Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 19 november 2021, hersteld bij exploot van 15 december 2021, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 oktober 2021 (gepubliceerd onder: ECLI:NL:RBROT:2021:10341, hierna: het vonnis);
- de memorie van grieven tevens akte vermeerdering van eis van [appellant] , met bijlagen;
- de memorie van antwoord van Rotterdam Airport.
3.Feitelijke achtergrond
. (…)
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vordering in hoger beroep
- de weergave van de feiten in het vonnis (grief I);
- het hiervoor in 4.2 weergegeven oordeel van de rechtbank dat [appellant] , wegens het ontbreken van toestemming van Rotterdam Airport, geen onderopstaller is geworden zodat er geen rechtsgrond is voor de toewijzing van zijn vordering (grieven II tot en met IV), en
- de kostenveroordeling en het dictum (grieven V en VI).
6.Beoordeling in hoger beroep
De vraag in deze zaak
tenzijdaarvan in de akte wordt afgeweken:
“Letterlijk ingevuld en daarna gelezen bepaalt bepaling 2, derde zin, juncto 1d (…) dat voor de overdracht van het opstalrecht toestemming van de “opstaller” vereist is).
overeenkomstig”; het gaat in beide bepalingen om de toestemming van de eigenaar (de gemeente) in de verhouding eigenaar-onderopstaller. Er staat niet in art. 4 dat deze toestemming van de eigenaar in de plaats treedt van, dan wel geldt in afwijking van het eerdergenoemde vereiste van toestemming van de opstaller in de verhouding opstaller-onderopstaller. Anders dan [appellant] aanvoert, kan uit de bewoordingen van art. 4 dan ook niet worden afgeleid dat deze bepaling een afwijking behelst van het vereiste van toestemming van de opstaller.
eigenaarvereist is gesteld in de onderopstalakte en (ii) dat als in de onderopstalakte de toestemming van de
opstalleris vereist, dat beding slechts verbintenisrechtelijke werking kan hebben.
“niet bevoegd”is het (onder)opstalrecht te vervreemden, een beding met goederenrechtelijke werking is opgemaakt als bedoeld in art. 5:91 lid 1 BW. [betrokkene] wijst er in dit kader op dat (i) in de wettekst staat dat in de vestigingsakte kan worden bepaald dat het (onder)opstalrecht niet
“kan”worden overgedragen en (ii) volgens de parlementaire geschiedenis
“de bedingen ter beperking van de bevoegdheid tot vervreemding aldus moeten worden ingekleed dat de betreffende vervreemdingshandeling slechts mogelijk is met toestemming van de eigenaar”. Volgens [betrokkene] eisen de parlementaire geschiedenis en de Hoge Raad dat in de akte letterlijk wordt bepaald dat niet zonder toestemming
“kan”worden overgedragen (opinie van [betrokkene] , p. 11 slot).
7.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 oktober 2021;
- wijst af het anders of meer gevorderde;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Rotterdam Airport tot aan deze uitspraak bepaald op € 5.689,- aan griffierecht en € 6.962,- aan salaris advocaat (2 x € 3.481,- tarief V) en € 173,- aan nasalaris, te verhogen met € 90,00 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;