw ingediend, maar het hof oordeelde dat de stellingen van [appellant] niet toereikend waren om de vordering te onderbouwen. [Appellant] had onvoldoende bewijs geleverd dat hij daadwerkelijk in opdracht van [geïntimeerde] had gewerkt en dat de factuur van € 10.000,- een redelijke prijs was voor de verrichte werkzaamheden. Het hof merkte op dat [appellant] niet had bijgehouden hoeveel uren hij had gewerkt en dat hij niet kon aantonen dat er een afspraak was gemaakt over de betaling.

Het hof concludeerde dat de vordering van [appellant] niet toewijsbaar was en bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter. Tevens werd [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van [geïntimeerde] werden begroot op € 2.444,-. Deze kostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
afdeling Civiel Recht
team Handel
zaaknummer: 200.308.773/01
zaaknummer rechtbank Den Haag: 8085930 \ RL EXPL 19-23084
arrest van 13 juni 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.B. Chylinska te Zaanstad,
tegen
[geïntimeerde],
handelende onder de naam BeZuBouw,
wonende te [woonplaats]
verweerder,
advocaat: mr. M. de Boorder te Den Haag.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Deze zaak betreft een vordering wegens bouwwerkzaamheden.

2.Procesverloop in hoger beroep

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 26 november 2021, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 31 augustus 2021;
- het tussenarrest van 3 mei 2022 waarin een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 juni 2022;
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord.

3.Feitelijke achtergrond

De kantonrechter heeft in het vonnis onder 2 (2.1 t/m 2.4) een aantal feiten vermeld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn tussen partijen niet in geschil en dienen daarom ook het hof tot uitgangspunt. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.
[appellant] werkt als aannemer.
3.2.
[geïntimeerde] en zijn (voormalige) echtgenote, [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ), zijn de vennoten van de vennootschap onder firma BeZuBouw, een aanneembedrijf.
3.3.
[appellant] heeft in het verleden in opdracht en voor rekening van BeZuBouw werkzaamheden verricht.
3.4.
Eind 2018 heeft [appellant] een relatie gekregen met [betrokkene] . Daarna hebben partijen niet meer samengewerkt.

4.Procedure bij de kantonrechter

4.1.
In eerste aanleg heeft [appellant] veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 17.201,99, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, gevorderd. Aan zijn hoofdvordering legde [appellant] ten grondslag dat hij werkzaamheden heeft verricht voor BeZuBouw en dat de daarvoor verstuurde facturen onbetaald zijn gebleven.
4.2.
In reconventie vorderde [geïntimeerde] veroordeling van [appellant] tot terugbetaling aan hem van een totaalbedrag van € 4.840,-. Aan deze vordering legde [geïntimeerde] ten grondslag dat drie facturen van [appellant] dubbel waren betaald.
4.3.
De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen en die van [geïntimeerde] toegewezen, met veroordeling van [appellant] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in conventie en in reconventie.

