ECLI:NL:GHDHA:2022:936

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
2200279220
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding terroristische aanslag en deelname aan terroristische organisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die betrokken was bij de voorbereiding van een terroristische aanslag in Nederland. De verdachte, geboren in 1997, was samen met vier medeverdachten actief in het plannen van een aanslag, waarbij zij zich voorbereidden door te trainen met vuurwapens en explosieven in een vakantiehuisje in Weert. De verdachte werd veroordeeld voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor moord met terroristisch oogmerk, deelname aan een terroristische organisatie, en poging tot doodslag op politieambtenaren. De verdediging voerde aan dat de verdachte was uitgelokt door de AIVD en de politie, maar het hof verwierp deze verweren. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 16 jaar en 6 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een maatregel tot gedragsbeïnvloeding. Het hof oordeelde dat de verdachte een aanzienlijk risico voor de nationale veiligheid vormde, gezien zijn ideologische opvattingen en eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002792-20
Parketnummer: 10-960183-18
Datum uitspraak: 7 juni 2022
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 oktober 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, Nieuw Vosseveld Bijzondere Afdeling te Vught.
Ter bevordering van de leesbaarheid van het arrest is hieronder een lijst van gebruikte afkortingen opgenomen.
AIVD Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
AOT Afstemmingsoverleg Terrorisme
CTIVD Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en
Veiligheidsdiensten
DSI Dienst Speciale Interventies
EVRM Europees Verdrag tot bescherming van de rechten
van de mens en de fundamentele vrijheden
LOVJ Landelijk Officier van Justitie
terrorismebestrijding, inlichtingen- en
veiligheidsdiensten en WOD
LHBT Lesbisch Homoseksueel Biseksueel Transgender
OVC Opname vertrouwelijke communicatie
RC rechter-commissaris
MIVD Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
Sr Wetboek van Strafrecht
Sv Wetboek van Strafvordering
Wiv 2002 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
2002
Wiv 2017 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
2017
WOD Werken onder Dekmantel
Inhoudsopgave
Het hof zal in dit arrest de volgende onderwerpen behandelen:
Onderzoek van de zaak p. 3
Procesgang p. 3
Tenlastelegging p. 3
Gevoerde verweren p. 8
Inleiding
4.1 De infiltratie p. 9
Inleiding
Het ambtsbericht van de AIVD
Het voortraject
Tussenconclusie
4.2 Parallel onderzoek door AIVD en Openbaar
Ministerie p. 14
Beïnvloeding door het politieonderzoek
Tussenconclusie
Beïnvloeding opsporingsonderzoek
Conclusie
4.3 Uitlokking p. 23
Inleiding
Verslaglegging
Conclusie
Uitlokking politie-infiltrant
Conclusie
5. Vordering van de advocaat-generaal p. 30
6. Het vonnis waarvan beroep p. 30
7. Bewezenverklaring p. 31
8. Bewijsvoering p. 33
9. Nadere bewijsoverwegingen p. 34
9.1 Ten aanzien van feit 1, 2 en 3:
verweer betreffende het opzet van verdachte
9.1.1 feit 1 primair: voorbereiding van
misdrijven begaan met een terroristisch
oogmerk
9.1.2 feit 2: deelname aan een
terroristische criminele organisatie
9.1.3 feit 3: training voor terrorisme
9.2 Verweren ten aanzien van feit 4
9.2.1 Het richten van het vuurwapen
9.2.2 Absoluut ondeugdelijke poging
9.2.3 Voorbedachte rade
9.3 Conclusie
10. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde p. 51
11. Strafbaarheid van de verdachte p. 52
12. Motivering straf en maatregel p. 52
13. Inbeslaggenomen voorwerpen p. 56
14. Toepasselijke wettelijke voorschriften p. 57
15. Beslissing p. 57
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

2.Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde en ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is aan de verdachte de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, en zijn beslissingen genomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

3.Tenlastelegging

Aan de verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering - tenlastegelegd dat:
1.
primair
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 01 januari 2018 tot en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van het/de misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten:
-moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
-het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is, zoals bedoeld in artikel 157 sub 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of grondstoffen voor een of meer (auto)bom(men) en/of grondstoffen voor explosieven voor in een of meer bomvest(en), te weten: kunstmest en/of zoutzuur en/of waterstofperoxide en/of aceton, bestemd tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 01 januari 2018 tot en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk met het oogmerk ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het (meermalen) te plegen misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 83 en/of 157 en/of
176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten:
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk, en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
-een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zich en/of anderen heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, (telkens)
ten behoeve van een of meer (te plegen) aanslag(en) op een of meer locatie(s) en/of een of meer perso(o)n(en) in Nederland, waarbij gebruik gemaakt zou moeten worden van een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of een of meer bomvest(en)
en/of een of meer (auto)bom(men) en/of een of meer handgrana(a)t(en)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk eigen gemaakt, en/of
B. tijdens/middels een of meer ontmoeting(en) en/of telefonische en/of digitale contact(en) (waaronder Telegram) (versluierd) gesproken over en/of plannen gemaakt met betrekking tot (de voorbereiding van) een of meer (te plegen) aanslag(en), en/of
C. een of meer perso(o)n(en) benaderd en/of laten benaderen om (gezamenlijk) een of meer aanslag(en) te plegen op een of meer locatie(s), en/of
D. zich laten informeren over en/of op internet gezocht naar (de levering van) de grondstoffen voor een of meer autobom(men) en/of (de aanschaf van) de grondstoffen voor explosieven in een of meer bomvest(en), en/of (de levering van) een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) vuurwapen(s) en/of (de levering van) een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of (de levering van) een of meer handgrana(a)t(en), en/of
E. (op internet) gezocht naar een of meer doel(en) en/of locatie(s) voor een of meer (te plegen) aanslag(en), en/of
F. aangeschaft en/of laten leveren en/of voorhanden gehad een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of grondstoffen voor een of meer (auto)bom(men) en/of grondstoffen voor explosieven voor in een of meer bomvest(en), te weten:
kunstmest en/of zoutzuur en/of waterstofperoxide en/of aceton, en/of
G. zich laten trainen en/of geoefend in/met het gebruik van een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of een of meer bomvest(en);
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2018 tot en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland,
met een of meer mededader(s), waaronder (in elk geval) [verdachte 1] (geboren op [geboortedag] 1984) en/of [verdachte 2] (geboren op [geboortedag] 1997) en/of [verdachte 3] (geboren op [geboortedag] 1997) en/of [verdachte 7] (geboren op [geboortedag] 1989) en/of [verdachte 4] (geboren op [geboortedag] 1992),
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, namelijk
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan net een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerdervermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96
lid 2), en/of
E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en Munitie);
3.
hij op of omstreeks 27 september 2018 te Weert, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen, en/of
-kennis en/of vaardigheden heeft verworven en/of (een) ander(en) heeft bijgebracht tot het plegen van een terroristisch misdrijf en/of een misdrijf ter voorbereiding en/of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen,
-zich laten trainen en/of geoefend in/met het gebruik van een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of een of meer bomvest(en);
4.
hij op of omstreeks 27 september 2018 te Weert, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om meermalen, althans eenmaal,
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, een of meerdere politieambtena(a)r(en), van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet,
meermalen, althans eenmaal, de trekker van een (telkens)(door)geladen vuurwapen (Glock, type: 19, cal.9 mm x 19), heeft overgehaald terwijl hij op zeer korte afstand tegenover genoemde pers(o)n(en) stond/lag en richtte in de richting van deze personen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.Gevoerde verweren

