ECLI:NL:GHDHA:2023:1052

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
200.297.034-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onbetaalde koopsom na verkoop bedrijfspand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] over een onbetaalde koopsom van € 100.000,- na de verkoop van een bedrijfspand in 2013. [appellant] heeft het pand verkocht aan [geïntimeerde], maar stelt dat een deel van de koopsom nog niet is voldaan. De rechtbank heeft [appellant] in eerste aanleg in het ongelijk gesteld, wat aanleiding gaf tot dit hoger beroep. Het hof heeft de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat [appellant] het tegenbewijs niet heeft geleverd dat de volledige koopsom niet is betaald. Het hof heeft de bewijswaardering van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de leveringsakte dwingend bewijs oplevert van de juistheid van de daarin vermelde betalingen. De grieven van [appellant] zijn niet toereikend om de eerdere uitspraak te vernietigen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.297.034/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/555356 / HA ZA 18-717
Arrest van 13 juni 2023
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats] , Verenigde Staten,
appellant,
advocaat: mr. E.C. Kerkhoven, kantoorhoudend in Den Haag,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. de Boorder, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en [geïntimeerde] .

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant] heeft in 2013 een bedrijfspand verkocht en overgedragen aan [geïntimeerde] . [appellant] stelt dat [geïntimeerde] een deel van de koopsom, namelijk € 100.000,-, nog niet heeft betaald. Hij vordert dit deel nu van [geïntimeerde] . De rechtbank heeft [appellant] ongelijk gegeven.
1.2
Het hof is het met deze beslissing eens.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • het tussenarrest van 5 april 2022, waarbij het hof in het incident heeft beslist;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] ;
  • de bijlagen (nrs. 4 tot en met 6) die [appellant] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2
Op 5 april 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd. [appellant] heeft ter zitting zijn eis vermeerderd met een bedrag van € 2.716,45 wegens kosten deskundigenbericht. De advocaat van [geïntimeerde] heeft zich tegen deze vermeerdering van eis verzet.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellant] als verkoper heeft in 2013 door tussenkomst van zijn gemachtigde,
mr. [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde] ), voor een koopsom van € 1.000.000,- een bedrijfspand te Alphen aan den Rijn, inclusief een deel van de inboedel, (hierna: het pand) verkocht aan (uiteindelijk) [geïntimeerde] .
3.2
De koopovereenkomst is op 14 maart 2013 namens verkoper getekend door [gemachtigde] . Namens koper is de koopovereenkomst getekend door [naam] (hierna: [A] ), wijlen de echtgenoot van [geïntimeerde] , die het pand voor haar heeft gekocht. [A] is in augustus 2021 overleden.
3.3
De overdracht van het pand aan [geïntimeerde] heeft op 25 maart 2013 bij de notaris plaatsgevonden. In de hiervan opgemaakte notariële akte (de leveringsakte) is onder meer vermeld dat (i) voor de notaris zijn verschenen
[gemachtigde]als schriftelijk gevolmachtigde van verkoper [appellant] en
[geïntimeerde]als koper, dat (ii) van de koopprijs reeds € 450.000,- door koper aan verkoper is voldaan, waarvoor kwijting, dat (iii) het restant van de koopprijs (€ 550.000,-) door koper is voldaan door storting onder de notaris en dat (iv) de akte door de verschenen personen is ondertekend.
3.4
Bij ‘stuitingsbrief’ van 18 mei 2018 heeft [gemachtigde] aan [A] en [geïntimeerde] geschreven dat een deel van de koopsom voor het pand, namelijk € 100.000,-, niet, zoals was afgesproken, vóór 25 mei 2013 was betaald, met het verzoek dit bedrag alsnog binnen veertien dagen met wettelijke handelsrente te voldoen. [gemachtigde] heeft bij deze brief een kopie van de koopovereenkomst van 14 maart 2013 gevoegd, met daarop de volgende handmatig door [gemachtigde] geschreven tekst met zijn paraaf, inhoudende:
“(…) 100.000,= is nog niet betaald. Transport gaat door dit bedrag wordt betaald voor 25 mei 2013”(hierna: de allonge of de tekst). Onder deze tekst staat een handtekening. Volgens [appellant] is dit de handtekening van [A] en heeft [A] op de dag van de levering van het pand (25 maart 2013) de allonge getekend omdat bedoelde € 100.000,- (als onderdeel van het in de leveringsakte genoemde bedrag van € 450.000,-) nog niet was betaald.
3.5
[geïntimeerde] en [A] hebben de afspraak in de allonge bestreden en ook dat de handtekening daarbij van [A] is (hierna ook: de betwiste handtekening).
3.6
[appellant] heeft in hoger beroep (als productie 4) een deskundigenrapport van 29 juli 2022 van Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (NFO) in het geding gebracht. Dit rapport bevat een vergelijkend handschriftonderzoek van de betwiste handtekening.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft [geïntimeerde] op 11 juli 2018 gedagvaard en gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van de restant-koopprijs van € 100.000,-, met wettelijke handelsrente vanaf 25 mei 2013.
