ECLI:NL:GHDHA:2023:1034

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
200.305.845/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldige overdracht van recht van onderopstal en vereiste toestemming van de opstalhouder

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van de overdracht van een recht van onderopstal door K.O.M. aan [appellant]. Rotterdam Airport B.V. heeft een recht van opstal op grond bij de luchthaven Rotterdam en heeft een recht van onderopstal gevestigd ten behoeve van K.O.M. [appellant] stelt dat K.O.M. het recht van onderopstal aan hem heeft overgedragen, maar Rotterdam Airport betwist dit. Het hof oordeelt, net als de rechtbank, dat er geen rechtsgeldige overdracht heeft plaatsgevonden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat K.O.M. toestemming nodig had van Rotterdam Airport voor de vervreemding van het onderopstalrecht, en deze toestemming is niet verleend. Hierdoor is [appellant] geen onderopstaller geworden en zijn zijn vorderingen afgewezen.

Het procesverloop in hoger beroep laat zien dat [appellant] in beroep is gegaan tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn vordering was afgewezen. Hij heeft zes grieven ingediend en zijn eis vermeerderd. Het hof heeft de grieven gezamenlijk besproken en geconcludeerd dat de vestigingsakte voorschrijft dat voor de vervreemding van het onderopstalrecht zowel de toestemming van de gemeente als die van Rotterdam Airport vereist is. Aangezien Rotterdam Airport geen toestemming heeft verleend, is de overdracht niet rechtsgeldig en blijft de afwijzing van de vordering van [appellant] in stand.

Het hof heeft ook de overige stellingen van [appellant] verworpen, waaronder het betoog dat Rotterdam Airport de overdracht feitelijk heeft bekrachtigd door facturen aan hem te sturen. Het hof concludeert dat [appellant] geen aanspraak kan maken op vergoeding van lasten en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. De proceskosten in hoger beroep worden aan [appellant] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.305.845/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/616984 / HA ZA 21-353
Arrest van 6 juni 2023
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. D.L.A. van Voskuilen, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
Rotterdam Airport B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
verweerster,
advocaat: mr. H.E. Eelkman Rooda, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna noemen: [appellant] en Rotterdam Airport.

1.De zaak in het kort

1.1
Rotterdam Airport heeft een recht van opstal op grond bij de luchthaven Rotterdam. Zij heeft een recht van onderopstal gevestigd ten behoeve van het bedrijf K.O.M.
[appellant] stelt dat K.O.M. het recht van onderopstal aan hem heeft overgedragen en dat hij als onderopstaller recht heeft op vergoeding van kosten van Rotterdam Airport als opstaller. Rotterdam Airport betwist dat.
1.2
Het hof is (net zoals de rechtbank) van oordeel dat geen rechtsgeldige overdracht van het recht van onderopstal aan [appellant] heeft plaatsgevonden. [appellant] is geen onderopstaller geworden en zijn vorderingen worden daarom afgewezen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 19 november 2021, hersteld bij exploot van 15 december 2021, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 oktober 2021 (gepubliceerd onder: ECLI:NL:RBROT:2021:10341, hierna: het vonnis);
  • de memorie van grieven tevens akte vermeerdering van eis van [appellant] , met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van Rotterdam Airport.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
De gemeente Rotterdam (hierna: de gemeente) is (bloot) eigenaar van percelen grond die deel uitmaken van de luchthaven Rotterdam. De kadastrale aanduiding van de percelen is: gemeente Overschie, sectie B, nummers 5706 en 5707 (hierna: de grond).
3.2
De gemeente had de grond verhuurd aan Rotterdam Airport, die de grond op haar beurt in gebruik had gegeven aan de vennootschappen K.O.M. Activity I B.V. en K.O.M. Activity II B.V. (hierna tezamen: K.O.M. ). [appellant] is (althans was) bestuurder van K.O.M.
3.3
K.O.M. heeft op de grond een loods gebouwd ten behoeve van de stalling van vliegtuigen (hierna: de hangar).
3.4
De gemeente, Rotterdam Airport en K.O.M. zijn overeengekomen dat op de grond een recht van opstal zal worden gevestigd ten behoeve van Rotterdam Airport en een recht van onderopstal ten behoeve van K.O.M. , zodat K.O.M. de eigendom verkrijgt van de hangar.