Inleiding
Op 27 september 2018 heeft de DSI van de politie in deze zaak vier verdachten aangehouden. Deze aanhouding vond plaats nadat zij in een vakantiehuisje in Weert handvuurwapens hadden ontvangen van twee undercover politieagenten. Daarvoor hadden zij bomvesten gepast en geoefend met het hanteren van Kalasjnikovs. Deze wapens waren vooraf door de politie onklaar gemaakt. Elders in Nederland zijn nog twee verdachten aangehouden. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat hiermee een grote terroristische aanslag in Nederland is voorkomen.
De zes verdachten zijn vervolgd voor het voorbereiden van moord, brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen met terroristisch oogmerk en deelneming aan een terroristische organisatie. De vier in Weert aangehouden verdachten zijn bovendien vervolgd voor het deelnemen aan training voor terrorisme en de verdachte ook voor poging tot moord dan wel doodslag op politieambtenaren.
In eerste aanleg zijn de verdachten voor de tenlastegelegde feiten veroordeeld tot gevangenisstraffen. De veroordelende vonnissen in de zaken van de medeverdachten [verdachte 1] (hierna: [verdachte 1]), [verdachte 4] (hierna: [verdachte 4]) en [verdachte 3] (hierna: [verdachte 3]) zijn inmiddels onherroepelijk.
De raadsman van [verdachte 1] heeft in zijn strafzaak in eerste aanleg aangevoerd dat hij “in 2017 van overheidswege is uitgelokt.” [1] Hij heeft daartoe gesteld dat [verdachte 1] eerst door twee AIVD agenten – Abu Hajar en Abu Musab – is uitgelokt. Vanaf 11 juni 2018 - toen het politieonderzoek liep - is hij gelijktijdig door deze AIVD-infiltranten en door de politie-infiltrant Abu Hamza uitgelokt.
De rechtbank heeft dit verweer verworpen. Zij heeft daartoe eerst vastgesteld dat er sterke aanwijzingen zijn dat er een verband is tussen Abu Hajar en Abu Musab enerzijds en de AIVD anderzijds en geconcludeerd dat zij aan die dienst zijn gerelateerd. De rechtbank heeft vervolgens – samengevat weergegeven – overwogen dat niet kan worden vastgesteld of Abu Hajar en Abu Musab uitlokking kan worden verweten voorafgaande aan de opsporingsfase. Tijdens de opsporingsfase hebben Abu Hajar en Abu Musab – parallel aan de inzet van de politie-infiltrant Abu Hamza – [verdachte 1] weliswaar beïnvloed maar niet aangezet tot het begaan van strafbare feiten waarop zijn opzet niet reeds was gericht. Niettemin oordeelde de rechtbank dat de AIVD-infiltranten Abu Hajar en Abu Musab er actief aan hebben bijgedragen dat [verdachte 1] met Abu Hamza in contact is gekomen en dat zij [verdachte 1] hebben beïnvloed bij het vasthouden aan een bepaald doelwit. Deze niet-toegestane beïnvloeding door de AIVD heeft (alleen) in de zaak tegen [verdachte 1] geleid tot het toepassen van strafvermindering. Het vonnis in die zaak is – als gezegd – onherroepelijk. Ten slotte heeft de rechtbank in dit verband overwogen dat [verdachte 1] door de politie-infiltrant Abu Hamza niet tot handelingen is gebracht waarop zijn opzet niet al tevoren was gericht.
In de onderhavige zaak heeft de raadsvrouw primair aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte opzet heeft gehad op het plegen van een aanslag. Het hof zal dit verweer – dat betrekking heeft op de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten- bespreken onder 9, evenals de verweren die ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde zijn gevoerd.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat [verdachte 1] is uitgelokt door de AIVD-infiltranten. In het verlengde daarvan hebben deze AIVD-infiltranten [verdachte 1] ingezet om ook de verdachte uit te lokken. Ook heeft de AIVD zich schuldig gemaakt aan détournement de pouvoir. Tot slot heeft ook de politie-infiltrant [verdachte 1] en in het verlengde de verdachte uitgelokt.
Ter inleiding op het bespreken van deze verweren gaat het hof eerst in op de gestelde infiltratie door de AIVD en de politie.
4.1
De infiltratie
Inleiding
Vanaf 2002 geeft de Wiv 2002 een regeling voor de werkzaamheden van de AIVD en MIVD. Deze diensten houden zich bezig met de verzameling, analyse en verstrekking van gegevens. Met de invoering van de Wiv 2017 (op
1 september 2017 is de Wiv 2017 deels in werking getreden en per 1 mei 2017 volledig) is beoogd de bevoegdheden van de inlichtingen en veiligheidsdiensten te moderniseren en de wettelijke waarborgen voor de inzet van die bevoegdheden nauwkeurig vast te leggen. Volgens de wetgever is de modernisering van bevoegdheden vereist onder meer vanwege de toenemende terroristische dreiging. Onderkend is daarbij dat effectief functionerende inlichtingen- en veiligheidsdiensten door gebruik te maken van hun ingrijpende bevoegdheden per definitie inbreuk maken op grondrechten, waaronder privacy. Uitgangspunt is dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten hun taak in het kader van de nationale veiligheid uitsluitend effectief kunnen uitvoeren indien dat heimelijk plaatsvindt. De bevoegdheden van de diensten – waaronder de inzet van agenten - zijn onder de oude en huidige wet nagenoeg hetzelfde gebleven. De waarborgen die bij de uitoefening van de bevoegdheden in achtgenomen moeten worden zijn in de Wiv 2017 geregeld. Het toezicht op de rechtmatige uitoefening van bevoegdheden is ondergebracht bij de CTIVD.
Op grond van artikel 66 lid 1 Wiv 2017 (voorheen artikel 38 Wiv 2002) kan de AIVD – indien bij de verwerking van gegevens blijkt van gegevens die tevens van belang zijn voor de opsporing van strafbare feiten – daarvan schriftelijk mededeling doen aan de Landelijk Officier Terrorismebestrijding. Op grond van deze bepaling heeft de AIVD in de onderhavige zaak meerdere ambtsberichten uitgebracht.
Het ambtsbericht van de AIVD
Op 26 april 2018 heeft de AIVD het eerste ambtsbericht uitgegeven aan de Landelijk Officier Terrorismebestrijding. Dit luidt als volgt:
“[verdachte 1] (geboren[geboortedag]
1984 te [geboorteplaats] Irak en ingeschreven op [adres verdachte 1]) heeft de intentie om met een groep personen een jihadistisch gemotiveerde aanslag te plegen en treft hiervoor voorbereidingen. De beoogde aanslag is gericht op een groot evenement in Nederland en heeft als doel het maken van veel slachtoffers. [verdachte 1] is op zoek naar aanslagmiddelen voor meerdere personen en iemand die hierin kan faciliteren.”
Naar aanleiding van het AIVD ambtsbericht is de officier van justitie onder de naam 26Orem een strafrechtelijk opsporingsonderzoek gestart. Op 18 mei 2018 heeft de officier van justitie op grond van artikel 126h Sv een bevel tot infiltratie tegen [verdachte 1] afgegeven. Op grond van dat bevel heeft het team WOD van de politie een politie-infiltrant ingezet. Deze infiltrant heeft onder de naam Abu Hamza per e-mail van 11 juni 2018 contact opgenomen met [verdachte 1] op het e-mailadres [e-mailadres].
Daarin schrijft Abu Hamza:
“I have been appointed by the brothers to help you I believe that you are expecting my mail, so can you confirm that this Is correct? Your brother Hamza”
Tot 27 september 2018 hebben [verdachte 1] en de politie-infiltrant Abu Hamza e-mails en Telegramberichten aan elkaar verstuurd en hebben diverse ontmoetingen plaatsgevonden tussen Abu Hamza en (onder anderen) [verdachte 1]. Daarop zal het hof hieronder nader ingaan.
Het voortraject
Eerst gaat het hof in op de stelling van de verdediging dat Abu Hajar en Abu Musab aan de AIVD zijn gelieerd. Daartoe beziet het hof onder meer of Abu Hajar en Abu Musab de
“brothers”zijn waarop Abu Hamza in bovenstaande e-mail van 11 juni 2018 doelt.
Het hof stelt vast dat Abu Musab op 9 mei 2018 per e-mail aan [verdachte 1] schrijft:
“A trustworthy brother was appointed (…) to guide you (…) in the next steps to the party. The brother can reach out very soon (…).”
Op 29 mei 2018 bericht Abu Hajar per e-mail aan [verdachte 1]:
“(…)A brother has been – according to customs – already appointed to serve you and help you further with (candy)(…). He will insha Allah get in touch with you (…). I ask you to fix an Email address as soon as possible for the communication with the brother and send it very soon to Akhi Abu Musab. (…).”
Op 6 juni 2018 laat Abu Musab per e-mail aan [verdachte 1] weten:
“(…)please make a completely new mail address on which the brother can contact you and send it to me soon (…). It will only used by the trusted brother (…).
Vervolgens geeft [verdachte 1] op 7 juni 2018 zijn nieuw aangemaakte e-mailadres [e-mailadres] door aan Abu Hajar. Op 8 juni 2018 bevestigt Abu Musab aan [verdachte 1] zijn nieuwe hotmailadres te hebben ontvangen. Op
8 juni 2018 geeft de AIVD een ambtsbericht uit aan de Landelijk Officier Terrorismebestrijding waarin [e-mailadres] als het e-mailadres waarop [verdachte 1] kan worden bereikt wordt verstrekt.
Het hof stelt op grond van het bovenstaande vast dat de politie-infiltrant Abu Hamza zijn eerste e-mail van
11 juni 2018 aan [verdachte 1] verstuurt aan het hotmailadres dat [verdachte 1] kort daarvoor heeft doorgegeven aan Abu Musab en Abu Hajar en dat vervolgens op 8 juni 2018 via een AIVD-ambtsbericht aan het Openbaar Ministerie is verstrekt. Daaruit leidt het hof af dat Abu Musab en Abu Hajar de
“brothers”zijn waarvan politie-infiltrant Abu Hamza spreekt in zijn e-mail van 11 juni 2018.
Illustratief is in dit verband de e-mail van 16 juli 2018 van Abu Musab aan [verdachte 1]:
“(…). For now (…) I urge you (…) to keep in contact with our brother Hamza, who was specially appointed to guide you in this task, to carry on.”
Verder wijst het hof op de e-mail van 27 juli 2018 van [verdachte 1] aan Abu Musab en Abu Hajar:
“(…)one more brother join too(…). I will mail brother Hamza, I inform you and update about any news.”
[verdachte 1] heeft als getuige in de zaak van de verdachte ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij door Abu Hajar en Abu Musab is voorgesteld aan Abu Hamza. [2] Zij hebben tegen [verdachte 1] gezegd dat een broeder contact zou opnemen. Nadat Abu Hamza per e-mail contact had opgenomen met hem hebben Abu Hajar en Abu Musab bevestigd dat de door hun bedoelde broeder Abu Hamza heette. Nadien moest [verdachte 1] aan Abu Musab terugkoppelen wat hij met Abu Hamza had besproken over hoeveel tijd hij nodig had en of hij vorderingen had gemaakt. Hij wist niet wie zij waren en heeft “ze nooit gezien”. Verder heeft [verdachte 1] als getuige verklaard dat hij een aanslag wilde plegen met [verdachte 3], de verdachte en [verdachte 2] (hierna: [verdachte 2]). Hij heeft het plan om een aanslag te plegen op de Gay Pride besproken met Abu Musab en Abu Hajar. Dit onderdeel van de RC-verklaring van [verdachte 1] vindt steun in overige stukken uit het dossier, waaronder de door zijn raadsman ter terechtzitting in eerste aanleg overgelegde e-mailwisseling [3] .
Over de gestelde AIVD-infiltratie heeft de Landelijk Officier van Justitie terrorismebestrijding, inlichtingen en veiligheidsdiensten en WOD (hierna: LOVJ) een proces-verbaal van bevindingen opgesteld. Deze LOVJ functioneert ten tijde van het ambtsbericht van 26 april 2018 (en nadien verstrekte ambtsberichten) als de officier van justitie als bedoeld in artikel 66 van de Wiv 2017. In het proces-verbaal heeft hij onder meer verklaard dat hij de mededelingen in de ambtsberichten van de AIVD op grond van artikel 66 lid 4 Wiv 2017 heeft getoetst aan de hand van alle aan die mededeling ten grondslag liggende gegevens. [4] Voorafgaand en tijdens het strafrechtelijk onderzoek is hij meermalen bij gesproken over de voortgang van het inlichtingenonderzoek en heeft hij inzage gehad in de onderzoeksresultaten. Tijdens een bijeenkomst in mei 2018 is de nog in te zetten politie-infiltrant door medewerkers van de AIVD geïnformeerd over – onder meer – welke soort explosieven doorgaans worden gebruikt door jihadisten en welke grondstoffen hiervoor nodig zijn. Er is gesproken over TATP en een ANFO-bom, waarbij kunstmest wordt gebruikt. Het hof stelt vast dat [verdachte 1] tezamen met de medeverdachte [verdachte 7] op 7 september 2018 een aantal zakken kunstmest heeft opgehaald die door het team WOD waren klaargelegd. De illusie is gewekt dat deze zakken kunstmest geschikt waren voor het maken van bommen. [5]
Verder is de LOVJ als getuige ten overstaan van de raadsheer-commissaris gehoord. Als getuige heeft de LOVJ verklaard dat informatie die naar de opsporing gaat, alleen door de LOVJ wordt getoetst. Als de AIVD een ambtsbericht opstelt dan krijgt hij de onderliggende informatie op schrift en kan hij beoordelen of de inhoud van het ambtsbericht juist is. Hij is over het AIVD onderzoek naar [verdachte 1] en anderen geïnformeerd voorafgaande aan het politieonderzoek 26Orem. Zijn beeld is dat de AIVD concrete inlichtingen heeft verzameld tegen deze verdachten en dat die hebben geleid tot het onderzoek 26Orem.
Tussenconclusie
Op grond van het bovenstaande – in onderling verband en samenhang bezien – gaat het hof er veronderstellenderwijs verder van uit dat Abu Musab en Abu Hajar gelieerd zijn aan de AIVD en door deze dienst zijn ingezet om voorafgaand aan het AIVD-ambtsbericht van 26 april 2018 contact met [verdachte 1] te onderhouden en nadien te blijven onderhouden.
4.2
Parallel onderzoek door AIVD en Openbaar Ministerie
De verdediging heeft het verweer gevoerd dat de AIVD zijn activiteiten afstemde op het politieonderzoek. Tevens heeft de politie bepaalde opsporingshandelingen achterwege gelaten om informatie van de AIVD te kunnen gebruiken. Bovendien is de politie-infiltrant Abu Hamza ongeoorloofd beïnvloed door de AIVD. Het afgestemde onderzoek heeft een bepalende invloed gehad op het verloop van het opsporingsonderzoek tegen de verdachte. De communicatie van [verdachte 1] met deze politie-infiltrant moet worden uitgesloten van het bewijs.
Als gezegd voorziet artikel 66 lid 1 Wiv 2017 in een bevoegdheid op grond waarvan de AIVD gedurende een door de dienst uitgevoerd onderzoek een mededeling aan het Openbaar Ministerie kan doen van door een dienst verwerkte gegevens die mogelijk van belang kunnen zijn voor de opsporing of vervolging van strafbare feiten. Daarmee heeft de wetgever de mogelijkheid onderkend dat
– enige tijd na het uitbrengen van een ambtsbericht – gelijktijdig een strafrechtelijk onderzoek plaatsvindt en het onderzoek van de dienst doorloopt. De Hoge Raad overwoog in HR 13 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2553 dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat zowel een inlichtingen- en veiligheidsdienst als het Openbaar Ministerie of een opsporingsdienst elk voor zich - en daardoor mogelijk parallel - onderzoek doet naar bepaalde personen of groeperingen, indien daartoe vanuit de vervulling van hun taak aanleiding bestaat.
In de onderhavige zaak heeft de AIVD vanaf 26 april 2018 ambtsberichten uitgegeven en – zo heeft het hof hiervoor veronderstellenderwijs aangenomen – de reeds lopende contacten door Abu Musab en Abu Hajar na die datum voortgezet. Zo overweegt het hof dat Abu Musab en Abu Hajar tot 24 september 2018 per e-mail contact hebben onderhouden met [verdachte 1], ook nadat [verdachte 1] ontmoetingen met politie-infiltrant Abu Hamza heeft gehad en per e-mail met hem heeft gecorrespondeerd. Er is aldus gedurende ruim drie maanden parallel contact geweest tussen [verdachte 1] en Abu Hamza en tussen [verdachte 1] en Abu Hajar en/of Abu Musab. Voor die voortzetting biedt de Wiv 2017 naar het oordeel van het hof voldoende wettelijke grondslag. Het Openbaar Ministerie is naar aanleiding van het ambtsbericht van 26 april 2018 een opsporingsonderzoek gestart.
Er heeft aldus – gelet op de door het hof gedane aanname - gelijktijdig onderzoek door de AIVD en het Openbaar Ministerie plaatsgevonden.
Beïnvloeding van het politieonderzoek
De AIVD heeft de LOVJ zowel voorafgaand aan als tijdens het onderzoek 26Orem op de hoogte gehouden van de inlichtingenonderzoeken naar [verdachte 1]. Dit geschiedde meestal mondeling. De LOVJ is aanwezig geweest bij briefings van het onderzoeksteam van de AIVD. [6]
De politie en het Openbaar Ministerie hebben de AIVD via het zogenaamde AOT op de hoogte gehouden van opvolging die aan ambtsberichten werd gegeven. [7] Het AOT dat plaatsvindt op grond van artikel 93 lid 2 Wiv 2017 is een periodiek overleg tussen de AIVD, het Openbaar Ministerie en de politie waarin op operationeel niveau gesproken wordt over contraterrorisme-onderzoeken van de AIVD en opsporingsonderzoeken die over en weer raakvlakken (kunnen) hebben. [8]
