Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop
3.Feiten
“Op deze overeenkomst is het uitzendbeding van toepassing. Dit betekent dat de overeenkomst van rechtswege eindigt, doordat de terbeschikkingstelling van de werknemer aan de inlener op verzoek van de inlener ten einde komt.”(hierna: het uitzendbeding).
4.Procedure bij de kantonrechter
5.Beoordeling
“Artikel 7:670 lid 1 BW bepaalt, kort gezegd, dat de werkgever de arbeidsovereenkomst in beginsel niet mag opzeggen tijdens ziekte. In artikel 7:670 lid 13 BW (oud), zoals dit gold tot de inwerkingtreding van de WWZ per 1 juli 2015, was bepaald dat hiervan bij (onder meer) CAO kon worden afgeweken. Het uitzendbeding, zoals vermeld in artikel 13 lid 3 van de NBBU-CAO, vormde hiervan een toepassing. Met de invoering van de WWZ per 1 juli 2015 is lid 13 van artikel 7:670 BW echter komen te vervallen. Dit betekent dat het thans niet meer mogelijk is om bij CAO af te wijken van het opzegverbod tijdens ziekte. Voor zover het uitzendbeding in artikel 13 lid 3 sub a van de NBBU-CAO bepaalt dat de uitzendovereenkomst in fase 1 en 2 ten einde komt doordat de uitzendkracht de bedongen arbeid als gevolg van arbeidsongeschiktheid niet langer kan verrichten, en voor zover daarin wordt bepaald dat in geval van ziekte of ongeval van de uitzendkracht de terbeschikkingstelling in fase 1 of 2 direct na de melding van de ziekte/het ongeval geacht wordt met onmiddellijke ingang te zijn beëindigd op verzoek van de inlener, is het daarom vanaf 1 juli 2015 in strijd met het opzegverbod bij ziekte als vermeld in artikel 7:670 lid 1 BW. Aangezien artikel 7:670 lid 1 BW van dwingend recht is en uitsluitend strekt ter bescherming van de werknemer, is het uitzendbeding in zoverre vernietigbaar op de voet van artikel 3:40 lid 2 BW. (…)”
“De berichten in het weekend hebben mij doen besluiten dat het voor mij klaar was en ik heb om 08:15 (…) gebeld met het verzoek deze case over te nemen. Hij heeft dit overgedragen aan [operations manager] , operations manager voor COVID 19 bij de inlener, hof]. (…) Op 12 mei is zij, zonder aankondiging weer aan het werk gegaan (…). Hierop heb ik opnieuw contact gehad met [operations manager] en gevraagd om in te grijpen en het verzoek haar terug te trekken. [operations manager] was het met mij eens dat deze situatie zo niet langer houdbaar was, te meer omdat ik nog 13 andere sv’s [supervisors, hof] had die hier hinder van ondervonden. Voor mij en het team was dit de beste oplossing (…)”. Ook heeft Teamleiders gewezen op de verklaring van [HR director] , Human Resources Director bij de inlener (hierna: [HR director] ), die Teamleiders als productie 2 bij haar verweerschrift in eerste aanleg heeft overgelegd en waarvan [verzoekster] de inhoud evenmin heeft weersproken. Daarin staat onder meer :
“Op woensdag 12 mei 2021 is het besluit door Teleperformance genomen om de inlening te beëindigen als gevolg van houding en gedrag van mevrouw [verzoekster] . (…)”. Ten slotte heeft Teamleiders verwezen naar de inhoud van het personeelsdossier van [verzoekster] , zoals door haar overgelegd bij het verzoek in eerste aanleg als productie 2. In het personeelsdossier bevinden zich diverse e-mails van [operations manager] Harts waaruit valt af te leiden dat de terbeschikkingstelling van [verzoekster] werd beëindigd omdat de inlener haar niet meer wilde inzetten. Ook bevindt zich in het personeelsdossier een e-mail van [COO], COO van Teamleiders, van 17 mei 2021 waarin zij de beëindiging van het dienstverband per 12 mei 2021 heeft bevestigd aan [verzoekster] . Hierin staat voor zover van belang:
“(…) De opdrachtnemer heeft op 12.05.2021 te kennen gegeven je definitief niet meer te willen inzetten op het project, daarmee eindigt de inzet definitief.”De inhoud van het personeelsdossier is door [verzoekster] evenmin weersproken.