Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[verweerster] Beheer B.V.,
2. Plus Vastgoed B.V.,
gevestigd te Utrecht,
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 29 april 2021, waarmee de Gemeente in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 februari 2021 (hierna: het vonnis);
- het arrest van dit hof van 22 juni 2021, waarin een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast;
- de memorie van grieven van de Gemeente, met bijlagen;
- de memorie van antwoord van [verweerster] c.s. tevens incidenteel appel, met bijlagen;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel van de Gemeente, met één bijlage;
- de bijlagen (nr. 42 van de Gemeente en de nrs. 17 en 18 van [verweerster] c.s.), die partijen hebben overgelegd ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling.
3.Feitelijke achtergrond
Benfried behield in 1967 de eigendom van perceel 1423. Dit perceel is later omgenummerd tot 1550 en daarna gesplitst in de percelen 1694, 1695 en 1696.
“Te dezer zake wordt gevestigd:A. (…)B. ten behoeve van het bij deze verkochte en ten laste van het bij Benfried B.V. in eigendom verblijvende onroerend goed een erfdienstbaarheid van weg, rechtgevende aan het heersend erf om via het lijdend erf te komen van en te gaan naar de Dijkshoornseweg alsmede naar de weg welke aansluitend op het lijdend erf toegang verschaft naar de Looksingel, zulks zowel te voet als met rij- en voertuigen (vrachtauto’s daaronder begrepen). Een gelijke erfdienstbaarheid van gelijke strekking is reeds gevestigd ten behoeve van het reeds aan [betrokkene 1] Veevoeders B.V. in eigendom toebehorende perceel gemeente Schipluiden sectie H nummer 1422 [3] , waarbij is bepaald dat de erfdienstbaarheid dient te worden uitgeoefend over de bestaande paden, terwijl de grond waarover zij wordt uitgeoefend nimmer mag worden gebruikt voor de opslag van materialen of mag worden bebouwd en de afscheiding tussen het heersend en lijdend erf nimmer zodanig mag geschieden dat hierdoor de uitoefening van de erfdienstbaarheid zou worden belemmerd. Genoemde bepaling is tevens van toepassing op de bij deze sub B gevestigde erfdienstbaarheid.”
- een erfdienstbaarheid naar de Dijkhoornseweg (door het hof gemerkt
B), oostwaarts. De ligging van deze erfdienstbaarheid is niet in geschil. Het hof zal spreken over erfdienstbaarheid B of ‘weg B’.
- een erfdienstbaarheid van weg naar het zuiden richting Looksingel (door het hof gemerkt
A). De ligging, met name de lengte ervan, is wél in geschil. Volgens de Gemeente loopt erfdienstbaarheid A tot de grens van de percelen 1523 en 1522. Volgens [verweerster] c.s. daarentegen loopt erfdienstbaarheid A door tot aan de Looksingel. Het hof zal voor de duidelijkheid hierna spreken over erfdienstbaarheid A of ‘weg A’ wanneer het gedeelte van de erfdienstbaarheid van weg wordt bedoeld, lopend tot de grens van de percelen 1522 en 1523. Het hof zal het deel daarná tot de Looksingel ‘weg
C’ noemen. Dit deel C is op de kaart hierna [5] door het hof gearceerd.
4.De procedure bij de rechtbank
primair: opheffing van de erfdienstbaarheden A en B, op grond van artikel 5:79 BW;
subsidiair: een verklaring voor recht dat de gemeente bevoegd is deze erfdienstbaarheden te verleggen volgens haar voorstel (zoals in het vonnis weergegeven in overweging 2.28, de rode lijnen), op grond van artikel 5:73 lid 2 BW;
meer subsidiair: wijziging van de erfdienstbaarheden in voormelde zin, op grond van artikel 5:78 BW.
(ii.a)een verklaring voor recht dat noch door vestiging, noch door verjaring een erfdienstbaarheid van weg is ontstaan ten laste van de percelen 1522 en 1523 ten gunste van perceel 1694:
(ii.b)een verklaring voor recht dat, voor zover aan [verweerster] c.s. toestemming is verleend voor het gebruik van de percelen 1522 en 1523 als ontsluiting van perceel 1694, deze toestemming, althans dit gebruiksrecht, per 29 juli 2019 is komen te vervallen.