Uit het dossier blijkt dat na het uitbrengen van het ambtsbericht van 26 april 2018 regelmatig overleggen hebben plaatsgevonden tussen de zaaksofficier van justitie in het onderzoek 26Orem en de LOVJ. [9] De LOVJ heeft verklaard dat de zaaksofficier van justitie hem informeerde over het politieonderzoek, maar hij geen AIVD informatie met de zaaksofficier van justitie deelde. Niet op schrift gestelde informatie die vanuit de AIVD wordt gedeeld in een AOT wordt nimmer gedeeld met de zaaksofficier van justitie, het opsporingsteam of de bij de opsporing betrokken leden van het team WOD. [10] Dit is in de onderhavige zaak ook niet gebeurd. [11] Hij heeft alleen in het AOT besproken dat er een parallel onderzoek loopt. Wel geldt – aldus de LOVJ - in het algemeen dat indien de AIVD informatie heeft die de politie niet heeft maar wel relevant is, de AIVD kan besluiten die te delen. Op grond van de Wiv 2017 mag de AIVD informatie delen met de opsporing. Dan wordt een ambtsbericht uitgebracht. Hij heeft verder verklaard dat de AIVD een inlichtingendienst is die altijd onderzoek doet om anderen in staat te stellen handelend op te treden. Inlichtingenonderzoek dient echter niet de opsporing. Beide organisaties beogen terroristische aanslagen te voorkomen. Waar de grens ligt met het verbod om ten dienste van de opsporing onderzoek te doen is - aldus nog steeds de LOVJ – in algemene zin niet zo makkelijk te beantwoorden. Wat niet mag is het inzetten van middelen met een ander doel. [12]
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is geweest van ontoelaatbare interferentie door de AIVD. Naar de kern komt deze stelling erop neer dat de politie bewust heeft nagelaten om bepaalde opsporingshandelingen in te zetten om gebruik te kunnen maken van het mede door de AIVD ingezette en beïnvloede infiltratietraject en daaruit voortvloeiende informatie, zonder dat de verdediging daarop controle kan uitoefenen. Daarbij wijst de verdediging erop dat het opsporingsteam van de politie bij de inzet van de politie-infiltrant Abu Hamza al het sterke vermoeden moet hebben gehad dat Abu Hajar een AIVD-infiltrant was, maar geen onderzoek naar Abu Hajar heeft ingezet.
Het hof stelt voorop hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in HR 13 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2553:
“ De wetgever heeft een duidelijk juridisch en feitelijk onderscheid voor ogen gestaan tussen enerzijds het optreden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en anderzijds het optreden van de opsporingsdiensten, waarbij de onderscheiden bevoegdheidstoedeling niet in de weg staat aan informatieverstrekking door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten aan de opsporingsdiensten en andersom. Op grond van de WIV 2002 zijn wederkerige contacten tussen de verschillende diensten mogelijk, maar daarbij geldt dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bevoegdheden uitsluitend voor de eigen taakstelling mogen aanwenden.
De WIV 2002 verleent evenwel aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de discretionaire bevoegdheid tot het verstrekken van informatie aan het openbaar ministerie. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn daarin autonoom en dienen binnen het wettelijk kader een eigen afweging te maken. De WIV 2002, noch het doel of de strekking van deze wet, verzet zich tegen informatieverstrekking op verzoek van het openbaar ministerie of de opsporingsdiensten. Voorts belet geen rechtsregel het openbaar ministerie of de opsporingsdiensten nadere informatie aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten te vragen. Daarbij verdient echter opmerking dat het met het oog op het buiten toepassing laten van strafvorderlijke waarborgen doelbewust niet aanwenden van opsporingsbevoegdheden teneinde gebruik te kunnen maken van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vergaarde informatie, evenals het door een inlichtingen- en veiligheidsdienst aanwenden van zijn bevoegdheden voor strafvorderlijke doeleinden, in strijd is met de wet (vgl. HR 5 september 2006, LJN AV4122, NJ 2007, 336, rov. 4.7.2 en 6.4.2.).
De vraag is of het Openbaar Ministerie doelbewust opsporingsbevoegdheden heeft nagelaten aan te wenden
– het ongemoeid laten van Abu Hajar - teneinde gebruik te maken van door de AIVD vergaarde informatie tegen [verdachte 1] en in het verlengde daarvan tegen de verdachte, terwijl de verslaglegging niet kan worden gecontroleerd.
Het hof stelt voorop dat het opsporingsonderzoek is gestart op basis van een AIVD-ambtsbericht van 26 april 2018 waarin wordt gesproken over een geplande aanslag. Vervolgens is naar aanleiding van ontwikkelingen in het strafrechtelijke onderzoek – waarin de AIVD inzage had [13] – het hiervoor al aangehaalde AIVD-ambtsbericht van 8 juni 2018 aan het Openbaar Ministerie uitgegeven waarin het nieuwe e-mailadres van [verdachte 1] is gedeeld. Aansluitend nam de politie-infiltrant Abu Hamza contact op met [verdachte 1], die enige tijd later gelijktijdig een e-mail heeft gestuurd aan de politie-infiltrant Abu Hamza en aan Abu Hajar en Abu Musab.
De verdediging stelt dat deze drie infiltranten als een eenheid aan [verdachte 1] zijn gepresenteerd. Abu Musab en Abu Hajar versterkten de positie van de politie-infiltrant Abu Hamza. Zo heeft – aldus de verdediging – het Openbaar Ministerie gebruik gemaakt van informatie die voortkwam uit het mede door de AIVD ingezette infiltratietraject.
Het hof stelt vast dat [verdachte 1] per e-mail contact heeft onderhouden met Abu Musab en Abu Hajar. Hij heeft hen nooit ontmoet. Abu Musab en Abu Hajar hebben de politie-infiltrant Abu Hamza nooit ontmoet en ook overigens geen rechtstreeks contact met hem onderhouden. Van rechtstreeks contact of informatie-uitwisseling tussen enerzijds de politie-infiltrant Abu Hamza en anderzijds Abu Musab en Abu Hajar is niet gebleken. [14] De e-mails van Abu Musab en Abu Hajar aan [verdachte 1] zijn in eerste aanleg ter terechtzitting door de raadsman van [verdachte 1] overgelegd en waren voordien niet bekend bij de zaaksofficier van justitie.
Indien bij de zaaksofficier van justitie tegen deze achtergrond het vermoeden heeft bestaan – het hof kan dat op grond van het dossier niet vaststellen – dat de AIVD een inlichtingenonderzoek tegen [verdachte 1] liet doorlopen, dan is dit enkele vermoeden en het nalaten op grond daarvan strafvorderlijk op te treden tegen de veronderstelde AIVD-infiltrant Abu Hajar gedurende het parallelle onderzoek onvoldoende om te kunnen spreken van het doelbewust niet aanwenden van opsporingsbevoegdheden teneinde gebruik te maken van door de AIVD vergaarde informatie als bedoeld in het aangehaalde arrest. De veronderstelling dat een parallel AIVD-onderzoek liep
– tegen welk onderzoek zich op grond van het aangehaalde arrest geen rechtsregel verzet – zou de zaaksofficier van justitie eerder nopen tot enige terughoudendheid om tegen Abu Hajar op te treden. De grens is in het aangehaalde arrest bepaald: de zaaksofficier van justitie mocht Abu Hajar niet doelbewust met rust laten om – zonder kenbare en controleerbare verslaglegging - van zijn informatie gebruik te kunnen maken. Van overschrijding van die grens is niet gebleken. Door de inzet van de politie-infiltrant Abu Hamza is de zaaksofficier van justitie voldoende zelfstandig, dat wil zeggen met hoogstens marginale invloed van Abu Musab en Abu Hajar, van informatie voorzien. Vanaf de e-mail van 18 juni 2018 en de ontmoeting op 5 juli 2018 heeft de politie-infiltrant veelvuldig contact gehad met [verdachte 1]. De politie-infiltrant is onder verantwoordelijkheid van de zaaksofficier van justitie geïnstrueerd. Daarop heeft de LOVJ geen invloed gehad. [15] Nadat [verdachte 1] bij die ontmoeting tegen de politie-infiltrant heeft gezegd dat hij een aanslag wilde plegen die veel slachtoffers zou maken, heeft de politie-infiltrant zijn contact met [verdachte 1] ook zelfstandig behouden. Voor strafrechtelijk relevante informatieverstrekking door Abu Hajar aan de zaaksofficier van justitie zijn onvoldoende aanwijzingen. Illustratief over de wijze waarop Abu Hajar [verdachte 1] benaderde is hetgeen [verdachte 1] zegt tegen de politie-infiltrant Abu Hamza over Abu Hajar op 17 september 2018:
“Abu Hajar. Hij wist dat ik ergens mee bezig was maar hij was ook heel voorzichtig omdat hij wist dat ik ook heel voorzichtig was. Als hij niet voorzichtig zou zijn dan zou ik afstand van hem nemen. Dus zei hij altijd, broeder, als je wat nodig hebt, ik ben je broeder en als je wat nodig hebt, dan kun je er altijd om vragen. Alleen dat, elke keer weer. Broeder als je wat nodig hebt dan kun je er om vragen.”
Strafrechtelijk relevante informatie verkreeg de zaaksofficier van justitie via de politie-infiltrant Abu Hamza. De bijdrage aan de informatiepositie van de zaaksofficier van justitie over de voorgenomen aanslag door de aan het dossier toegevoegde e-mails van Abu Hajar en Abu Musab aan [verdachte 1] (die weer in contact stond met de politie-infiltrant) waren daaraan zeer ondergeschikt. De op verzoek van de verdediging ter terechtzitting van het hof gehoorde getuige [verdachte 1] heeft op de e-mailwisseling noch op gestelde overige communicatie met Abu Musab en Abu Hajar ander licht geworpen.
Tussenconclusie
Gelet op het feit dat: i) de zaaksofficier van justitie met de politie-infiltrant Abu Hamza een goede informatievoorziening had; ii) Abu Hajar ten opzichte van [verdachte 1] heel voorzichtig was en het initiatief aan hem liet; en iii) de indirecte bijdrage van Abu Hajar aan de informatiepositie van de zaaksofficier van justitie
(e-mails aan [verdachte 1] die in contact stond met de politie-infiltrant) zeer gering was, is het niet aannemelijk geworden dat de zaaksofficier van justitie Abu Hajar doelbewust strafvorderlijk met rust liet om – voor de verdediging oncontroleerbaar - van door hem verkregen informatie gebruik te kunnen maken.
Beïnvloeding opsporingsonderzoek
Het hof overweegt naar aanleiding van de stelling van de verdediging – en de overwegingen van de rechtbank - dat het handelen van de AIVD een vorm van niet-toegestane beïnvloeding van het opsporingsonderzoek betreft het volgende. Op de vraag of [verdachte 1] en daarmee ook de verdachte door het optreden van de AIVD is gebracht tot andere handelingen dan waarop zijn opzet gericht was, wordt hierna ingegaan. In deze overweging gaat het om het gestelde
détournement de pouvoirin een aan het opsporingsonderzoek parallel verlopend onderzoek. In het hiervoor geciteerde arrest HR 13 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2553 wordt daaromtrent overwogen dat:
“het door een inlichtingen- en veiligheidsdienst aanwenden van zijn bevoegdheden voor strafvorderlijke doeleinden, in strijd is met de wet.”
Het hof stelt voorop dat [verdachte 1] in de periode van 24 april 2018 tot en met 24 september 2018 door middel van e-mail contact heeft gehad met Abu Musab en Abu Hajar. Het opsporingsonderzoek is aangevangen op 26 april 2018. De politie-infiltrant Abu Hamza heeft voor het eerst op 11 juni 2018 per e-mail contact gezocht met [verdachte 1], waarna zij elkaar op 5 juli 2018 voor de eerste maal hebben ontmoet. Bij die ontmoeting refereert [verdachte 1] aan Abu Musab en Abu Hajar.
De hieronder weergegeven e-mailwisseling vindt dan ook plaats voordat [verdachte 1] en de politie-infiltrant Abu Hamza elkaar ontmoetten en [verdachte 1] voor het eerst aan hem vertelt over zijn voornemen een aanslag te plegen.
Op 9 mei 2018 laat Abu Musab aan [verdachte 1] weten dat:
“A trustworthy brother was appointed by our Ahibba to guide you (…) in the next steps to the party.”
[verdachte 1] heeft per e-mail van 28 mei 2018 aan Abu Musab het volgende bericht:
“(...) for us doest matter anymore where we party,, here in hollanf or somewhere ealse.. you decide whats easy for you guys for bringing real candy(hof: met de term candy bedoelde [verdachte 1] wapen en aanslag) [16] ,, if you guys are able to bring candy here, that not a problem for us,, first we were planing to join militaire parade,, later we want join gay parade in aug, but also thinking sometime to visit the french, help us akhi,, lets make a goodplan and stay stick to it. (...)“
Het hof begrijpt deze e-mail aldus dat [verdachte 1] uiteenzet welke opties voor het plegen van een aanslag de revue zijn gepasseerd en nu Abu Musab om hulp vraagt bij het maken van een goed plan om daarbij te blijven. [17]
Daarop stuurt Abu Hajar op 29 mei 2018 een e-mail aan [verdachte 1]:
“(…) As my dear brother Abu Musab (...) informed you. everything is going good and we have insha Allah to start the next important work.
A brother has been -according to customs- already appointed to serve you and help you further with (candy) bi Idhni Allah.
He will insha Allah get in touch with you. that’s why we have to stick to the plan (gp) in august which is actually a good cause according to our Shari brothers (…)”.
Hierin neemt Abu Hajar een van de suggesties van [verdachte 1] over, namelijk de Gay Pride in augustus als doel van een aanslag. Hij bevestigt het voorstel van [verdachte 1] daaraan (“gp”) vast te houden.
Na verdere e-mailwisseling tussen Abu Hajar en/of Abu Musab en [verdachte 1], schrijft [verdachte 1] per e-mail van 29 juni 2018 aan Abu Musab en Abu Hajar het volgende:
“akhi i wont give up, but i need now a little bit more time,, (...), but first i have to something, dont worry akhi, it wont take years,, my plan militair,, i know where they
train.”
Deze e-mail mochten Abu Musab en Abu Hajar – als gezegd: veronderstellenderwijs verbonden aan de AIVD – aldus begrijpen dat [verdachte 1] wat meer tijd nodig heeft, maar nu eerst iets anders heeft namelijk een plan dat betrekking heeft op militairen die trainen op een voor hem bekende locatie. Daaruit kon worden afgeleid dat [verdachte 1] op korte termijn een aanval zou kunnen uitvoeren op militairen of op langere termijn een aanslag zou kunnen plegen op bijvoorbeeld de Gay Pride (in augustus). Naar het oordeel van het hof kan uit de ter terechtzitting in eerste aanleg door de verdediging van [verdachte 1] overgelegde e-mails – welke in het onderhavige dossier zijn gevoegd - worden afgeleid dat Abu Musab en Abu Hajar het contact met [verdachte 1] na de e-mail van 29 juni 2018 enige tijd intensiveerden totdat hij op 5 juli 2018 de politie-infiltrant Abu Hamza had ontmoet.
Het hof herhaalt dat de AIVD op grond van artikel 8 lid 2 sub a Wiv 2017 tot taak heeft onderzoek te verrichten met betrekking tot personen die de staatsveiligheid in gevaar brengen. Indien voor deze taak van belang, kan de AIVD op grond van artikel 41 lid 1 Wiv 2017 agenten inzetten die werken onder dekmantel.
Mede tegen de achtergrond van eerdere aanslagen op militairen in Europa, zoals bijvoorbeeld de alom bekende terroristische aanslag van 22 mei 2013 op een Britse militair net buiten de kazerne in Londen, is de AIVD zijn in de artikel 41 lid 1 Wiv 2017 beschreven bevoegdheid niet te buiten gegaan door naar aanleiding van zijn
e-mail van 29 juni 2018 in het parallelle onderzoek gericht gegevens omtrent [verdachte 1] te verzamelen ter voorkoming van een aanslag
op korte termijnen daarmee
– onvermijdelijk – enige invloed op de per 11 juni 2018 daadwerkelijk aangevangen strafrechtelijke infiltratie jegens [verdachte 1] uit te oefenen. Het intensiveren van het e-mail contact om [verdachte 1] van zijn aanslag op militairen af te houden en de aanmoediging om bij het plan te blijven om contact op te nemen met
“een trustworthy brother”die hem bij de volgende stappen zou begeleiden (in plaats van nu een aanslag te plegen), had mede tot gevolg dat het op 5 juli 2018 tot een ontmoeting met de politie-infiltrant Abu Hamza kwam. Hiermee heeft de AIVD zijn bevoegdheden niet aangewend voor strafvorderlijke doeleinden, maar om een aanslag op militairen op korte termijn te voorkomen.
Nadat het contact tussen [verdachte 1] en de politie-infiltrant Abu Hamza na hun ontmoeting op 5 juli 2018 een steviger basis krijgt, houden Abu Hajar en Abu Musab regelmatig contact met [verdachte 1] per e-mail. Abu Hajar en Abu Musab sturen nadien religieuze teksten, berichten van de Ahibba en dromen. Niet is gebleken dat in die fase beïnvloeding van de strafvorderlijke infiltratie heeft plaatsgevonden.