4.2
[geïntimeerde] heeft de vordering betwist en gesteld dat de hele koopprijs is voldaan.
4.3
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 26 juni 2019 [appellant] toegelaten tot tegenbewijs van het dwingend bewijs dat de totale koopsom is voldaan, zoals blijkt uit de leveringsakte van 25 maart 2013.
4.4
Na het horen van de getuigen [gemachtigde] en [geïntimeerde] (in enquête) en [A] (in contra-enquête) heeft de rechtbank bij het thans bestreden vonnis van 27 januari 2021 het tegenbewijs niet geleverd geacht en de vordering afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank onder meer, kort samengevat, overwogen:
a) dat de door [appellant] in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van hemzelf buiten beschouwing kan blijven omdat hij nergens bij aanwezig is geweest;
b) dat de getuigenverklaring(en) ontoereikend is/zijn om het tegenbewijs geleverd te achten; en
c) dat geen aanleiding wordt gezien om [appellant] toe te laten tot bewijslevering door middel van een handschriftdeskundige. Immers, zelfs al zou zo’n deskundige vaststellen dat de betwiste handtekening onder de allonge door [A] zou zijn gezet, dan nog zegt dit niets over de vraag of de door [gemachtigde] handgeschreven tekst daarboven er ten tijde van het zetten van die handtekening al stond, of later is toegevoegd, aldus nog steeds de rechtbank.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] heeft onder aanvoering van zeven grieven vernietiging gevorderd van het vonnis van 27 januari 2021 (hierna: het vonnis) en alsnog toewijzing van zijn vordering in eerste aanleg. Daarnaast heeft hij incidentele vorderingen ingesteld (i) tot aanhouding van de hoofdzaak totdat er in hoger beroep uitspraak is gedaan in de strafzaak tegen [gemachtigde] en (ii) tot het opnieuw horen van [gemachtigde] als getuige . Het hof heeft bij arrest van 5 april 2022 de incidentele vorderingen afgewezen.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
Het hof zal de grieven samen behandelen. [appellant] klaagt hiermee over het oordeel van de rechtbank dat hij het op hem rustende tegenbewijs tegen de inhoud van de leveringsakte niet heeft geleverd (dus over de bewijswaardering). Het hof zal het bewijs opnieuw beoordelen.
Het tegenbewijs is niet geleverd
6.2
Het twistpunt tussen partijen is de vraag of de koopsom voor het pand wel of niet volledig is betaald. [appellant] stelt, met name met verwijzing naar de allonge, dat € 100.000,- te weinig is betaald. [geïntimeerde] op haar beurt weerspreekt dit en voert aan dat de koopsom wel degelijk volledig is betaald en beroept zich op de inhoud van de leveringsakte.
6.3
Niet ter discussie staat dat de leveringsakte tussen partijen dwingend bewijs oplevert van de juistheid van hetgeen daarin staat; dus ook dat waar is dat de volledige koopsom op 25 maart 2013 was betaald. Evenmin staat ter discussie dat het tegenbewijs daartegen op [appellant] rust. Dit betekent dat [appellant] het bewijs van de akte moet ontzenuwen.
6.4
[appellant] betoogt dat met de allonge een van de leveringsakte afwijkende afspraak is gemaakt. Deze afwijkende afspraak is echter naar het oordeel van het hof niet dusdanig duidelijk naar voren gekomen dat daarmee het dwingende bewijs in de leveringsakte is ontzenuwd. Het hof legt dit hierna uit.
6.5
Als zijn bewijsmiddelen noemt [appellant] (i) de getuigenverklaring van [gemachtigde] , (ii) het door hem ( [appellant] ) in hoger beroep overgelegde handschriftkundig onderzoek waaruit hij afleidt dat de betwiste handtekening onder de allonge met grote waarschijnlijkheid van [A] is, en (iii) de overgelegde betaalbewijzen waaruit volgens [appellant] naar voren komt dat, anders dan in de leveringsakte staat, het volledige bedrag van € 450.000,- niet is betaald.
Het handschriftkundig onderzoek
6.6
Dit is niet toereikend. Weliswaar achten de deskundigen het waarschijnlijker dat de handtekening onder de allonge van [A] is dan dat dit een vervalsing is, maar verdergaande conclusies kunnen aan het rapport niet worden ontleend. In ieder geval biedt het rapport geen steun voor de stelling van [appellant] bij de mondelinge behandeling dat met 90% waarschijnlijkheid de betwiste handtekening van [A] is. De in het rapport genoemde marge van 10-100 leidt niet tot genoemde 90% waarschijnlijkheid. Overigens erkent ook [appellant] dat het deskundigenrapport geen zekerheid geeft.