5.De grieven in hoger beroep
6.Beoordeling van de grief van [verweerster] c.s. in het incidenteel hoger beroep
“Te dezer zake wordt gevestigd:A. (…)B. ten behoeve van het bij deze verkochte en ten laste van het bij Benfried B.V. in eigendom verblijvende onroerend goed een erfdienstbaarheid van weg, rechtgevende aan het heersend erf om via het lijdend erf te komen van en te gaan naar de Dijkshoornseweg alsmede naar de weg welke aansluitend op het lijdend erf toegang verschaft naar de Looksingel, zulks zowel te voet als met rij- en voertuigen (vrachtauto’s daaronder begrepen). Een gelijke erfdienstbaarheid van gelijke strekking is reeds gevestigd ten behoeve van het reeds aan [betrokkene 1] Veevoeders B.V. in eigendom toebehorende perceel gemeente Schipluiden sectie H nummer 1422, waarbij is bepaald dat de erfdienstbaarheid dient te worden uitgeoefend over de bestaande paden, terwijl de grond waarover zij wordt uitgeoefend nimmer mag worden gebruikt voor de opslag van materialen of mag worden bebouwd en de afscheiding tussen het heersend en lijdend erf nimmer zodanig mag geschieden dat hierdoor de uitoefening van de erfdienstbaarheid zou worden belemmerd. Genoemde bepaling is tevens van toepassing op de bij deze sub B gevestigde erfdienstbaarheid.”
“(….) rechtgevende aan het heersend erf om via het lijdend erf te komenvan en te gaan naar (…) de weg welke aansluitend op het lijdend erf toegang verschaft naar de Looksingel”.
Dat bij de akte van 1981 een tekening zou zijn gevoegd waarop ook ‘weg C’ zou zijn ingetekend, maakt dit niet anders omdat een tekening niet kan afdoen aan de duidelijke tekst in de akte.
(ii.a)van de Gemeente terecht toegewezen.
7.Beoordeling van de grieven van de Gemeente in het principaal hoger beroep
Vordering (ii.b) van de Gemeente
De uitoefening van erfdienstbaarheden A en B is op dit moment nog steeds mogelijk. De door de Gemeente gestelde ‘onmogelijkheid’ in de toekomst, wat hier ook van zij, wordt door de Gemeente (als dienend erf) zélf veroorzaakt door welbewust te kiezen voor het plan [naam] waarbij geen plaats is voor de bestaande erfdienstbaarheden. Redelijkerwijs is dit niet de ‘onmogelijkheid’ waarop artikel 5:79 BW doelt.
Zoals de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld (in overweging 4.30 vonnis) gaat het bij deze toets in beginsel louter om het belang van de eigenaar van het heersende erf ([verweerster] c.s.), behoudens misbruik van bevoegdheid.
nieuweerfdienstbaarheid. Een dergelijke, door de eigenaar van het dienende erf eenzijdig uit te oefenen, bevoegdheid is in ieder geval niet verenigbaar met de wijze waarop volgens de wet erfdienstbaarheden tot stand komen en met het daaruit blijkende streven van de wetgever de krachtens titel gevestigde erfdienstbaarheden uit de openbare registers kenbaar te doen zijn. Dit laatste geldt ook bij een eventuele juridische samenvoeging van de percelen 1696 (het dienende erf) en perceel 1695 (eveneens eigendom van de Gemeente). [9]
Het hof stelt het volgende voorop. De redelijkheidstoets van dit artikel is die van de beperkende werking. De rechter moet dus terughoudend zijn bij de toepassing ervan.
Het gaat hierbij om de vraag of het ongewijzigd voortbestaan van de erfdienstbaarheden in strijd is met het algemeen belang. Anders gezegd: Bestaande erfdienstbaarheden mogen geen beletsel vormen voor de verwezenlijking van de meest gewenste bestemming.
8.Conclusie en proceskosten
handelsrente, zoals de Gemeente heeft gevorderd.
9.Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 februari 2021;
- veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van [verweerster] c.s. tot op heden begroot op € 772,-- aan griffierecht en
- veroordeelt [verweerster] c.s. in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 1.671,-- aan salaris advocaat en € 163,- aan nasalaris, te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;