Conclusie
De conclusie is dat niet aannemelijk is geworden dat het Openbaar Ministerie doelbewust opsporingsbevoegdheden heeft nagelaten aan te wenden teneinde gebruik te maken van door de AIVD vergaarde informatie tegen [verdachte 1] en in het verlengde daarvan tegen de verdachte. Wel is aannemelijk geworden dat de veronderstelde AIVD-infiltranten – bij hun inzet om een aanslag op korte termijn te voorkomen – tevens korte tijd enige invloed hebben uitgeoefend op het politieonderzoek. Hierbij is niet gebleken dat de AIVD zijn bevoegdheden heeft aangewend voor strafvorderlijke doeleinden.
Er is dan ook geen sprake van enig vormverzuim. Het hof overweegt tevens dat deze kortdurende invloed van de AIVD-infiltranten bovendien op het politieonderzoek geen bepalende invloed heeft gehad op het verloop van het opsporingsonderzoek tegen de verdachte en van de tenlastegelegde feiten. Het verweer wordt verworpen.
4.3
Uitlokking
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen over de interferentie tussen het veronderstelde AIVD-onderzoek door Abu Musab en Abu Hajar en het politieonderzoek bespreekt het hof het uitlokkingsverweer.
Inleiding
De verdediging heeft aangevoerd dat [verdachte 1] is uitgelokt door Abu Musab en Abu Hajar en – later – ook door de politie-infiltrant Abu Hamza. Dit heeft ook tot de uitlokking van de verdachte geleid, hoewel hij geen contact heeft gehad met de infiltranten. Dit moet leiden tot niet-ontvankelijkheidverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging dan wel tot bewijsuitsluiting.
Het hof stelt het volgende voorop. Artikel 41 lid 5 Wiv 2017 bepaalt dat een agent bij de uitvoering van de instructie door zijn optreden een persoon niet mag brengen tot ander handelen betreffende het beramen of plegen van strafbare feiten, dan waarop diens opzet tevoren reeds was gericht. Artikel 126h lid 2 Sv bepaalt dat een infiltrant bij de uitvoering van het bevel tot infiltratie een persoon niet mag brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.
Verder refereert het hof aan de overwegingen van de Hoge Raad in HR 6 februari 2018 ECLI:NL:HR:2018:155:
“De Hoge Raad stelt voorop dat de inzet van infiltranten niet toelaatbaar is, indien hierdoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak wordt tekortgedaan. Daarvan is sprake ingeval de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet reeds daarop was gericht (vgl. HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0613, NJ 2010/441, inzake het zogenoemde Tallon-criterium).
De middelen doen een beroep op de rechtspraak van het EHRM betreffende het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht van de verdachte op een eerlijk proces, in overeenstemming waarmee het Tallon-criterium dient te worden toegepast. Zij berusten onder meer op de opvatting dat de inzet van infiltranten uitsluitend toelaatbaar is als de verdachte reeds een begin heeft gemaakt met de gedragingen die hem (uiteindelijk) worden verweten. Die opvatting is echter in haar algemeenheid onjuist. Ook uit de rechtspraak van het EHRM – waarvan de inhoud is weergegeven en besproken in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.3 tot en met 5.18 – volgt dit niet, nu deze rechtspraak immers inhoudt dat de inzet van infiltranten toelaatbaar is indien de betrokkene zich inlaat met criminele activiteiten of indien zijn opzet reeds tevoren op het plegen van een misdrijf was gericht ("had been involved in criminal activity or was predisposed to commit an offence"). De middelen falen in zoverre.”
Recent heeft de Hoge Raad in HR 8 december 2020 ECLI:NL:HR:2020:1964 overwogen:
“Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het in het voorbereidend onderzoek begane vormverzuim daarin bestaat dat door met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat in de bewoordingen van het Europees Hof voor de rechten van de mens - “the proceedings as a whole were not fair”. Aanleiding voor niet-ontvankelijkverklaring op deze grond kan bestaan in het geval dat de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet al daarop was gericht. (Vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889). De omstandigheid dat niet de verdachte maar zijn medeverdachte contact had met een opsporingsambtenaar dan wel een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, sluit niet uit de mogelijkheid dat (ook) de verdachte door die opsporingsambtenaar of deze andere persoon is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd.”
Verslaglegging
De verdediging heeft aangevoerd dat verslaglegging van de “AIVD-kant” van het afgestemde traject ontbreekt en verbindt daaraan de conclusie, zeer kort gezegd, dat veroordeling niet mogelijk is. Daardoor kan de verdediging de uitlatingen van [verdachte 1] tegenover de politie-infiltrant Abu Hamza niet op betrouwbaarheid toetsen, terwijl die een belangrijk bewijsmiddel zijn in de strafzaak tegen de verdachte. Zijn uitlatingen zijn verregaand beïnvloed door het AIVD-traject.
Het hof stelt voorop dat hiervoor is vastgesteld dat niet is gebleken dat de grenzen van het optreden van de AIVD of het Openbaar Ministerie ten aanzien van de parallelle onderzoeken als bedoeld in HR 13 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2553 zijn overschreden. De stelling van de verdediging dat [verdachte 1] zijn uitlatingen tegen de politie-infiltrant Abu Hamza deed als gevolg van de duur en intensiteit van zijn contacten met de AIVD-agenten en de wijze waarop hij door hen is misleid vindt onvoldoende steun in het dossier en is ook overigens niet aannemelijk geworden.
Het hof overweegt verder dat de rechtmatigheid van het optreden van de AIVD door de CTIVD wordt getoetst. Het is niet aan de LOVJ om de rechtmatigheid van de gegevensverzameling die ten grondslag ligt aan het ambtsbericht, alsmede het waarheidsgehalte van de informatie in het ambtsbericht te controleren.
Niettemin heeft de LOVJ drie processen-verbaal van bevindingen opgesteld waarin hij – voor zover mogelijk gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 135 Wiv 2017 – heeft uiteengezet in hoeverre de AIVD betrokken is geweest in de aanloop naar en gedurende de loop van het politieonderzoek 26Orem. Verder is de LOVJ ten overstaan van de raadsheer-commissaris als getuige gehoord.
Onder meer is daarin bevestigd dat de LOVJ de door de AIVD aan hem verstrekte informatie voor het uitgeven van een ambtsbericht heeft getoetst en daarnaar tevens met “strafvorderlijke blik” heeft gekeken. Daarnaast heeft de LOVJ met dezelfde blik naar de onderliggende stukken van de ambtsberichten gedurende het parallelle onderzoek gekeken. Bij het toetsen van de verstrekte gegevens heeft de LOVJ niet alleen de belangen van de persoon waarop het ambtsbericht ziet in aanmerking genomen, maar ook die van derden. Ten slotte heeft de LOVJ ook overige informatie van de AIVD, die niet aan een ambtsbericht ten grondslag lag, met “strafvorderlijke blik” bekeken. Daartoe behoorde ook informatie waarvan de rechtbank heeft aangenomen dat die voortkwam uit contact tussen [verdachte 1] en de AIVD. Zijn conclusie was dat er niets is gebeurd wat niet zou mogen. Hij heeft op geen enkel moment gezien dat de verdachten zijn uitgelokt tot het verrichten van handelingen die ze niet zouden hebben gepleegd als de AIVD niets zou hebben gedaan.
Het hof is van oordeel dat, hoewel de verslaglegging van het optreden van de AIVD niet volledig is te controleren, de verdediging in de gelegenheid is geweest de basis van het onderzoek – het ambtsbericht van 26 april 2018 – en de veronderstelde inzet van de AIVD gedurende het parallelle onderzoek in zekere mate te toetsen. Daaruit is gebleken dat de LOVJ ook gedurende het parallelle onderzoek informatie van de AIVD over het onderzoek naar [verdachte 1] maar ook over derden heeft getoetst tegen de achtergrond van hetgeen in het Wetboek van Strafvordering is bepaald. Daarbij zijn geen onregelmatigheden gebleken. Het hof stelt verder vast dat uit de aan het dossier toegevoegde e-mails van Abu Musab en Abu Hajar niet blijkt dat het bepaalde in artikel 41 lid 5 Wiv 2017 is geschonden. Uit de tekst van deze e-mails, waarbij het hof opmerkt dat alleen schriftelijk is gecommuniceerd, blijkt niet dat [verdachte 1] door Abu Musab en Abu Hajar tot het voornemen tot het plegen van een aanslag is gebracht. Het hof tekent hierbij ten overvloede nog aan dat [verdachte 1] ter terechtzitting in eerste aanleg (in zijn eigen zaak) is gevraagd om zijn stelling dat hij onder druk is gezet en is gehersenspoeld toe te lichten, onder meer aan de hand van de door zijn raadsman overgelegde e-mails. [verdachte 1] heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen. [18] Ook de verklaring van [verdachte 1] als getuige ter terechtzitting in hoger beroep over deze e-mails is niet concreet geworden. [19]
Conclusie
Het gebruik van de communicatie tussen [verdachte 1] en de politie-infiltrant en de directe resultaten daarvan voor het bewijs is – anders dan de verdediging heeft aangevoerd - niet in strijd met het beginsel van een
fair trial.
Uitlokking politie-infiltrant
Zoals hiervoor al is vermeld, heeft de politie-infiltrant Abu Hamza op 11 juni 2018 per e-mail contact opgenomen met [verdachte 1]. De infiltrant schreef:
“I have been appointed by the brothers to help you I believe that you are expecting my mail, so can you confirm that this Is correct? Your brother Hamza”
Zij ontmoeten elkaar op 5 juli 2018 in Arnhem. Het gesprek tussen hen is door de politie-infiltrant opgenomen. Abu Hamza zegt tegen [verdachte 1] (vertaald) [20] :
“Goed, want wat ik kan doen... het is voor mij moeilijk om jou een plan te geven als ik het plaatje niet weet, ik weet niet wat goed is. Dat moet van jou komen. Maar als je er eentje hebt, Inshallah (zo God het wil), zal ik je helpen en het beter maken zoals ik dat kan. Dus als je een plan hebt en je zegt, bijvoorbeeld, ik wil dit en ik wil dat, dan ben ik in staat om te zeggen: ok dat is goed. Maar dan is dit nodig, haal dat weg, we doen het hier en op deze manier om te zorgen dat de aanval beter wordt.”
[verdachte 1] zegt dan [21] :
“Ik doe het alleen. Ik heb alleen mijn auto nodig, begrijp je, voor een grote bom, ja mijn auto. (...) Ik weet een paar plekken, ik weet hoe, hoe ..ntv.. misschien leren om met Kalasjnikov.. (...) En ondertussen vriend, werk ik nog steeds aan een plan over hoe en waar (...) En tot nu toe zijn mijn plannen twee keer door broeders kapotgemaakt (...) Als ze meedoen, okay, goed en als je niet mee doet, ook okay. Het is namelijk mijn plan. Dan gaat het gebeuren zoals ik wil. (…).het maakt me niet uit wanneer en wat. Ik zou echt heel graag willen dat het dit jaar gebeurt (...) Ja. Ennuh als jij, als jij hier, daar banden hebt, van broeders die het misschien beter weten. Voor mij, wollah (bij Allah,) maakt de plek niet uit. Ik heb het ook aan Abu Hajar gevraagd, zelfs in Frankrijk, mij maakt het niet uit. (...) Maar als je, als je om je heen vraagt, denk met me mee, vriend. Als je broeders hebt, die als je dat weet ok, die een betere locatie weten en ondertussen, deze week probeer ik het nog een laatste keer met een paar broeders. Voor de laatste keer. Ik heb het tegen ze gezegd. Als je meedoet, best. Zo niet, dan verbreek ik het contact met ze. Omdat, niet omdat ze het niet doen maar puur voor mijn eigen veiligheid (…)”
Bij de volgende ontmoeting op 12 augustus 2018 heeft de politie-infiltrant tegen [verdachte 1] gezegd [22] :
“Dus wat is er gebeurd, de laatste keer dat we elkaar ontmoetten, zei je, misschien 2 jongens, ik weet het niet.”
Daarop antwoordt [verdachte 1] [23] :
We zijn nu met z'n vijven. (…) Want, broeder, deze broeders, zoals ik al zei, ik ken ze al lang. (…) ze wonen in [plaatsnaam 1], buiten [plaatsnaam 1]. (…). Maar ik heb ze alles over jou verteld. (…). Ze kwamen met een idee, er is ...festival. Te veel festivals. Te veel popfestivals. Ik zei ok. Ik zei, jongens, weten jullie zeker wat jullie willen doen? Hebben jullie de zeker, de yaqien (zekerheid) in jullie hart.(…). Een van hun vragen was, hoe snel kun je die dingen leveren die wij nodig hebben?”
Waarop de politie-infiltrant antwoordt [24] :
“Het hangt ervan af wat je nodig hebt.”
En [verdachte 1] zegt [25] :
“Wat wij nodig hebben, broeder, wat zij willen omdat het een festival is, willen wij een AK, Kalasjnikov .. Ja, want zij willen als een gek gaan schieten (…)Dus vijf (5), voor iedereen. (…) . Als, als ze, ze ze, toch, wat als onze Kalashnikov stopt. We hebben een kleine nodig. (…)Een kleine voor het geval dat, want wat er ook gebeurt, wij willen ons niet overgeven. (…) En heb je een vest? (…).En indien mogelijk... over een auto. Ze vroegen zich af hoe reëel het is met een auto. (…).Wat zij willen is een auto. Broeder, wij willen gewoon ..ntv... schade veroorzaken. Ok. Omdat we ons op een festival richten, weet je, na het festival en je hebt duizend mensen, wanneer we ons op het festival richten, zetten we ook een heel grote auto in een andere stad neer. En voordat we naar het festival gaan, blazen we die gewoon op en dan doen we in het festival. Ik zei je, en we verspreiden ons, weetje, we maken een soort van cirkel om het festival heen. Het is
een open festival.”
Bij de ontmoeting op 30 augustus 2018 heeft [verdachte 1] op de vraag van de politie-infiltrant:
“heb je nog iets bekeken sinds de vorige keer, inzake evenementen?”geantwoord:
“Dat is geen probleem. Broeder, er zijn er zo veel...”Waarop de politie-infiltrant zegt:
“Dus als jij het zegt, we hebben een evenement gevonden in september, we hebben er eentje in oktober gevonden. Dus we weten, ok, het zal ergens in oktober zijn. En dan kun je iets vinden wat dichterbij is. Dan begin ik met voorbereiden van uhh...”
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de gesprekken tussen [verdachte 1] en de politie-infiltrant – die, met uitzondering van het gesprek op 18 september 2018, zijn opgenomen - dat het initiatief om een aanslag te plegen van [verdachte 1] komt. De politie-infiltrant maakt vanaf het eerste contact duidelijk dat het initiatief bij [verdachte 1] ligt en hij slechts kan faciliteren als [verdachte 1] aangeeft wat zijn concrete plannen zijn. [verdachte 1] ontvouwt die plannen vervolgens en de politie-infiltrant deelt mede wat hij kan regelen op het gebied van wapens en grondstoffen voor het maken van een bom.
De politie-infiltrant is als beperkt anonieme getuige als bedoeld in artikel 190 lid 3 Sv bij de rechter-commissaris gehoord. Hij heeft verklaard dat hij is gebriefd door de Nederlandse begeleiders. Er is hem gezegd dat hij niet mag provoceren of uitlokken. Hij heeft verder verklaard dat hij – voor zover hem bekend – [verdachte 1] nooit iets heeft aangeboden waar hij niet zelf om had gevraagd. [verdachte 1] vroeg om vuurwapens, om bomvesten en spullen om een autobom te maken.
[verdachte 1] is op grond van het hiervoor overwogene naar het oordeel van het hof niet gebracht tot handelingen waarop zijn opzet niet al tevoren was gericht. De verdachte kan niet via [verdachte 1] zijn uitgelokt.
Het hof overweegt nog het volgende. De politie-infiltrant heeft in zijn verhoor als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat hij van zijn begeleiders geen informatie heeft ontvangen over andere verdachten dan [verdachte 1]. Wel heeft hij tijdens de ontmoeting met [verdachte 1] gevraagd of hij alleen was of dat er meer waren. Uit de opgenomen gesprekken van de politie-infiltrant met [verdachte 1] blijkt dat [verdachte 1] heeft verklaard dat de groep uit vijf personen bestond. [verdachte 1] had gezegd dat er anderen waren die hetzelfde wilden doen als hij. Daarom wilde de politie-infiltrant hen ontmoeten. [26] Op 18 september 2018 heeft in Arnhem een ontmoeting plaatsgevonden tussen de politie-infiltrant en een groep van vijf personen waaronder [verdachte 1]. Toen pas wist de politie-infiltrant wie de vier anderen waren. [27] Uit het verhoor van de politie-infiltrant als getuige en het door de politie-infiltrant opgestelde proces-verbaal van die bijeenkomst blijkt niet dat de politie-infiltrant de overige vier aanwezigen
– waaronder verdachte – bij de uitvoering van het plan van [verdachte 1] heeft betrokken.
Conclusie
Het hof verwerpt het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, alsmede het verweer tot bewijsuitsluiting.

