In deze zaak gaat het om de vraag of de zoon de huurovereenkomst van zijn overleden moeder kan voortzetten. De relevante juridische bepaling is artikel 7:268 lid 2 BW, dat de voorwaarden voor voortzetting van de huurovereenkomst na het overlijden van de huurder regelt. Het Gerechtshof Den Haag heeft in zijn arrest van 7 juni 2022 geoordeeld dat de zoon, [verweerder], recht heeft op voortzetting van de huurovereenkomst, omdat hij een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn moeder had. De moeder van [verweerder] overleed op 19 oktober 2019, en de zoon had sinds juni 2015 bij haar ingewoond. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was van een gezamenlijke huishouding, waaronder financiële verwevenheid en gezamenlijke huishoudelijke taken. De kantonrechter had eerder al geoordeeld dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. Het hof heeft de grieven van de verhuurder, Stichting Maasdelta Groep, verworpen en hen veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.