3.5
Op 17 februari 1998 zijn daartoe twee nagenoeg gelijkluidende notariële akten van vestiging van recht van opstal en recht van onderopstal voor bestaande/nieuwe hangar opgesteld (hierna: de vestigingsakte). De partijen bij deze akte zijn de gemeente, Rotterdam Airport en K.O.M. [appellant] heeft de vestigingsakte namens K.O.M. ondertekend.
3.6
In de vestigingsakte is onder meer bepaald:
Vestiging van recht van opstal
1. Ter uitvoering van de in de considerans vermelde overeenkomst verklaart de Gemeente - hierna ook te noemen: de "eigenaar" - aan Rotterdam Airport - hierna ook te noemen de "opstaller" - een recht van opstal te verlenen tot het hebben en in eigendom houden van opstallen op het registergoed. Rotterdam Airport B.V. verklaart dit recht van opstal te aanvaarden.
Met betrekking tot dit recht van opstal gelden de navolgende bepalingen: (…)
d. Zonder schriftelijke toestemming van de eigenaar is de opstaller niet bevoegd het recht van opstal te vervreemden danwel met een beperkt recht te bezwaren, anders dan de vestiging van hypotheek. De Gemeente stemt ermee in dat op het registergoed door de opstaller een recht van onderopstal wordt gevestigd ten behoeve vanK.O.M. ]
. (…)
f. De grond- en alle andere zakelijke lasten die van het registergoed, voor zover het de grond betreft, worden geheven blijven voor rekening van de eigenaar, behoudens de belastingen die over de opstallen of het gebruik daarvan worden geheven, welke laatstbedoelde belastingen voor rekening van de opstaller zijn. (…)
Vestiging recht van Onderopstal
2. Ter uitvoering het in de considerans sub (v) vermelde, verklaart Rotterdam Airport aan K.O.M. een recht van onderopstal te verlenen tot het hebben en in eigendom houden van opstallen op het registergoed. K.O.M. , hierna ook te noemen: "onderopstaller", verklaart dit recht van onderopstal te aanvaarden.
Op dit recht van onderopstal zijn de hiervoor sub 1 a. tot en met 1 h. vermelde bepalingen van toepassing, welke door K.O.M. worden aanvaard.
De hiervoor sub 1. vermelde bepalingen zijn, voorzover daarna bij deze akte niet wordt afgeweken, van overeenkomstige toepassing op de rechtsverhouding tussen opstaller en onderopstaller waarbij in de hiervoor aangehaalde bepalingen voor eigenaar gelezen dient te worden: opstaller, voor opstaller dient te worden gelezen: onderopstaller en voor recht van opstal dient te worden gelezen: recht van onderopstal. (…)
4. Overeenkomstig hetgeen hiervoor in de sub 1 vermelde bepalingen, sub c en d is vermeld, is onderopstaller zonder schriftelijke toestemming van de eigenaar niet bevoegd:
- de opstallen te verhuren aan derden anders dan voor het doel waarvoor de opstal is gesticht; en/of
- het recht van onderopstal te vervreemden danwel met een beperkt recht te bezwaren, anders dan de vestiging van hypotheek. (…)”
3.7
Op 16 mei 2006 heeft de gemeente de grond in erfpacht uitgegeven aan Rotterdam Airport. De huurovereenkomst tussen de gemeente en Rotterdam Airport is toen beëindigd. In de akte van erfpacht is melding gemaakt van het opstalrecht van Rotterdam Airport en het onderopstalrecht van K.O.M.
3.8
Op 21 augustus 2012 is een notariële akte van koop en levering opgemaakt waarin staat dat K.O.M. haar onderopstalrecht levert aan [appellant] . De gemeente heeft voorafgaande toestemming verleend voor deze overdracht. Rotterdam Airport heeft geen toestemming verleend en was geen partij bij de akte.
3.9
De gemeente heeft aan K.O.M. en aan [appellant] verschillende belastingaanslagen opgelegd. [appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat het eigenaarsgedeelte van de aan hem opgelegde aanslagen voor rekening van Rotterdam Airport komt en heeft Rotterdam Airport gesommeerd tot betaling daarvan. Rotterdam Airport heeft niet betaald.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft Rotterdam Airport gedagvaard en betaling gevorderd van € 99.405,61, te vermeerderen met rente en proceskosten. [appellant] heeft daartoe aangevoerd dat de gemeente bij hem als onderopstaller belastingen in rekening brengt die volgens art. 1 sub f. van de vestigingsakte ten laste komen van Rotterdam Airport.