5.Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 impliciet primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dient te worden opgelegd.
Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd tot
verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen voorwerp zoals vermeld op de beslaglijst onder 1, tot teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst onder 2 en 3 en tot onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst onder 4 tot en met 6.

6.Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

7.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
primair
hij op
een of meertijdstip
(pen
)gelegen in de periode van 01
januarijuni2018 tot en met 27 september 2018 te Arnhem en
/ofRotterdam
en/of Huissenen
/ofVlaardingen en
/ofUtrecht en
/ofWeert en
/ofBreda en/of elders in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,
ter voorbereiding van
het/de
misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten:
-moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en
/of
-het opzettelijk brand stichten en
/ofeen ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is, zoals bedoeld in artikel 157 sub 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk
een of meerKalasjnikov
(s
),
althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s)en
/of een of meer (hand
)vuurwapen
(s
)en
/ofgrondstoffen voor een of meer
(auto
)bom(men) en
/ofgrondstoffen voor explosieven voor in een of meer bomvest(en), te weten: kunstmest en
/ofzoutzuur en
/ofwaterstofperoxide en
/ofaceton, bestemd tot het begaan van
dat/die
misdrijf/misdrijven, heeft verworven
, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerden
/ofvoorhanden heeft gehad;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 01
januarijuni2018 tot en met 27 september 2018 te Arnhem en
/ofRotterdam
en/of Huissenen
/ofVlaardingen en
/ofUtrecht en
/ofWeert en
/ofBreda en/of elders in Nederland,
met
een of meermededader
(s
), waaronder (in elk geval)[verdachte 1] (geboren op [geboortedag] 1984) en
/of[verdachte 2] (geboren op [geboortedag] 1997) en
/of[verdachte 3] (geboren op [geboortedag] 1997) en
/of[verdachte 7] (geboren op [geboortedag] 1989) en
/of[verdachte 4] (geboren op [geboortedag] 1992),
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, namelijk
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2), en/of E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en Munitie);
3.
hij op
of omstreeks27 september 2018 te Weert,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,opzettelijk
-zich
en/of (een) ander(en) gelegenheid en/ofmiddelen en
/ofinlichtingen heeft verschaft
en/of heeft trachten te verschaffen, en
/of
-kennis en
/ofvaardigheden heeft verworven
en/of (een) ander(en) heeft bijgebrachttot het plegen van een terroristisch misdrijf en/of een misdrijf ter voorbereiding en/of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf,
immers
heeft/hebben verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)tezamen en in vereniging met elkaar,
althans alleen,
-zich laten trainen en/of geoefend in/met het gebruik van
een of meerKalasjnikov
(s
), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s)en
/ofeen of meer
(hand
)vuurwapen
(s
)en
/of een of meerbomvest
(en
);
4.
hij op
of omstreeks27 september 2018 te Weert,
althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om meermalen,
althans eenmaal,
opzettelijk en met voorbedachten rade, althansopzettelijk, een of meerdere politieambtena(a)r(en), van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althansmet dat opzet,
meermalen,
althans eenmaal,de trekker van een
(telkens
)(door
)geladen vuurwapen (Glock, type: 19, cal.9 mm x 19), heeft overgehaald terwijl hij op zeer korte afstand tegenover genoemde pers
(o
)n
(en
)stond/lag en richtte in de richting van deze personen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

8.Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

9.Nadere bewijsoverwegingen

Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de volgende feiten vast.
Op 26 april 2018 heeft de AIVD – als gezegd - een ambtsbericht uitgebracht, waarin melding wordt gemaakt van het feit dat [verdachte 1] voorbereidingen treft om met een groep personen veel slachtoffers te maken door een terroristisch aanslag te plegen op een groot evenement in Nederland.
Op 12 juli 2018 brengt de AIVD opnieuw een ambtsbericht uit, waarin onder andere wordt vermeld dat de verdachte waarschijnlijk kennis draagt van de aanslagplannen van [verdachte 1]. Op 19 juli 2018 wordt de verdachte aangemerkt als verdachte voor het voorbereiden van een terroristisch misdrijf en deelname aan een terroristische organisatie.
In het kader van dit onderzoek zijn diverse opsporingsmiddelen ingezet, waaronder telefoontaps, het afluisteren van vertrouwelijke communicatie (OVC) en observaties. Zoals hierboven overwogen heeft de officier van justitie een infiltratietraject ingezet, waarbij Abu Hamza als politie-infiltrant is opgetreden, die zowel digitaal contact met [verdachte 1] heeft gehad, alsmede hem vijf keer fysiek ontmoet heeft, te weten op 5 juli 2018, op 12 en 30 augustus 2018 en op 17, 18 en 27 september 2018.
Op 5 juli 2018 heeft [verdachte 1] de politie-infiltrant Abu Hamza ontmoet in Arnhem. In dit gesprek vertelt [verdachte 1] dat hij staat te popelen om iets te ondernemen, om een aanslag te plegen die grote schade zou veroorzaken. Aanvankelijk, ongeveer een jaar geleden, waren er negen broeders die iets wilden doen, iets groots voor de Islam. Nu willen hij en twee andere kerels een aanval uitvoeren.
Op 14 juli 2018 rijdt [verdachte 1] met de medeverdachte [verdachte 7] (hierna: [verdachte 7]) naar Vlaardingen, waar zij de medeverdachten [verdachte 2] en [verdachte 3] ontmoeten.
Op 16 juli 2018 verzendt [verdachte 1] een e-mail aan Abu Hamza, waarin hij vraagt om meer tijd om aan te kunnen geven hoeveel broeders mee zouden kunnen doen. Dezelfde dag bezoekt [verdachte 7] [verdachte 1] in zijn woning. Tussen 00.23 en 01.23 fietsen zij met een onbekende derde man in [plaatsnaam 1].
Op 24 juli 2018 verzendt [verdachte 1] opnieuw een e-mail aan Abu Hamza. Deze e-mail houdt voor zover van belang in:
“we are now 5. Im bust with sixth, but for now we focus on the 5 guys.”
Op 12 augustus 2018 ontmoeten Abu Hamza en [verdachte 1] elkaar in Utrecht. [verdachte 1] vertelt onder meer dat de groep die de aanslag wil plegen uit vijf personen bestaat, inclusief hijzelf. Hij wil Kalasjnikovs, bomvesten, granaten, kleine wapens en een autobom gebruiken op een festival. Tijdens deze ontmoeting volgen [verdachte 2] en [verdachte 3] op een afstand [verdachte 1] en Abu Hamza.
Op 29 augustus 2018 leest [verdachte 1] een bericht van Abu Hamza, dat deze op 30 augustus in Nederland zal zijn. Daarop vinden er korte telefoongesprekken plaats tussen [verdachte 1] met respectievelijk [verdachte 7], [verdachte 3] en de verdachte. Enkele uren later bevinden de verdachte, [verdachte 2] en [verdachte 4] zich met [verdachte 1] in de woning van [verdachte 1]. Tijdens dit bezoek loopt [verdachte 1] naar een andere kamer en belt met Abu Hamza. [verdachte 1] en Abu Hamza maken een afspraak voor de volgende dag. Hierna vertrekken de anderen.
Op 30 augustus 2018 reist [verdachte 1] met [verdachte 7] en [verdachte 6] (hierna: [verdachte 6]) naar Utrecht. Op enig moment schudden [verdachte 7] en [verdachte 6] de hand van Abu Hamza tijdens de ontmoeting van [verdachte 1] met Abu Hamza. [verdachte 1] zegt, buiten de aanwezigheid van [verdachte 7] en [verdachte 6], dat hij liever vijf man heeft die wilskrachtig zijn dan 500 die onzeker zijn. In dit gesprek komen verder de voorbereiding van een aanslag, het trainen met wapens en het maken van een bom aan de orde. Op de terugweg vanuit Utrecht met [verdachte 7] en [verdachte 6] zegt [verdachte 1]: “
ik hoop dat mijn nieuwe simkaart binnen is. (…) ik sta voor een paar goeie uitdagingen binnenkort.” Ook zegt [verdachte 1] tegen [verdachte 7] dat hij een nieuwe, schone telefoon nodig heeft die ook WhatsApp moet hebben.
Na deze ontmoeting gaat [verdachte 1] actief op zoek naar middelen die nodig zijn voor het maken van een explosief.
In de nacht van 31 augustus op 1 september 2018 vindt er een ontmoeting plaats tussen [verdachte 1], [verdachte 7], [verdachte 2] en [verdachte 3] in [plaatsnaam 2], eerst in de woning waar [verdachte 3] verbleef, waarna omstreeks 00.55 uur de vier mannen naar buiten lopen en met de auto naar de Zwart Jansstraat in Rotterdam gaan. Rond 2.00 uur vertrekken [verdachte 1] en [verdachte 7] vanaf de woning van [verdachte 3] in [plaatsnaam 2] naar [plaatsnaam 1].
Op 7 september 2018 rijdt [verdachte 1] samen met [verdachte 7] naar Breda waar hij, conform afspraak met Abu Hamza, vier zakken van 25 kilogram kunstmest haalt uit een bij de Mediamarkt geparkeerd voertuig. Op de terugweg naar Arnhem leest [verdachte 7] het volgende bericht van Abu Hamza aan [verdachte 1] via Telegram voor:
"
Allahu akbar akhi! lm happy to hear it went good and so quickly. Smart idea using the same locker and code. Ill message you again soon inshaAllah."
[verdachte 1] reageert door te zeggen: “Zeg maar, okay see you soon". [verdachte 7] antwoordt (namens [verdachte 1]) om 16.07 uur per Telegram aan Abu Hamza:

YazakAllahu ghiar. I see jou soon inshaAllah".
Om 16.09 uur schrijft Abu Hamza aan [verdachte 1]:

Insha Allah".
Op 17 september 2018 heeft [verdachte 1] opnieuw een fysieke ontmoeting met Abu Hamza in Arnhem. Tijdens de ontmoeting zegt [verdachte 1] tegen Abu Hamza dat de groep met wie hij een aanslag wil plegen Abu Hamza wil ontmoeten. Hij zal die avond met de groep bespreken of ze Abu Hamza op 18 september 2018 willen ontmoeten. [verdachte 1] legt hierna contact met de verdachte en de medeverdachten [verdachte 3], [verdachte 2] en [verdachte 4], waarna hij Abu Hamza bericht dat de groep hem de volgende dag wil ontmoeten.
Op 18 september 2018 stelt [verdachte 1] de verdachte en de medeverdachten [verdachte 3], [verdachte 2] en [verdachte 4] voor aan Abu Hamza in Park Presikhaaf in Arnhem. De verdachte stelt de wijze waarop de grondstoffen voor de explosieven zijn aangeschaft, aan de orde. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij desgevraagd bevestigd dat hij tijdens de bijeenkomst in het park dus op de hoogte was van het feit dat deze grondstoffen reeds waren aangeschaft. Op de vraag waarom [verdachte 1] nagellakremover nodig zou hebben, stelt de verdachte dat ‘er sowieso iets gaande was’. Hij sluit niet uit dat ‘er een persoon rondloopt van IS die mensen aan het zoeken is en die eerst wil kijken naar de bereidheid of je wel serieus bent’. Tevens zegt hij tijdens dit verhoor dat [verdachte 1] hem meer heeft verteld over ‘hoe en wat’. Desgevraagd zegt hij dat hij hiermee bedoelt te zeggen dat [verdachte 1] hem heeft verteld wat hij heeft gedaan en hoever hij is in zijn besprekingen met Abu Hamza. De verdachte geeft dan aan met deze informatie in zijn achterhoofd naar de ontmoeting in het park is gegaan en opmerkingen heeft gemaakt.
Hij geeft in het park eveneens aan dat hij en de broeders bang waren dat de infiltrant niet echt bereid was hen te helpen, maar van de politie zou zijn. Daarom vraagt hij Abu Hamza om handvuurwapens om te testen of Abu Hamza geen infiltrant is, maar hij voegt hier aan toe dat deze ook bestemd zijn om zich te kunnen verdedigen als de politie komt. Tevens vertelt hij dat hij en anderen al getraind hebben met airsoftwapens in een gesimuleerde oorlog.
Afgesproken wordt binnenkort samen te komen om te oefenen. Abu Hamza vraagt of de mannen hetzelfde willen als [verdachte 1]. De vier mannen antwoorden ja.
Op 21 september 2018 bericht Abu Hamza via Telegram aan [verdachte 1] dat de ontmoeting op 27 september zal plaatsvinden. [verdachte 1] antwoordt met de tekst: “
Clear”.
Op 22 september 2018 laat [verdachte 1] aan Abu Hamza weten dat hij “hen” vandaag of morgen zal spreken. Diezelfde dag, tussen 20.00 uur en 21.15 uur, zijn [verdachte 1], [verdachte 7], [verdachte 2] en [verdachte 3] met elkaar in de woning waar [verdachte 3] verbleef in [plaatsnaam 2]. Kort nadat [verdachte 1] en [verdachte 7] zijn vertrokken, komt de verdachte dan aan bij het portiek van de [verblijfplaats verdachte 3]. Ter terechtzitting in hoger beroep geeft de verdachte aan dat hij [verdachte 1] toen nog heeft gesproken.
Op 27 september 2018 gaan [verdachte 1], de verdachte, [verdachte 3] en [verdachte 2] naar het vakantiehuisje in Weert, waar ze Abu Hamza en een andere politie-infiltrant ontmoeten en oefenen ze met (onklaar gemaakte) Kalasjnikovs en (hand)vuurwapens. Ook passen ze bomvesten. Op de beelden is onder andere te zien en/of te horen dat de verdachte een vuurwapen laadt, met een AK-47 door de woonkamer loopt op een sluipende manier en het vest met de draden draagt, waarbij hij tegelijkertijd een AK-47 in zijn handen houdt, waarmee hij meerdere keren richt, waarna hij aan een van de begeleiders advies vraagt om kennelijk de pasvorm van het vest nog comfortabeler te maken.
[verdachte 1] en de verdachte spreken met de infiltranten over de afwezigheid van [verdachte 4], waarbij ze benadrukken dat dit niet betekent dat hij niet meer mee doet. De verdachte zegt:

He is with us and he also know the dry (fon) to ….nvt…training. Like how to put in and out, eeh the kalash… so he knows that.”
[verdachte 1] zegt [verdachte 4] te hebben verteld dat, wanneer hij van gedachten zou veranderen, hij een vervanger moet zoeken.
“Because for his job, for the plan I have, I need 5 man.”Ook aan het eind van de ontmoeting zegt [verdachte 1]: “
For now, I focus on this five”.
De infiltranten spreken met de verdachten over een training in Bosnië in oktober, op welke dagen de bus vanuit Nederland vertrekt en hoelang de reis duurt en over het regelen van een verblijfplaats daar. Ook het onderwerp van een videoboodschap, “
that they must know, it’s them that made possible, with the will of Allah” aldus [verdachte 1], komt aan de orde. De verdachte gaat hiermee akkoord.
Aan het eind van de ontmoeting wordt nog gesproken over de plannen die zij hebben, opnieuw onder meer over het grote belang van vijf aanslagplegers en een mogelijke zesde aanslagpleger. De verdachte zegt dat “
ze zoiets willen doen als de broeders in Frankrijk hebben gedaan”. Als een van de politie-infiltranten in verband met het vermaken van de bomvesten vraagt of het overdag of in het donker gaat gebeuren (met een jas erover of niet), antwoordt [verdachte 1] dat het gaat om een type discoruimte. Er zijn wat feestjes in november, de meeste ervan zijn ‘gayfeestjes’, dus de anderen moeten er goed uitzien als zij naar binnen willen. Zo niet dan doden zij de beveiliging. Daarop zegt de medeverdachte [verdachte 2]:
“Dus je gaat naar binnen, we gaan hard om eerst een doel uit te zoeken, dan schiet je op iedereen en dan komen de anderen.”Vervolgens suggereerde hij dat het ook kan door een auto te laten ontploffen.
Bij vertrek uit de woning staat de verdachte erop het verstrekte geladen handvuurwapen op zijn lichaam te dragen in een buideltas en vraagt hij hoe hij binnen enkele seconden klaar kan zijn om te schieten. Hierop vertellen de politie-infiltranten hem opnieuw hoe hij het vuurwapen kan doorladen, maar dat dit wel een risico met zich mee brengt omdat het wapen vanaf dat moment op scherp staat.
Dan eindigt de ontmoeting in het huisje. De handvuurwapens worden door de verdachten meegenomen en zij gaan naar buiten, waar het busje wacht dat hen zal terug brengen naar hun auto’s.
9.1
Ten aanzien van feit 1, 2 en 3: verweer betreffende het opzet van de verdachte
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten, omdat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat hij op de hoogte was van de aanslagplannen van [verdachte 1].
Hij had het voornemen om uit te reizen en zocht iemand die hem behulpzaam kon zijn bij het in contact brengen met een derde, die hem vervolgens kon introduceren bij groeperingen in het Midden Oosten waarbij hij zich wilde aansluiten. De aanwezigheid van de verdachte bij de ontmoetingen met Abu Hamza op 18 september 2018 in het park en op 27 september 2018 in het huisje, was dan ook omdat hij wilde weten of Abu Hamza te vertrouwen was, zodat hij hem om hulp kon vragen bij het zoeken naar een contactpersoon in verband met het uitreizen naar het Midden Oosten. De verdachte heeft volgens de verdediging weliswaar vuurwapens en bomvesten voorhanden gehad, maar had hierbij dus niet het opzet op het plegen van voorbereidingshandelingen voor een terroristische aanslag.
De verdediging voert onder meer aan dat dit standpunt steun vindt in de verklaringen van [verdachte 1] bij de politie op 8 januari 2020, als getuige bij de rechter-commissaris op 29 januari 2020 en als getuige ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2022.
Het hof overweegt allereerst over de door de verdediging bedoelde onderdelen van deze verklaringen van [verdachte 1] als volgt.
In zijn verhoor op 8 januari 2020 bij de politie zegt [verdachte 1] dat [verdachte 3], [verdachte 2] en de verdachte alleen wisten dat hij met iemand praatte om wapens te regelen. Hij heeft hen niet verteld dat zijn doel het plegen van een aanslag was. De wapens die de jongens wilden hebben was puur voor vertrouwen. Hij heeft Abu Hamza gevraagd om wapens voor de jongens te regelen om vertrouwen te winnen, zodat de jongens hem zouden vertrouwen. De dag voor de ontmoeting in het park
(het hof begrijpt: 17 september 2018)heeft hij voor het eerst met hen gesproken over de aanslag en wapens. Zij wisten niet dat het over een aanslag ging, ze dachten alleen dat het over een wapen ging. Ze kregen onenigheid. Een aanslag zou niet bij hun Aqida, visie op het geloof, passen. Hij heeft vervolgens tegen hen gezegd dat ze gewoon moesten doen wat hij zei, omdat ze dan een wapen hadden.
[verdachte 1] zegt bij de rechter-commissaris op 29 januari 2020 dat hij een aanslag wilde plegen met [verdachte 3], [verdachte 2] en de verdachte. Hij sprak met hen in versleutelde taal; candy en koerierswerk waren woorden voor aanslag. Volgens hem was er sprake van miscommunicatie. De jongens dachten dat candy een wapen betekende. [verdachte 1] zegt dat hij in de veronderstelling was dat zij een wapen wilden hebben voor een aanslag. Pas op 17 september 2018 werd hem duidelijk dat dit niet klopte. De jongens zouden hebben geweigerd een aanslag te plegen. Hij zegt desgevraagd niet te weten waarom ze een wapen wilden. [verdachte 1] verklaart dan het volgende.
“Het was ook om Hamza te overtuigen dat de jongens bij mij hoorden. U vraagt mij of ik dat met de jongens besproken heb. Ja, op de 17e toch en daarna niet meer. Die jongens wilden mij niet in de steek laten, in de zin van dat ik in een flow zat en dat zij mij uit die flow wilden halen.”
Op de opmerking van de rechter-commissaris dat hij onder ede staat en dat de rechter-commissaris twijfels heeft bij zijn geloofwaardigheid, zegt hij:
“dat kan, maar dat zijn ook vragen die u aan hen kan stellen”.
Op de terechtzitting van het hof op 5 april 2022 zegt [verdachte 1] als getuige onder meer het volgende.
Met de vijf personen die hij in de e-mail aan Abu Hamza van 24 juli 2018 noemt, bedoelt hij geen van de vandaag ter terechtzitting aanwezigen. De e-mail van 31 juli 2018, waarin hij schrijft “
I told to the brothers”, zag wel op zijn vrienden (het hof begrijpt uit de context van dit verhoor dat het over de medeverdachten gaat)
.Deze
e-mail was volgens [verdachte 1] niet met de intentie dat deze broeders een aanslag wilden plegen. Hij stelt vanaf het begin af te hebben gelogen tegen de infiltrant. Over candy zegt hij dat het probleem is dat hij dacht dat zij hetzelfde dachten als hij, maar dat was niet zo. Hij zegt ook dat wanneer hem door hen vragen waren gesteld, hij hen niet de waarheid had verteld. Over de ontmoeting op 31 augustus 2018, een dag na zijn ontmoeting met Abu Hamza, zegt hij dat hij het woord ‘candy’ heeft gebruikt, maar dat hij niet meer weet wanneer of op welke wijze. Ook zegt hij nooit enige informatie over waarom hij Abu Hamza eigenlijk sprak, te hebben gedeeld.
“Ik heb eigenlijk tegen alle jongens gelogen.”
Het hof is van oordeel dat de hierboven genoemde onderdelen uit deze verklaringen van [verdachte 1] niet betrouwbaar zijn en overweegt hiertoe het volgende.
In de verklaringen zet [verdachte 1] zichzelf neer als iemand die er kennelijk niet voor terugdeinst om in bepaalde situaties leugens te vertellen. Ook de rechter-commissaris vraagt zich af of [verdachte 1] de waarheid spreekt, gelet op zijn opmerking dat [verdachte 1] onder ede staat en dat de rechter-commissaris twijfels heeft bij zijn geloofwaardigheid. De reactie van [verdachte 1] hierop, dat hij dit niet ontkent maar dat deze vragen ook aan de medeverdachten kunnen worden gesteld, bevestigt het hof in zijn overtuiging omtrent het zeer beperkte waarheidsgehalte van de onderdelen uit deze verklaringen.
Het hof oordeelt de verklaringen in zoverre ook als innerlijk tegenstrijdig. Waar [verdachte 1] enerzijds stelt dat de medeverdachten, met uitzondering van de medeverdachte [verdachte 7], na 17 september 2018 toch meegingen naar het park en later naar het huisje, omdat zij een wapen wilden, stelt hij anderzijds dat zij dit deden omdat zij hem niet in de steek wilden laten.
Het hof oordeelt vervolgens ten aanzien van het geschetste alternatieve scenario dat dit strijdig is met de bewijsmiddelen. De voor dit oordeel dragende overwegingen worden in de paragrafen hierna weergegeven.
Ook overigens komt dit scenario, door de verdachte te berde gebracht na zich 21 maanden op zijn zwijgrecht te hebben beroepen, het hof als volstrekt onaannemelijk voor. Niet alleen betreft het alternatieve scenario een buitengewoon omslachtige wijze om in het kader van een mogelijke uitreis in contact te komen met een derde, die hem vervolgens kon introduceren bij groeperingen in het Midden Oosten waarbij hij zich wilde aansluiten.
Dat gestelde doel strookt bovendien niet met zijn actieve bijdrage aan de wapentraining en aan een discussie over de wijze waarop een aanslag gepleegd kon worden.
9.1.1
feit 1 primair: voorbereiding van misdrijven begaan met een terroristisch oogmerk
Bij de beantwoording van de vraag of de in artikel 46, eerste lid, Sr vermelde voorwerpen, afzonderlijk of gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ‘zijn bestemd tot het begaan van een misdrijf’ in de zin van deze bepaling, dient te worden beoordeeld of deze voorwerpen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningvorm, ten tijde van het handelen dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van deze voorwerpen voor ogen had. Niet kan niet worden geabstraheerd van het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van die voorwerpen voor ogen had.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden leidt het hof af dat [verdachte 1] vanaf in ieder geval 5 juli 2018 voornemens is geweest een aanslag te plegen. Vanaf 24 juli 2018 geeft hij aan dit te willen doen met vijf personen, inclusief hemzelf. Dit aantal door hem genoemde (mede)daders blijft vanaf dat moment gelijk tot en met het moment van de aanhouding op 27 september 2018.
Het hof is van oordeel dat de verdachte één van deze personen is geweest en overweegt hiertoe als volgt.
Bij de beoordeling van het voorhanden bewijs valt op dat de verdachte, anders dan de meeste medeverdachten, niet aanwezig is geweest bij de ontmoetingen met de politie-infiltrant op 12 en 30 augustus 2018 en bij de ontmoetingen met de medeverdachten onderling op 14 juli 2018 en in de nacht van 31 augustus op 1 september 2018. Met betrekking tot de ontmoeting op 22 september 2018 komt de verdachte te laat, maar heeft hij nog wel de mogelijkheid om met [verdachte 1] te spreken.
Dit neemt niet weg dat de verdachte wel aanwezig is geweest bij de bijeenkomst in het huis van [verdachte 1] op 29 augustus 2018, op het moment dat [verdachte 1] telefonisch contact met Abu Hamza heeft. Hij was eveneens aanwezig bij de belangrijkste bijeenkomsten met de politie-infiltrant, te weten op 18 september 2018 in Park Presikhaaf te Arnhem en op 27 september 2018 in het vakantiehuisje in Weert.
Ook het feit dat [verdachte 1] voorafgaand aan de ontmoeting met Abu Hamza op 18 september 2018 in het park – nadat hij contact heeft gehad met de verdachte, [verdachte 3], [verdachte 2] en [verdachte 4] - deze bericht dat de groep met wie hij een aanslag wil plegen hem wil ontmoeten en dat als deze ontmoeting plaats vindt, de verdachte een van de vijf aanwezigen is, is redengevend voor het oordeel dat de verdachte één van de vijf door [verdachte 1] genoemde personen is geweest.
Het hof is tevens van oordeel dat de verdachte op de hoogte was van de aanslagplannen. Tijdens de ontmoetingen in het park en in het huisje in Weert heeft de verdachte zich niet bepaald onbetuigd gelaten. Uit zowel zijn gedragingen als zijn uitlatingen kan niet anders dan de conclusie worden getrokken dat hij wel degelijk op de hoogte was van de aanslagplannen van [verdachte 1] en daaraan deelnam. Ook blijkt uit de ontmoeting in het park dat hij op de hoogte was van de reeds aangeschafte grondstoffen, hetgeen hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft bevestigd. Tot slot heeft hij tezamen met zijn medeverdachten, met uitzondering van de medeverdachte [verdachte 7], in het huisje in Weert Kalasjnikovs en (hand)vuurwapens voorhanden gehad. Het is de verdachte die tijdens deze bijeenkomst zegt dat “
ze zoiets willen doen als de broeders in Frankrijk hebben gedaan”.
Gelet op deze omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien met de hierboven genoemde feiten, is het hof van oordeel dat de verdachte met anderen Kalasjnikovs, (hand)vuurwapens en grondstoffen voor een of meer autobom(men) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, evenals grondstoffen voor explosieven in een of meer bomvest(en), zoals kunstmest, zoutzuur, waterstofperoxide en aceton. Dit zijn middelen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig konden zijn
– mede gelet op het gemaakte gebruik van de Kalasjnikov en een (hand)vuurwapen door de verdachte in het huisje en in het busje - voor de in de tenlastelegging genoemde misdrijven terwijl hij ten tijde van dit verwerven en voorhanden hebben daarvan het misdadige doel – het plegen van een aanslag – voor ogen had.
Aldus is bewezen dat de middelen bestemd waren tot het begaan van deze aanslag.
Met betrekking tot het vereiste ‘terroristisch oogmerk’ overweegt het hof het volgende. Gelet op het bespreken en feitelijk voorbereiden van een aanslag met een bomauto en explosieven, het voorhanden hebben van vuurwapens en het daadwerkelijk benoemen van een gayfeest of lhbt-evenement als doelwit voor een aanslag, is het hof van oordeel dat dit alles in onderling verband en samenhang, voldoende grond oplevert om vast te stellen dat sprake is van een terroristisch oogmerk, bestaande uit het aanjagen van vrees bij (een deel van) de bevolking en/of het ontwrichten van fundamentele politieke structuren.