De (getuigen)verklaring van [gemachtigde]
6.7
heeft als getuige onder meer verklaard dat hij twee uur vóór de levering van het pand erachter was gekomen dat de € 100.000,- nog niet was betaald en dat hij dit toen bij [A] thuis heeft aangekaart. In de processtukken is verder vermeld dat diezelfde dag door [gemachtigde] de allonge is geschreven en dat [A] daar zijn handtekening bij heeft gezet. [gemachtigde] heeft ook als getuige verklaard dat hij bij de notaris daar niks over heeft gezegd; dat hij daar alleen voor de vorm zat; voor spek en bonen en gewoon geloofde dat [A] zou betalen.
6.8
Het hof acht deze verklaring niet overtuigend. [gemachtigde] handelde in die periode als gemachtigde van verkoper [appellant] . In die hoedanigheid, zeker met zijn juridische civiele achtergrond als advocaat, had, indien het bedrag van €100.000,- daadwerkelijk niet was betaald, verwacht mogen worden dat hij de notaris daarop zou hebben gewezen. Hij heeft de in zijn visie onjuiste leveringsakte (met dwingende bewijskracht) zonder meer getekend. [gemachtigde] heeft niet deugdelijk uitgelegd waarom hij dan niet ten minste heeft bewerkstelligd dat bijvoorbeeld een schuldigverklaring voor dit bedrag in de leveringsakte en/of de afrekening door de notaris is opgenomen. Dit had naar het oordeel van het hof niet tot (significante) vertraging van het transport van het pand hoeven te leiden, althans hiervoor is geen aanwijzing. De verklaring van [gemachtigde] dat hij, gelet op zijn toenmalige goede verstandhouding met [A] en [geïntimeerde] , gewoon geloofde dat [A] zou betalen (en dat daartoe die dag de allonge met handtekening is opgemaakt) past niet bij de rol van [gemachtigde] als gemachtigde van verkoper [appellant] . Hij heeft ook niet uitgelegd waarom hij dan geen (verdere) invulling heeft gegeven aan de door hem (als gemachtigde en juridisch deskundige) te waarborgen belangen van verkoper [appellant] . In dit verband wijst het hof nog op het, zeker bij een civiele advocaat, bekend te veronderstellen feit dat de allonge betrekkelijk weinig zekerheid biedt in het licht van de authentieke akte bij de notaris met een andere inhoud.
6.9
Daarnaast bevreemdt het dat [gemachtigde] naar zijn zeggen vele jaren had vergeten dat het bedrag van € 100.000,- nog niet was betaald en dat hij daar pas jaren later bij onderzoek door de FIOD achter kwam. De door hem genoemde drukke werkzaamheden vormen daartoe geen toereikende verklaring.
6.1
Hier komt overigens bij dat niet is komen vast te staan, zoals [gemachtigde] heeft verklaard, dat hij voorafgaande aan het transport van het pand (op 25 maart 2013) de kwestie bij [A] thuis (aan de keukentafel) heeft aangekaart en dat ze vervolgens met zijn drieën (dus [gemachtigde] , [A] en [geïntimeerde] ) naar de notaris zijn gegaan. Deze verklaring vindt geen steun in de getuigenverklaringen van [geïntimeerde] en [A] . Laatstgenoemden hebben als getuigen verklaard dat ze met zijn tweeën naar de notaris zijn gegaan en dat tevoren niets bijzonders was gebeurd. Ook al is [geïntimeerde] partij en heeft [A] een direct belang bij de uitkomst van dit geschil – hij is geen partij in deze zaak – moet de conclusie zijn dat de verklaring van [gemachtigde] op dit punt geen steun vindt in andere bewijsmiddelen.
De getuigenverklaringen van [A] en [geïntimeerde]
6.11
Deze verklaringen bieden ook verder geen steun aan het door [appellant] te leveren tegenbewijs. De door [appellant] genoemde tegenstrijdigheden hierin zijn niet van dien aard dat hierover anders geoordeeld zou moeten worden.
De overgelegde bankafschriften
6.12
Deze zijn niet concludent voor de stelling van [appellant] dat een bedrag van € 100.000,- onbetaald is gebleven. De overgelegde bankafschriften bestrijken immers slechts een beperkte periode en zijn bovendien niet aansluitend.
Conclusie en proceskosten
6.13
De conclusie is dat [appellant] het tegenbewijs niet heeft geleverd. De verdere stellingen van partijen over en weer leveren geen nieuwe gezichtspunten op en kunnen onbesproken blijven. Het hoger beroep van [appellant] slaagt dus niet. Het hof zal het vonnis daarom bekrachtigen. De in hoger beroep vermeerderde eis is reeds hierom niet toewijsbaar. Aan verdere bewijslevering komt het hof niet toe. Er is geen nader ter zake dienend bewijsaanbod gedaan.
6.14
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 januari 2021;
  • wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 772,- aan griffierecht en € 6.962,- aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, J.E.H.M. Pinckaers en
A.J. Swelheim en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2023 in aanwezigheid van de griffier.