5.Beoordeling

5.1.
In eerste aanleg vorderde [appellant] veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van acht facturen (zeven uit 2018 en een uit 2019). Tegen de afwijzing door de kantonrechter van zijn vordering ter zake van de zeven facturen uit 2018 is [appellant] in hoger beroep niet opgekomen. Hij is evenmin opgekomen tegen de toewijzing door de kantonrechter van de vordering van [geïntimeerde] in reconventie. Het geschil in hoger beroep betreft dus slechts de factuur van [appellant] aan [geïntimeerde] uit 2019.
5.2.
Deze factuur beloopt een bedrag van € 10.000,- en betreft door [appellant] gestelde werkzaamheden aan de dakopbouw op het huis van [geïntimeerde] en [betrokkene] privé. De kantonrechter heeft hieromtrent het volgende, samengevat, overwogen. [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij in opdracht en voor rekening van [geïntimeerde] heeft gewerkt. Hij heeft wel verklaringen overgelegd dat hij in 2017 vrijwel elk weekend aan de dakopbouw werkte, maar hij heeft niet uitgelegd wat de afspraken daarover met [geïntimeerde] waren (dat hij werkte tegen uurtarief, welk uurtarief, wanneer dat is afgesproken). Hij heeft verklaard dat hij niet heeft bijgehouden hoeveel uur hij heeft gewerkt. Hij heeft ook niet gesteld dat er een vast bedrag was afgesproken en heeft ook niet uitgelegd hoe hij aan het gefactureerde bedrag is gekomen.
5.3.
[appellant] heeft in grief 1 onder meer gesteld dat er vertrouwen was tussen partijen, dat de samenwerking jaren duurde, dat hij op verschillende plaatsen werkte, zijn uren opmaakte, de nota verstuurde en dat [geïntimeerde] de nota betaalde. Zo simpel was het en dat dient ook te gelden voor de dakopbouw volgens [appellant] . [appellant] heeft overduidelijk aan de dakopbouw gewerkt en deze was in een vergevorderd stadium toen [appellant] zijn werkzaamheden staakte. [geïntimeerde] heeft ook niet een alternatief scenario voor het bestaan van de dakopbouw. [appellant] stelt zich onder verwijzing naar artikel 7:752 lid 1 BW op het standpunt dat de nota van € 10.000,- een redelijke prijs is voor een dakopbouw.
5.4.
Het hof oordeelt als volgt.
5.5.
De stellingen van [appellant] roepen ook na zijn uiteenzetting in hoger beroep – bij de mondelinge behandeling en bij memorie van grieven – vragen op. Het hof wil wel aannemen dat [appellant] bemoeienis heeft gehad met de dakopbouw op het huis van [geïntimeerde] . [appellant] heeft bij de mondelinge behandeling verklaard dat het werk door hem persoonlijk en door de mensen die voor hem werkten is gedaan. Hij heeft verder verklaard dat de mensen die voor hem werkten zzp’ers waren en dat [geïntimeerde] wel de uren van deze zzp’ers heeft betaald. Deze zzp’ers hebben [geïntimeerde] daarvoor zelf gefactureerd, aldus [appellant] . Het hof begrijpt dat het factuurbedrag van € 10.000,- uitsluitend betrekking heeft op de uren die [appellant] volgens zijn stelling
zelfaan de dakopbouw heeft gewerkt (dus niet op de uren van de mensen die voor hem werkten en ook niet op de gebruikte materialen). [appellant] weet niet meer hoeveel uren hij zelf aan de dakopbouw heeft gewerkt. Hij heeft bij de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard:
Ik schat dat ik tot in de zomer van 2018 aan de dakopbouw heb gewerkt, mogelijk tot eind van de zomer. Ik weet niet meer precies wanneer aan de dakopbouw is begonnen. Ik heb nooit bijgehouden hoeveel uren ik hieraan heb gewerkt. (…) Het bedrag van 10.000 euro berust op een schatting. Het gaat dan over de periode 2017 tot de zomer van 2018. Ik berekende hetzelfde uurtarief als voor de andere opdrachten. Dat was 22 euro per uur. U zegt mij dat dat volgens uw berekening uitkomt op ruim 450 uur. Wij werkten wel 10 uur per dag en dat zou dan neerkomen op ongeveer 45 dagen.
5.6.
Uit de memorie van grieven leidt het hof af dat [appellant] het genoemde bedrag van € 10.000,- een redelijke prijs acht voor de dakopbouw. Zijn nota weerspiegelt in zijn visie een redelijke prijs voor de dakopbouw. 45 dagen werk is zeer reëel volgens [appellant] .
5.7.
Noch de inschatting door [appellant] van het aantal uren (zoals besproken onder 5.5) noch de inschatting van het aantal uren op basis van het gerealiseerde werk (zoals besproken onder 5.6) biedt een voldoende concreet aanknopingspunt voor gehele of gedeeltelijke toewijzing van de vordering. [appellant] heeft zijn aantal uren nooit bijgehouden en weet niet wanneer hij met het werk is begonnen en tot wanneer hij heeft gewerkt. Daarbij komt dat uit de toelichting van [appellant] volgt dat ook anderen dan hijzelf aan de dakopbouw hebben gewerkt. Dat maakt dat een enigszins bruikbare reconstructie of onderbouwing van de schatting van het aantal door [appellant] zelf gewerkte uren op basis van de gestelde feiten niet goed mogelijk is. Ook een schatting aan de hand van het resultaat is niet goed mogelijk. Nog daargelaten dat partijen het niet erover eens zijn wat het resultaat is, is dat resultaat immers de vrucht van het werk van [appellant]
envan de door [appellant] ingeschakelde mensen. Met de stelling dat € 10.000,- een redelijke prijs weerspiegelt, ondergraaft [appellant] overigens zijn schatting van het door hemzelf gewerkte aantal uren. Als gezegd, zijn in die gestelde redelijke prijs immers ook de uren verdisconteerd die anderen dan [appellant] aan de dakopbouw hebben gewerkt.
5.8.
De conclusie is dat ook in hoger beroep moet worden geoordeeld dat de vordering niet toewijsbaar is omdat de daartoe door [appellant] ingenomen stellingen niet toereikend zijn. Het hof voegt hieraan nog het volgende toe. Zowel bij de mondelinge behandeling in hoger beroep als bij memorie van grieven heeft [appellant] naar voren gebracht dat het wat betreft de betaling bij het werk aan de dakopbouw niet anders is gegaan of zou moeten gaan dan bij de andere werkzaamheden die hij in opdracht van [geïntimeerde] uitvoerde (“Ook voor dit werk gold dat wij altijd hebben afgesproken dat ik gewoon een factuur zou sturen en dat was het” en “Zo ‘simpel’ was het en dient ook te gelden voor de nota dakopbouw”). De gang van zaken was bij de dakopbouw echter geheel anders. Waar bij andere werkzaamheden (bij derden) wekelijks werd gefactureerd en betaald, is hier lange tijd in het geheel niet gefactureerd. De factuur is eerst in 2019 verstuurd. Juist bij deze andere werkwijze lag het in de rede dat [appellant] het aantal uren van hemzelf zou administreren.
5.9.
Grief 1 faalt. Aan bewijslevering komt het hof niet toe.
5.10.
Grief 2 bouwt voort op grief 1 en faalt daarom eveneens.
5.11.
Het hof zal het bestreden vonnis voor zover aan zijn oordeel onderworpen bekrachtigen en [appellant] veroordelen in de kosten van het hoger beroep.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep en begroot deze aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 772,- wegens verschotten en € 1.672,- wegens salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, C.A. Joustra en P. Volker, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2023 in aanwezigheid van de griffier.