Het hof acht het onder 1 primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
9.1.2
feit 2: deelname aan een terroristische criminele organisatie
Het hof stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven in de zin van artikel 140a Sr slechts dan sprake kan zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden en op grond van de bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.
De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich in de periode van 1 juni 2018 tot en met 27 september 2018 gezamenlijk voorbereid om een aanslag met een terroristisch oogmerk te plegen. [verdachte 1] nam hierin het voortouw en onderhield contact met de politie-infiltrant Abu Hamza. De medeverdachte [verdachte 7] was [verdachte 1] behulpzaam bij het verwerven van grondstoffen voor een autobom. Tevens waren er medeverdachten die zich soms in de omgeving van een samenkomst van [verdachte 1] en Abu Hamza ophielden, waarbij [verdachte 7] zelfs kennismaakte met Abu Hamza.
De verdachte is bij een aantal belangrijke bijeenkomsten aanwezig geweest, welke bijeenkomsten dienden ter verwezenlijking van het doel van de criminele organisatie, te weten het plegen van een aanslag. De verdachte heeft tijdens de bijeenkomst in het park een wezenlijke bijdrage geleverd. Hij heeft commentaar geleverd op de wijze waarop de benodigde grondstoffen voor een explosief waren aangeschaft. Hij spreekt over het doel van de aanschaf van vuurwapens en vertelt Abu Hamza dat hij al getraind heeft met airsoftwapens in een gesimuleerde oorlog. Op de vraag van Abu Hamza of hij hetzelfde wil als [verdachte 1] antwoordt hij bevestigend.
Ook tijdens de bijeenkomst in het huisje heeft de verdachte zich, zoals eerder vermeld, niet onbetuigd gelaten. Zo heeft hij onder meer zijn, in het huisje in Weert aanwezige, medeverdachten uitgelegd hoe een wapen geladen en doorgeladen dient te worden.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot een op het plegen van een terroristische aanslag gericht samenwerkingsverband en dat hij daarnaast ook gedragingen heeft ondersteund die verband hielden met de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaand oogmerk. Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr.
Ook het onder 2 tenlastegelegde is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen.
9.1.3
feit 3: training voor terrorisme
Artikel 134a Sr ziet op gedragingen die in enig verband staan met een terroristische training. Kwalificatie onder die bepaling is slechts mogelijk indien een voldoende verband tussen die gedragingen en enige vorm van training – waaronder te verstaan: “het opdoen of overbrengen van kennis of zich een ander bekwamen in vaardigheden of technieken” – voor terrorisme bestaat.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden en op grond van de bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde is het hof van oordeel dat hier sprake van is.
De verdachte heeft immers op 27 september 2018 in het huisje in Weert tezamen met de medeverdachten (met uitzondering van [verdachte 7] en [verdachte 4]) onder leiding van twee begeleiders geoefend met (onklaar gemaakte) Kalasjnikovs en (hand)vuurwapens en bomvesten gepast. De verdachte zegt tegen de begeleiders dat [verdachte 4] weliswaar niet aanwezig is, maar dat hij op de hoogte is van ‘de training’. Hieruit blijkt dat al voor 27 september 2018 duidelijk is dat er getraind gaat worden, hetgeen ook overigens is afgesproken in de bijeenkomst in het park. Er wordt gesproken over mogelijke doelen van de aanslag, zoals een festival of feest in de lhbt-sfeer. Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte samen met de – in het huisje in Weert aanwezige - medeverdachten heeft deel genomen aan een training in de zin van artikel 134a Sr.
Het hof oordeelt dat het onder 3 tenlastegelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen is.
9.2
Verweren ten aanzien van feit 4
De verdediging is van mening dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging tot moord dan wel doodslag op een of meer politieambtenaren en voert hiertoe een drietal verweren.
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de trekker van zijn vuurwapen overhaalde op het moment dat hij dit op een of meerdere politieambtenaren richtte.
Subsidiair is volgens de raadsvrouw sprake van een absoluut ondeugdelijke poging, nu het wapen onklaar gemaakt was, waardoor het onmogelijk was hiermee scherpe patronen af te schieten.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat geen sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg, zodat geen sprake kan zijn van een poging tot moord.
9.2.1
Het richten van het vuurwapen
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van dit feit, omdat
“niet kan worden vastgesteld dat de verdachte, toen leden van de DSI de bestelbus waarin ook de verdachte zich bevond openden teneinde hem aan te houden, de trekker van zijn vuurwapen overhaalde op het moment dat hij dit op één of meerdere DSI-leden richtte”.
Naar aanleiding hiervan heeft nader onderzoek plaatsgevonden, hetgeen heeft geresulteerd in een kolommenoverzicht van de processen-verbaal met nummers 1812, 2470 en 1686 – de uitwerking van de camerabeelden en de bevindingen van verbalisanten B-173 en B-195 – en een aanvullend proces-verbaal met nummer 3051 d.d.
22 februari 2022.
In het kolommenoverzicht zijn de bevindingen van de drie genoemde processen-verbaal naast elkaar weergegeven waarbij de tijdsaanduiding leidend is, zodat in één overzicht zichtbaar wordt wat op welk moment zowel binnen als buiten het busje gebeurt.
Het aanvullend proces-verbaal heeft – evenals het proces-verbaal met nummer 1812 – betrekking op de camerabeelden in de bestelbus kort voorafgaand en tijdens de aanhouding van de verdachte en de medeverdachten (met uitzondering van de medeverdachten [verdachte 7] en [verdachte 4]). De beeldopnamen zijn per frame bekeken, waarbij opmerking verdient dat gebruikelijk 24, 25 of 30 frames per seconden worden bekeken en dat de beeldopnamen in het busje ongeveer 1/6 van het gebruikelijke aantal frames per seconde bevatten.
Enkele frames hebben geleid tot de volgende aanvullende bevindingen met betrekking tot het richten en schieten (trekhandeling) door de verdachte gericht tegen leden van de DSI:
  • p. 15:
  • p. 16:
  • p. 17:
Het hof neemt op de beelden op deze pagina waar dat de vinger op het onderste beeld meer gebogen is dan op het bovenste beeld.
  • p. 18:
  • p. 20:
  • p. 21: “
  • p. 23: “
Het hof overweegt dat bovengenoemde handelingen plaatsvonden in een tijdsbestek van 7 à 8 seconden.
Rechercheur 563 die dit aanvullend proces-verbaal heeft opgemaakt, verbaliseert naar aanleiding van bovengenoemde bevindingen als volgt.
“Bij nadere analyse van verschillende frames is mij gebleken dat [de verdachte] meerdere malen de trekker had overgehaald, niet wetende dat de geleverde (hand)vuurwapens onklaar waren gemaakt. (…) Deze handelingen zijn pas zichtbaar door de betreffende frames achter elkaar te bekijken, waaruit blijkt dat de rechter wijsvinger van een licht gestrekte vinger naar een volledig gebogen vinger om de trekker beweegt. Deze trekker handeling komt exact overeen met de eerdere waarneming in het vakantiehuis op het moment dat [de verdachte] vaardige handelingen uitvoerde met de Glock en aldaar een schot simuleerde door de trekker over te halen met de rechter wijsvinger.
Aan de hand van de frames blijkt dat [de verdachte] op de volgende momenten de trekker één of meerdere malen heeft overgehaald:
  • Na de derde storingsreactie, gericht op één of meerdere lid/leden van de DSI staande in/bij de geopende schuifdeur van het vrachtcompartiment;
  • Na het openen van (achter-)portieren; gericht op één of meerdere lid/leden van de DSI.”
Het hof overweegt dat het gegeven dat uit de bevindingen blijkt dat de verdachte drie keer een storingsreactie heeft uitgevoerd, overeenkomt met het feit dat in het busje in ieder geval drie patronen zijn gevonden. Immers, een handeling om een storing te verhelpen is het opnieuw naar achteren trekken van de slede teneinde het eventueel storende patroon uit te werpen, waardoor het wapen opnieuw doorgeladen is.
Op grond van de hierboven beschreven handelingen van de verdachte en het gegeven dat er op de bodem van het busje drie patronen zijn gevonden in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte op het moment dat hij richtte op meerdere leden van de DSI de trekker van het wapen daadwerkelijk heeft overgehaald.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
9.2.2
2 A
bsoluut ondeugdelijke poging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte een vuurwapen in handen had dat niet werkte – hetgeen hij wist - en ook nooit zou kunnen werken, zodat hij een absoluut ondeugdelijk middel gebruikte. Er is daarmee geen begin van uitvoering hetgeen voor een strafbare poging wel vereist is.
Verdachte veronderstelde dat het wapen werkte
Het hof stelt voorop dat de verdachte op 27 september 2018 van de politie-infiltranten in het vakantiehuisje in Weert een onklaar gemaakt handvuurwapen van het merk Glock in ontvangst heeft genomen dat hij in zijn buiktasje heeft gestoken. Hierna zat hij met [verdachte 1], [verdachte 2] en [verdachte 3] achterin het bestelbusje. Hij zegt dan:
“ Ik durf nu te garanderen, ze doen het. (…). Ik heb dat wapen, ik heb naar binnen gekeken, je zag ook dat het echt eentje die al wat vuur heeft gezien en niet wat de AIVD gedaan heeft., buiten (ntv) dat is Aghi, we zijn goed (…) jij hebt het niet verkeerd.
Uit deze opmerkingen van de verdachte wordt afgeleid dat hij kort daarvoor in het vakantiehuisje een ander vuurwapen heeft gecontroleerd – hetgeen steun vindt in de videobeelden uit dat huisje - en heeft vastgesteld dat dat wapen al was gebruikt. [28] Hij concludeerde dat het niet door de AIVD was geprepareerd en dat “
we goed zijn”. [29] Daaruit leidde de verdachte af dat de wapens – waaronder ook de Glock die in zijn buiktasje zat – “
het doen”. Ook het doorladen van de Glock voor de aanhouding duidt erop dat de verdachte veronderstelde dat het pistool werkte.
Ondeugdelijke poging
De vraag is of het trachten te schieten met een onklaar gemaakt vuurwapen door de verdachte die veronderstelde dat het vuurwapen zou werken een strafbare poging oplevert.
Het hof stelt vast dat vier verdachten – waaronder de verdachte – in het vakantiehuisje van de politie-infiltranten training hebben gekregen in het gebruik van de Glock. Zij vroegen vervolgens aan de politie-infiltranten of zij de wapens in hun onmiddellijke [verdachte 1]jheid mogen houden om zich te kunnen verdedigen als de politie komt. Ook de verdachte hield de Glock binnen handbereik. [30]
Verder stelt het hof vast dat de Glock die de verdachte richtte op de DSI bestemd is “om projectielen door een loop af te schieten”. Het pistool was door de politie technisch aangepast zodat het niet mogelijk was scherpe patronen af te schieten. Deze technische aanpassing was met het blote oog niet waarneembaar. Na inbeslagname onder de verdachte heeft de politie vastgesteld dat een gevuld patroonmagazijn in het wapen aanwezig was en een patroon in de kamer zat. Het vuurwapen was gespannen. [31] De verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwapen doorlaadde toen het busje stopte, maar het wapen het niet deed. [32]
Tegen deze achtergrond en in het bijzonder gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen over de gedragingen van de verdachte tegenover de DSI – het doorladen van de Glock, het richten op de DSI en het overhalen van de trekker – oordeelt het hof dat de bewezenverklaarde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van moord althans doodslag (vgl. HR 6 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2761). Van een absoluut ondeugdelijke poging is geen sprake.
9.2.3
Voorbedachte rade
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Het hof overweegt dat uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden niet volgt dat de verdachte een plan had beraamd om een of meerdere politieambtenaren van het leven te beroven.
Het gegeven dat hij op 18 september 2018 in het park zegt dat de (hand)vuurwapens ook bestemd zijn om zich te kunnen verdedigen als de politie komt, acht het hof onvoldoende om tot een andersluidend oordeel te komen. Hetzelfde geldt op gelijke gronden voor zijn opmerking op 27 september 2018 in het huisje in Weert dat zij de handvuurwapens binnen handbereik moeten leggen zodat zij zich kunnen verdedigen als de politie binnenvalt.
De vraag waarvoor het hof zich vervolgens gesteld ziet, is, of de verdachte voorafgaand aan het gewelddadig handelen of tussen de elkaar opvolgende geweldshandelingen voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad.
Het hof beantwoord deze vraag ontkennend, nu de onder 9.3.1 beschreven handelingen plaatsvonden in een tijdsbestek van in totaal 7 – 8 seconden.
Het hof stelt dan ook vast dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het verweer van de raadsvrouw slaagt derhalve. De verdachte wordt vrijgesproken van de impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord.
9.3
Conclusie
De verweren van de verdediging worden, met uitzondering van het verweer over de voorbedachte rade, verworpen.
Het onder 1 primair, 2, 3 en 4 impliciet subsidiair tenlastegelegde is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen.