4.2
De rechtbank heeft de vordering afgewezen en [appellant] in de kosten veroordeeld. Daartoe is overwogen dat:
- K.O.M. toestemming nodig had van Rotterdam Airport voor de vervreemding van het onderopstalrecht;
- deze toestemming niet is gevraagd en niet is verleend;
- [appellant] geen onderopstaller is geworden;
- er geen rechtsgrond bestaat voor de vergoeding door Rotterdam Airport van de belastingaanslagen waarop de vordering van [appellant] betrekking heeft.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft zes grieven tegen het vonnis aangevoerd. Ook heeft hij zijn eis vermeerderd. [appellant] vordert in hoger beroep betaling van:
€ 99.405,61;
€ 7.900,13 aan zakelijke lasten over heffingsjaar 2021;
€ 15.200,63 aan kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (kosten advies notaris en van de door [appellant] in hoger beroep overgelegde opinie van mr. dr. [betrokkene] , verbonden aan de Radboud Universiteit (hierna: de opinie van [betrokkene] );
€ 4.304,- aan onverschuldigd betaalde proceskosten in eerste aanleg, en
veroordeling van Rotterdam Airport in de proceskosten.
5.2
Kort gezegd zien de bezwaren van [appellant] op het volgende:
  • de weergave van de feiten in het vonnis (grief I);
  • het hiervoor in 4.2 weergegeven oordeel van de rechtbank dat [appellant] , wegens het ontbreken van toestemming van Rotterdam Airport, geen onderopstaller is geworden zodat er geen rechtsgrond is voor de toewijzing van zijn vordering (grieven II tot en met IV), en
  • de kostenveroordeling en het dictum (grieven V en VI).
[appellant] heeft in hoger beroep met name een beroep gedaan op de opinie van [betrokkene] ). Daarin concludeert [betrokkene] dat er geen toestemming was vereist van Rotterdam Airport voor de overdracht van het onderopstalrecht door K.O.M. aan [appellant] en dat die overdracht rechtsgeldig heeft plaatsgevonden.
5.3
Het hof zal de grieven hierna gezamenlijk bespreken. Bij de weergave van de feiten, hiervoor onder 3., is al rekening gehouden met grief I zodat die grief geen bespreking behoeft. Vooraf wordt nog opgemerkt dat deze procedure alleen betrekking heeft op de verhouding tussen [appellant] en Rotterdam Airport; [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg desgevraagd verklaard dat het een bewuste keuze is dat K.O.M. geen mede-eiser is in deze procedure. De rechtbank heeft daarom geen grond gezien om K.O.M. in de gelegenheid te stellen aan deze procedure deel te nemen en ook het hof ziet daarvoor geen aanleiding.

6.Beoordeling in hoger beroep

De vraag in deze zaak

6.1
De kernvraag in dit hoger beroep is of K.O.M. haar onderopstalrecht rechtsgeldig heeft overgedragen aan [appellant] . Meer in het bijzonder is de vraag of daarvoor de schriftelijke toestemming van Airport Rotterdam was vereist.
6.2
Het hof stelt het volgende voorop. Uit de tekst van de wet volgt dat de opstaller bevoegd is een recht van onderopstal te vestigen en dat de opstaller in zijn verhouding tot de onderopstaller als eigenaar dient te worden aangemerkt (art. 5:104 lid 2 jo. 5:93 lid 1 en 3 jo. 5:91 lid 1 BW). Ook volgt uit deze bepalingen dat in de vestigingsakte kan worden bepaald dat het onderopstalrecht niet zonder toestemming van de opstaller kan worden overgedragen. Partijen zijn het er in deze zaak niet over eens of dit laatste in de vestigingsakte is bepaald; volgens [appellant] is dat niet het geval, en was alleen de toestemming van de gemeente als (bloot) eigenaar vereist. Volgens Rotterdam Airport was ook haar toestemming als opstaller vereist. Partijen strijden dus over de uitleg van de vestigingsakte.