10.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
eendaadse samenloop van medeplegen van
voorbereiding van moord
en
voorbereiding van opzettelijk brand stichten en/of ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
voorbereiding van opzettelijk brand stichten en/of ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is,
telkens begaan met een terroristisch oogmerk.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van zich opzettelijk middelen of inlichtingen verschaffen en kennis en vaardigheden verwerven tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf.
Het onder 4 impliciet subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.

11.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

12.Motivering straf en maatregel

Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met vier medeverdachten schuldig gemaakt aan het voorbereiden van en trainen voor een grote terroristische aanslag op willekeurige slachtoffers in Nederland. Door de verdachten wordt in dit kader gesproken over festivals en feesten in de lhbt-sfeer. De verdachte is aanwezig geweest bij een aantal belangrijke bijeenkomsten die zagen op de voorbereiding van de aanslag. Bovendien is het de verdachte die tijdens de bijeenkomst in het vakantiehuisje in Weert zegt dat “ze zoiets willen doen als de broeders in Frankrijk hebben gedaan”. De verdachte heeft daarnaast deel uitgemaakt van een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven, voor een periode van ongeveer vier maanden. Ook heeft de verdachte in Weert, samen met drie medeverdachten, geoefend met Kalasjnikovs en (hand)vuurwapens en heeft hij daarnaast bomvesten gepast, waarmee hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het volgen en ondergaan van een training met het oog op het plegen van terroristische misdrijven.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een of meerdere leden van de DSI, nu hij vanuit het busje – terwijl hij de trekker van zijn wapen een aantal keer overhaalde - op hen gericht heeft. Dat de leden van de DSI niet zijn geraakt, is niet aan de verdachte te danken, maar aan het feit dat het onklaar gemaakt wapen betrof.
De bewezenverklaarde feiten betreffen zeer ernstige misdrijven, hetgeen sterk meeweegt bij de bepaling van (de hoogte van) de straf. De internationale gemeenschap wordt met enige regelmaat geteisterd door terroristische aanslagen. Deze aanslagen worden gepleegd vanuit een intolerante religieuze ideologie, waarbij wordt geprobeerd de eigen opvatting op gewelddadige wijze aan anderen op te leggen en waarbij willekeurige slachtoffers ernstige vrees wordt aangejaagd. Dergelijke feiten dienen op krachtige wijze te worden bestreden. Vergelding en algemene preventie moeten bij de keuze van strafsoort en duur van de op te leggen straf voorop staan. Naar het oordeel van het hof kan daarom slechts worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
Vergelijkbare zaken en de eis van het Openbaar Ministerie
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar de hoogte van straffen in zaken die (enigszins) vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak.
Als uitgangspunt voor deelneming aan een terroristische organisatie, ongeacht de bewezenverklaarde periode, geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Daarnaast wordt in deze zaak voorbereiding van moord met een terroristisch oogmerk, training voor terrorisme en een poging doodslag bewezenverklaard.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de straf die het Openbaar Ministerie heeft geëist in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 impliciet primair tenlastegelegde, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, met aftrek van voorarrest.
Bescherming van de maatschappij
Samenlevingen die worden geconfronteerd met terroristisch geweld dienen hiertegen te worden beschermd. Met grote inzet trachten overheden, waaronder de Nederlandse, zich dan ook daartegen te weren, onder andere door wetgeving in het leven te roepen waarbij wordt getracht terrorisme in de kiem te smoren door middel van strafbaarstellingen die zien op de fase voorafgaande aan het plegen van een terroristisch misdrijf waarin voorbereidende handelingen daartoe worden getroffen, zoals in het onderhavige onderzoek.
Uittreksel Justitiële Documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
14 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in 2016 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren in verband met het plegen van voorbereidingshandelingen voor een terroristisch misdrijf. Nu dit vonnis nog niet onherroepelijk was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten zal het hof deze veroordeling niet in strafverzwarende zin meewegen. Ook is de verdachte in 2014 veroordeeld wegens het medeplegen van een poging doodslag op een politieambtenaar en het medeplegen van voorbereiding van een diefstal met geweld.
Rapportages
Het hof heeft acht geslagen op een reclasseringsrapport d.d. 3 juni 2020. Uit dit rapport volgt dat de verdachte reeds sinds 2014 bekend is bij hulpverleningsinstanties en dat tevergeefs is getracht zijn delictgedrag een halt toe te roepen. De zorg van de reclassering gaat met name uit naar de ideologie van de verdachte waarbij het gewelddadig salafisme uitgangspunt is. Zijn ideologische opvattingen en het gebrek aan zelfinzicht maken dat hij in potentie een risico vormt voor de nationale veiligheid. De reclassering schat in dat sprake is van een hoge kans op recidive. Het risico op het plegen van extremistisch geweld alsook op het onttrekken aan voorwaarden wordt tevens als hoog inschat.
De reclassering adviseert aan de verdachte en maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking op te leggen, als bedoeld in de Wet langdurig toezicht.
Voorts is er door het Pieter Baan Centrum een rapportage d.d. 5 maart 2020 omtrent de persoon van de verdachte opgemaakt. De verdachte heeft geweigerd hieraan medewerking te verlenen, waardoor het onderzoek beperkt is gebleven. Geconcludeerd is dat een aantal stoornissen kan worden uitgesloten. Een persoonlijkheidsstoornis kan niet worden uitgesloten, maar ook niet worden vastgesteld. De feiten dienen derhalve volledig aan de verdachte toegerekend te worden.
Dit weegt niet mee in het voordeel van de verdachte.
De omstandigheid dat geen inschatting gemaakt kan worden door het Pieter Baan Centrum van het risico op gewelddadig extremisme, vormt voor het hof een extra onderbouwing van het nut en de noodzaak van de maatregel van artikel 38z Sr, waarover hieronder meer.
Uit het duidingsrapport d.d. mei 2020 volgt dat dat de verdachte is gevormd door gewelddadige salafistische predikers en concepten. Hij keurt de democratie af en erkent de legitimiteit van het Nederlandse rechtssysteem niet. Moslims die dit wel doen, beschouwt hij als afvalligen. Tevens volgt uit dit rapport dat hij geweld in Nederland als legitiem beschouwd, nu Nederland in zijn opvatting in oorlog is met de Islam. Hij geeft daarnaast blijk van steun aan alle extremistische (jihadistische) groeperingen omdat zij volgens hem een legitieme jihad nastreven. IS heeft daarbij zijn voorkeur. Ook heeft hij de intentie om als martelaar te sterven.
Redelijke termijn
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden, nu de berechting in eerste aanleg en in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen de als redelijk te beoordelen termijn van 16 maanden. De termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden nu tussen de datum van inverzekeringstelling van de verdachte op 27 september 2018 en de datum van het eindvonnis op 8 oktober 2020 meer dan 16 maanden is verstreken. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt ruim 8 maanden.
Voorts is de termijn van berechting in hoger beroep overschreden nu tussen de datum van het instellen van het hoger beroep op 12 oktober 2020 en de datum van dit eindarrest meer dan 16 maanden is verstreken, een termijnoverschrijding van bijna vier maanden.
In plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 17 jaren, met aftrek van voorarrest, zal het hof de verdachte dan ook een gevangenisstraf opleggen van de hierna in het dictum te vermelden duur.
Maatregel artikel 38z Sr
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr zal worden opgelegd.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan. Aan de verdachte wordt ter zake van de onderhavige strafbare feiten – misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of meer is gesteld - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
Naar het oordeel van het hof is de oplegging van de maatregel in het belang van de veiligheid van andere personen en van goederen.
Het hof heeft daarbij acht geslagen op de ernst van de door de verdachte begane feiten zoals hierboven uiteengezet. De verdachte heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie. Daarnaast heeft hij samen met anderen voorbereidingen getroffen en training gevolgd met het oog op het plegen van terroristische misdrijven. Tot slot heeft hij zich vlak voor zijn aanhouding schuldig gemaakt aan een poging doodslag door op een of meer leden van de DSI te schieten met een handvuurwapen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de persoon van de verdachte. De reclassering adviseert in haar rapport d.d. 3 juni 2020 deze maatregel op te leggen nu verdachtes ideologische opvattingen en gebrek aan zelfinzicht maken dat hij in potentie een risico vormt voor de nationale veiligheid. Voorts schat de reclassering de kans op recidive hoog in, evenals het risico op het plegen van extremistisch geweld. Het hof zal daarom tot de oplegging van deze maatregel overgaan.
Wet straffen en beschermen
De per 1 juli 2020 ingevoerde Wet straffen en beschermen, die gevolgen heeft voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI), dient – anders dan de verdediging heeft betoogd – naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak niet tot verdere matiging van de op te leggen straf te leiden. Deze nieuwe VI-regeling behelst de executie van straffen en aldus geen wijziging in de aard en maximale duur van de op te leggen straf. Voorgaande laat onverlet dat de rechter, bij gebreke van een overgangsbepaling in genoemde wet, in een concreet geval, alle omstandigheden in aanmerking genomen, in hoger beroep aanleiding kan zien in de strafoplegging in enige mate rekening te houden met het na het wijzen van het vonnis gewijzigde VI-regime. Van dergelijke omstandigheden is niet gebleken. Ook de omstandigheid dat de verdachte vóór de inwerkingtreding van genoemde wet te kennen heeft gegeven het hoger beroep niet te willen handhaven, merkt het hof niet als zodanige omstandigheid aan.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging gevangenisstraf
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

13.Inbeslaggenomen voorwerpen

Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zal het hof als volgt beslissen.
Het op de beslaglijst onder 1 vermelde voorwerp zal worden verbeurd verklaard.
De onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde feiten zijn met behulp van dit voorwerp begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
De op de beslaglijst onder 2 en 3 vermelde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
De op de beslaglijst onder 4 tot en met 6 vermelde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen is in strijd met de wet.

14.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 38z, 45, 46, 47, 55, 57, 83, 134a, 140a, 157, 176a, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

15.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2, 3 en 4 impliciet subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op
de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten het op de beslaglijst onder 1 vermelde voorwerp:
1. 1.00 STK Computer KI:zwart
SONY Playstation
478675 Playstation
Gelast de teruggave aan de verdachtevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de op de beslaglijst onder 2 en 3 vermelde voorwerpen:
2. 1.00 STK Telefoontoestel KI:zwart
HUAWEI P8 lite
479423 GSM Huawei zwart met hoesje
3. 1.00 STK Telefoontoestel KI:zwart
HUAWEI VTR-L-09
479422 GSM Huawei VTR-L09 zwart met hoesje
Beveelt de onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten
de op de beslaglijst onder 4 tot en met 6 vermelde voorwerpen:
4. 1.00 STK Wapen 0.00
GLOCK
ATTAW97.01.001_479245
5. 11.00 STK Patroonhouder 0.00
MET MUNITIE
ATTAW97.01.001.001__
6. 3.00 STK Munitie 0.00
KOGELPATRONEN
ATTAW97.01.002 479246
Dit arrest is gewezen door mr. Th.W.H.E. Schmitz,
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. D.M. Thierry, in bijzijn van de griffiers mr. M.J.J. van den Broek en
mr. F.A. Janse.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 juni 2022.

Voetnoten

1.Proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg van 10 juni 2020, blz. 15.
2.Zie ook zijn verklaring in het politieverhoor ZD1, blz. 4431.
3.ZD1, blz. 583 e.v.
4.Proces-verbaal van bevindingen van de LOVJ van 23 januari 2020. Aanvullend proces-verbaal van bevindingen LOVJ d.d. 5 maart 2020, blz. 13.
5.ZD1, blz. 641 e.v.
6.Proces-verbaal verhoor van getuige ten overstaan van de raadsheer-commissaris d.d. 2 november 2021, blz. 6 en 7.
7.Zie blz. 42 van het toezichtsrapport over de gegevensverstrekking door de AIVD binnen Nederland over (vermeende) jihadisten, CTIVD nr. 57 (vastgesteld op 13 maart 2018).
8.Zie paragraaf 7.4 (blz. 41 e.v.) van CTIVD nr. 57.
9.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen LOVJ d.d. 5 maart 2020.
10.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen LOVJ d.d. 5 maart 2020, blz. 2.
11.Proces-verbaal van bevindingen LOVJ ZD1, blz. 4482.
12.Proces-verbaal verhoor van getuige ten overstaan van de raadsheer-commissaris d.d. 2 november 2021, blz. 8 en 9.
13.Proces-verbaal van bevindingen LOVJ, ZD1, blz. 4474 en 4487.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige A-2346 (Abu Hamza) ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 4 december 2019, blz. 6: Ik weet niks over de relatie tussen [verdachte 1] en Abu Hajar. Ik kende hem niet en ik wist niet over wie [verdachte 1] het had.
15.Proces-verbaal van bevindingen LOVJ, ZD1, blz. 4476. Proces-verbaal van verhoor getuige B2870 ten overstaan van de rechter-commissaris, blz. 9.
16.Zie proces-verbaal van verhoor van getuige [verdachte 1] bij de RC d.d. 29 januari 2020, blz. 3 en 4.
17.Gevraagd naar wat hij met die e-mail bedoelde heeft [verdachte 1] zich ter terechtzitting in eerste aanleg beroepen op zijn zwijgrecht; zie proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 12 juni 2020, blz. 33.
18.Proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 12 juni 2020, blz. 33 en 35. Proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 17 juni 2020, blz. 69-74.
19.Proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 5 april 2022.
20.ZD1, blz. 667 en 668.
21.ZD 1, blz. 668 t/m 671.
22.ZD 1, blz. 703 en 704.
23.ZD 1, blz. 704.
24.ZD 1, blz. 706.
25.ZD 1, blz. 706 e.v.
26.RC verklaring A-2346 (Abu Hamza), blz. 5.
27.RC verklaring A-2346 (Abu Hamza), blz. 7.
28.Verklaring verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 12 juni 2020, blz. 22: “Ik kon zien dat deze echt was en daar ging het om.”
29.Verklaring verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 12 juni 2020, blz. 82: ”Ik wilde de infiltrant vertrouwen en het wapen was een middel om te kijken of ik hem kon vertrouwen.”
30.Zie ZD 1, blz. 571. Vgl. ook het proces-verbaal ZD1, blz. 572 waarin de politie-infiltrant A-2363 relateert: “Ik benadruk dat wij toen de training klaar was op hun verzoek de patronen in de laders hebben gedaan en de laders in de pistolen hebben gedaan. Wij benadrukken dat de wapens vanaf dat moment gevaarlijk zijn en dit geen spelletje is. Het is op dat moment dat zij de wapens binnen handbereik houden, klaar om te reageren.” En ZD 1, blz. 575: “Ze leggen uit dat als ze een geluid horen en ze denken dat het de politie is, dat ze dan hun wapens zullen laden om te gaan schieten maar dat ze, als het een vergissing is, hun wapens willen kunnen leegmaken.”
31.Proces-verbaal FTO, blz. 94.
32.Verklaring verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 12 juni 2020, blz. 30.