Uitleg van de vestigingsakte; criterium
6.3
Het hof zal de vestigingsakte hierna uitleggen en daarbij het volgende criterium in acht nemen:
bij de uitleg van notariële akten die strekken tot levering van registergoederen en de vestiging van beperkte rechten daarop, komt het aan op de partijbedoeling voor zover die in de notariële akte tot uitdrukking is gebracht. Deze bedoeling moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. De ratio van deze objectieve uitlegmaatstaf is gelegen in het voor registergoederen geldende stelsel van publiciteit. Derden moeten kunnen afgaan op hetgeen in een – in de openbare registers ingeschreven – akte is vermeld ter zake van de overdracht van een registergoed of van de vestiging van een beperkt recht op een registergoed.
Uitleg van de vestigingsakte; de verhouding gemeente - Rotterdam Airport
6.4
In de vestigingsakte staat in de eerste plaats dat Rotterdam Airport als opstaller toestemming nodig heeft van de grondeigenaar (de gemeente) voor de vervreemding van haar opstalrecht. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Dit toestemmingsvereiste staat in art. 1 sub d van de vestigingsakte:
“d. Zonder schriftelijke toestemming van de eigenaar is de opstaller niet bevoegd het recht van opstal te vervreemden (…)”
(hierna: het toestemmingsbeding).
Uitleg van de vestigingsakte; de verhouding gemeente – K.O.M.
6.5
Onder het kopje ‘Vestiging recht van onderopstal’ staat in art. 2, tweede zin, van de vestigingsakte dat deze bepaling ook geldt voor onderopstaller K.O.M. :
“Op dit recht van onderopstal zijn de hiervoor sub 1 a. tot en met 1 h. vermelde bepalingen van toepassing, welke door K.O.M. worden aanvaard.”
Ook K.O.M. heeft dus toestemming van de gemeente nodig, als (bloot) grondeigenaar, in geval van vervreemding van haar onderopstalrecht. Dit is tussen partijen evenmin in geschil.
Uitleg van de vestigingsakte; de verhouding Rotterdam Airport - K.O.M.
6.6
In art. 2 staat vervolgens, in de derde zin, dat de bepalingen van artikel 1 - waaronder het toestemmingsbeding - ook van toepassing zijn op de verhouding tussen Rotterdam Airport als opstaller en K.O.M. als onderopstaller,
tenzijdaarvan in de akte wordt afgeweken:
“De hiervoor sub 1. vermelde bepalingen zijn, voorzover daarna bij deze akte niet wordt afgeweken, van overeenkomstige toepassing op de rechtsverhouding tussen opstaller en onderopstaller waarbij in de hiervoor aangehaalde bepalingen voor eigenaar gelezen dient te worden: opstaller, voor opstaller dient te worden gelezen: onderopstaller en voor recht van opstal dient te worden gelezen: recht van onderopstal. (…)”
In deze passage, gelezen in samenhang met het toestemmingsbeding, staat letterlijk dat de onderopstaller ( K.O.M. ) zonder schriftelijke toestemming van de opstaller (Rotterdam Airport) niet bevoegd is het recht van onderopstal te vervreemden. [appellant] erkent dat ook (zie p. 10 van de memorie van grieven, in navolging van de opinie van [betrokkene] :
“Letterlijk ingevuld en daarna gelezen bepaalt bepaling 2, derde zin, juncto 1d (…) dat voor de overdracht van het opstalrecht toestemming van de “opstaller” vereist is).
6.7
Naar het oordeel van het hof laten de hiervoor besproken teksten geen andere (objectieve) uitleg toe dan dat bij de overdracht van het onderopstalrecht twee keer toestemming is vereist: die van de gemeente als grondeigenaar èn die van Rotterdam Airport als opstaller.
6.8
Anders dan [appellant] betoogt, bevat art. 4 van de vestigingsakte geen afwijking ten aanzien van het toestemmingsvereiste van Rotterdam Airport als opstaller. In art. 4 staat:
“4. Overeenkomstig hetgeen hiervoor in de sub 1 vermelde bepalingen, sub c en d is vermeld, is onderopstaller zonder schriftelijke toestemming van de eigenaar niet bevoegd:(…)
- het recht van onderopstal te vervreemden (…)”
Deze passage verwijst naar het hiervoor in 6.5 besproken vereiste van toestemming van de eigenaar (de gemeente) in de verhouding eigenaar-onderopstaller. Dit volgt meer in het bijzonder uit het woord “
overeenkomstig”; het gaat in beide bepalingen om de toestemming van de eigenaar (de gemeente) in de verhouding eigenaar-onderopstaller. Er staat niet in art. 4 dat deze toestemming van de eigenaar in de plaats treedt van, dan wel geldt in afwijking van het eerdergenoemde vereiste van toestemming van de opstaller in de verhouding opstaller-onderopstaller. Anders dan [appellant] aanvoert, kan uit de bewoordingen van art. 4 dan ook niet worden afgeleid dat deze bepaling een afwijking behelst van het vereiste van toestemming van de opstaller.
6.9
Hetgeen in de opinie van [betrokkene] (m.n. op p. 9 en 13) naar voren is gebracht leidt niet tot een ander oordeel. Daarin is niet (voldoende begrijpelijk) toegelicht, aan de hand van de bewoordingen en inhoud van de vestigingsakte, waarom met art. 4 naar objectieve maatstaven is bedoeld dat alléén de toestemming van de gemeente als eigenaar is vereist en niet ook die van Rotterdam Airport als opstaller. Verder merkt het hof naar aanleiding van die opinie (p. 8) nog op dat daarin op zichzelf terecht wordt geconstateerd dat een onderopstalrecht rechtstreeks komt te rusten op de zaak van de eigenaar (in dit geval: op de grond van de gemeente), maar dat die constatering niet leidt tot een andere objectieve uitleg van de vestigingsakte.
Uitleg van de vestigingsakte; conclusie
6.1
De conclusie is dat de vestigingsakte voorschrijft dat bij vervreemding van het onderopstalrecht, de toestemming van zowel de gemeente als grondeigenaar is vereist als die van Rotterdam Airport als opstaller. Nu Rotterdam Airport geen toestemming heeft verleend, heeft geen rechtsgeldige vervreemding van het onderopstalrecht plaatsgevonden en is [appellant] geen onderopstaller geworden. De rechtbank heeft de vordering van [appellant] daarom terecht afgewezen.
Overige stellingen [appellant]
6.11
heeft subsidiair (voor het geval toestemming van Rotterdam Airport is vereist) betoogd dat Rotterdam Airport de overdracht van het onderopstalrecht aan [appellant] feitelijk heeft bekrachtigd dan wel heeft bevestigd. Die bekrachtiging danwel bevestiging blijkt volgens [appellant] uit het feit dat Rotterdam Airport facturen voor de retributie aan hem in privé heeft gestuurd. Daarmee zou Rotterdam Airport haar recht hebben verwerkt om de overdracht van het onderopstalrecht aan [appellant] ter discussie te stellen.
6.12
Het hof verwerpt ook deze stellingen. [appellant] heeft slechts twee retributiefacturen aan [appellant] gestuurd, beide gedateerd 29 november 2012. Dat gebeurde, naar Rotterdam Airport stelt, per abuis. Alle andere overgelegde retributiefacturen, waaronder vele facturen van latere datum, zijn gestuurd aan K.O.M. Uit de wijze van facturering volgt daarom niet dat Rotterdam Airport de overdracht aan [appellant] heeft bevestigd of bekrachtigd, en ook niet dat het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat Rotterdam Airport instemde met de overdracht aan [appellant] . Voor een succesvol beroep op rechtsverwerking is meer vereist.
6.13
Ook heeft [appellant] subsidiair betoogd, in navolging van [betrokkene] , (i) dat een toestemmingsvereiste bij een onderopstalrecht alleen goederenrechtelijke werking kan hebben als de toestemming van de
eigenaarvereist is gesteld in de onderopstalakte en (ii) dat als in de onderopstalakte de toestemming van de
opstalleris vereist, dat beding slechts verbintenisrechtelijke werking kan hebben.
6.14
Het hof stelt voorop dat, zoals hiervoor in 6.2 is overwogen, volgens de tekst van de wet in de vestigingsakte kan worden bepaald dat het onderopstalrecht niet zonder toestemming van de opstaller kan worden overgedragen. [betrokkene] voert aan dat deze tekst van de wet niet juist kan zijn. Het kan niet waar zijn, aldus [betrokkene] , dat voor de overdracht van een onderopstalrecht slechts de toestemming van de opstaller is vereist, en niet die van de eigenaar (opinie van [betrokkene] , p.10). Het hof ziet in de opinie geen grond voor afwijking van de tekst van de wet. Dit geldt temeer omdat [betrokkene] in zijn opinie niet ingaat op de onderhavige kwestie, waarin de overdraagbaarheid van het onderopstalrecht ook is onderworpen aan de toestemming van de eigenaar, naast die van de opstaller. De opinie van [betrokkene] heeft slechts betrekking op het geval dat alléén de toestemming van de opstaller is vereist. Die situatie doet zich in deze zaak niet voor.
6.15
Verder heeft [appellant] subsidiair betoogd, in navolging van [betrokkene] , dat het “maar zeer de vraag is” of met de formulering in de vestigingsakte dat de (onder)opstalhouder zonder toestemming
“niet bevoegd”is het (onder)opstalrecht te vervreemden, een beding met goederenrechtelijke werking is opgemaakt als bedoeld in art. 5:91 lid 1 BW. [betrokkene] wijst er in dit kader op dat (i) in de wettekst staat dat in de vestigingsakte kan worden bepaald dat het (onder)opstalrecht niet
“kan”worden overgedragen en (ii) volgens de parlementaire geschiedenis
“de bedingen ter beperking van de bevoegdheid tot vervreemding aldus moeten worden ingekleed dat de betreffende vervreemdingshandeling slechts mogelijk is met toestemming van de eigenaar”. Volgens [betrokkene] eisen de parlementaire geschiedenis en de Hoge Raad dat in de akte letterlijk wordt bepaald dat niet zonder toestemming
“kan”worden overgedragen (opinie van [betrokkene] , p. 11 slot).
6.16
Het hof verwerpt ook dit standpunt. De hiervoor door [betrokkene] genoemde eis volgt noch uit de wetsgeschiedenis, noch uit de door [betrokkene] aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad (die bovendien geen betrekking heeft op een vestigingsakte). Naar het oordeel van het hof volgt uit de (naar objectieve maatstaven uit te leggen) bewoordingen van het toestemmingsbeding, en uit de omstandigheid dat dit beding is opgenomen in de notariële akte van vestiging van het (onder)opstalrecht, dat een beding met goederenrechtelijke werking in de zin van art. 5:91 lid 1 BW is beoogd. Overigens wordt opgemerkt dat het standpunt van [betrokkene] danwel [appellant] niet consequent is, nu er kennelijk van wordt uitgegaan dat een toestemmingsbeding wel goederenrechtelijke werking heeft voor zover dat ziet op de toestemming van de gemeente (zie de opinie van [betrokkene] p. 9, par. 5.4 eerste alinea) en geen goederenrechtelijke werking heeft voor zover het ziet op toestemming van de opstaller.
6.17
Tot slot verwerpt het hof het standpunt van [appellant] dat hij een verkrijger te goeder trouw was en daarom wordt beschermd. Het toestemmingsbeding leidt tot onoverdraagbaarheid in de zin van art. 3:83 lid 1 BW (zoals overigens ook [betrokkene] , op wie [appellant] zich beroept, op p. 15 van zijn opinie stelt). Een beroep op art. 3:88 BW kan [appellant] daarom niet baten, nog afgezien van het feit dat hij niet als verkrijger te goeder trouw kan worden aangemerkt omdat hij als bestuurder van K.O.M. en ondertekenaar van de vestigingsakte, op de hoogte was van de vereiste toestemming van Rotterdam Airport.
6.18
De conclusie uit het voorgaande is dat de grieven falen. [appellant] is geen onderopstalhouder geworden. Hij heeft geen aanspraak jegens Rotterdam Airport op vergoeding van de lasten bedoeld in art. 1 sub f van de vestigingsakte. In het midden kan blijven welke lasten dit zijn en of Rotterdam Airport een beroep op verjaring of verrekening toekomt.
Conclusie en proceskosten
6.19
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Er is geen grond voor toewijzing van de aanvullende vorderingen in hoger beroep en die zullen daarom worden afgewezen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 oktober 2021;
  • wijst af het anders of meer gevorderde;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Rotterdam Airport tot aan deze uitspraak bepaald op € 5.689,- aan griffierecht en € 6.962,- aan salaris advocaat (2 x € 3.481,- tarief V) en € 173,- aan nasalaris, te verhogen met € 90,00 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90,00, na de datum van betekening, aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. Honée, A.A. Muilwijk-Schaaij en A. Dupain en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2023 in aanwezigheid van de griffier.