ECLI:NL:GHDHA:2022:904

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
BK-21/00995
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges voor omgevingsvergunning en strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de Heffingsambtenaar van de gemeente Westland leges heeft geheven voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning. De aanvraag betrof het vernieuwen van een schuur op een perceel dat in strijd is met het bestemmingsplan. De Heffingsambtenaar heeft een aanslag van € 1.268,80 opgelegd, waarvan € 968,80 betrekking heeft op een buitenplanse kleine afwijking. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep stelt belanghebbende dat de leges niet verschuldigd zijn, omdat de omgevingsvergunning is geweigerd. Het Gerechtshof Den Haag oordeelt echter dat de leges verschuldigd zijn, omdat het belastbare feit zich heeft voorgedaan op het moment dat de aanvraag in behandeling werd genomen. Het Hof bevestigt dat de Heffingsambtenaar terecht leges heeft geheven voor zowel het bouwen van de schuur als voor het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan. Het Hof concludeert dat de aanslag in overeenstemming is met de geldende verordening en tarieventabel, en dat er geen strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel of het motiveringsbeginsel. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-21/00995

Uitspraak van 10 mei 2022

in het geding tussen:
[X]te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: J. van der Velden)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Westland, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 27 augustus 2021, nummer SGR 20/4539.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij schriftelijke kennisgeving nummer [kenmerk] van 20 maart 2020 van belanghebbende, ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het vernieuwen van een schuur aan de [adres] te [woonplaats] , leges tot een bedrag van € 1.268,80 (de aanslag) gevorderd.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar belanghebbendes bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De griffier heeft ter zake een griffierecht geheven van € 48. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 134. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 29 maart 2022, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
De tot de onroerende zaak [adres] in [woonplaats] (de onroerende zaak) - een vrijstaande woning met omliggende grond, aanbouwen en bijgebouwen - behorende schuur is tussen april 2018 en april 2019 gesloopt en vervangen door een nieuwe schuur (de schuur). De schuur ligt gedeeltelijk op het kadastraal perceel [perceel 1] en gedeeltelijk op het kadastraal perceel [perceel 2] . Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft de blote eigendom van beide percelen. Belanghebbende en haar echtgenoot hebben het recht van erfpacht van het perceel [perceel 1] . De provincie Zuid-Holland heeft het recht van erfpacht van het perceel [perceel 2] .
2.2.
Belanghebbende heeft op 2 januari 2020 een aanvraag van een omgevingsvergunning bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland (het College) ingediend (de aanvraag). In de aanvraag is onder meer het volgende vermeld:

“Aanvraaggegevens

(…)
Projectomschrijving Indienen van een aanpassing van de reeds bestaande schuur. Nieuwe tekening meegezonden, plus een watervergunning van het hoogheemraadschap. Een eindresultaat zal er komen wanneer er duidelijkheid van gemeente komt.
Opmerking De stukken betreffen een aanpassing van de huidige schuur.
Gefaseerd Ja, fase 1
(…)
Kosten
Bouwen
(…) de geschatte kosten 20000
in euro’s (exclusief BTW)
Projectkosten
(…) de geschatte kosten 20000
voor het totale project
in euro’s (exclusief BTW)”
2.3.
In reactie op de aanvraag heeft het College bij brief van 23 januari 2020 belanghebbende informatie verstrekt omtrent de voortgang van de behandeling van de aanvraag en tevens vermeld hoe het College de aanvraag heeft opgevat:
“(…) uw aanvraag om omgevingsvergunning voor het vernieuwen van een schuur op het
perceel [adres] te [woonplaats] met de volgende activiteiten:
- het bouwen van een bouwwerk;
- gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (…)”.
Verder merkt het College in zijn brief van 23 januari 2020 op:
“(…)
Op basis van de ‘Legesverordening Westland 2019’ bent u voor het in behandeling nemen van de gevraagde vergunning leges verschuldigd. (…)
Planologische voorschriften
Gebleken is dat uw aanvraag in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Glastuinbouwgebied Westland’ omdat:
- de voor “Verkeer” (V) aangewezen gronden niet zijn bestemd voor het wonen in een dijkwoning en bijbehorende erven, terreinen en voorzieningen. Het oprichten van een schuur ten behoeve van de woning staat niet ten dienste van de verkeersbestemming.
- de afstand van een aan-, uitbouw en bijgebouw tot de bestemmingsgrens minimaal 1 meter bedraagt, tenzij in de bestemmingsgrens wordt gebouwd.
- een aan-, uitbouw en bijgebouw gelijk met of achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, met uitzondering van een erker.
- een vrijstaand gebouw in zijn geheel maximaal 15 meter van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd.
Vanwege de wettelijke verplichting daartoe is uw aanvraag om omgevingsvergunning tevens aangemerkt als een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit “gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan”.
Er is een zogenaamde kleine buitenplanse afwijking nodig. Ter informatie delen wij u mee dat voor het in behandeling nemen van een dergelijk verzoek extra leges zijn verschuldigd waar u wellicht geen rekening mee heeft gehouden. Deze extra leges bedragen € 955,40.
Advies intrekking aanvraag
Bij een eerste inhoudelijke beoordeling van uw aanvraag is gebleken dat sprake is van weigeringsgronden die niet kunnen worden weggenomen. Wij zijn niet voornemens afwijking te verlenen van de gevraagde schuur op de voor “Verkeer” (V) aangewezen gronden. U kunt uw project dan ook niet realiseren. Wij adviseren u de aanvraag in te trekken via een schriftelijk verzoek en in overleg met ons te treden om na te gaan welke mogelijkheden aanwezig zijn om te komen tot een nieuwe aanvraag die wel realiseerbaar is. (…)”
2.4.
Bij besluit van 3 maart 2020 heeft het College de omgevingsvergunning geweigerd. Vervolgens heeft de Heffingsambtenaar met dagtekening 20 maart 2020 de aanslag aan belanghebbende opgelegd. De aanslag luidt, voor zover hier van belang:

Legessoort Bedrag
Buitenplanse kleine afwijking (2.12, lid 1, a, 2e) 968,80
Weigering omgevingsvergunning 200,00 -
(bouw/aanleg/sloop/u
Bouwactiviteiten
500,00
(…)
Totaalbedrag
1.268,80

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“(…)
10. In artikel 2 van de Verordening is bepaald dat onder de naam ‘leges’ rechten worden geheven voor -onder meer- a. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten (…) een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
11. De ‘Tarieventabel behorende bij de Legesverordening Westland 2020’ (de Tarieventabel) bepaalt onder meer het volgende:
Onderdeel 2.3.1.: “Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een project: de som van de verschuldigde leges voor de verschillende activiteiten of handelingen waaruit het project geheel of gedeeltelijk bestaat en waarop de aanvraag betrekking heeft en de verschuldigde leges voor de extra toetsen die in verband met de aanvraag moeten worden uitgevoerd, berekend naar de tarieven en overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk. (…)”
Onderdeel 2.3.1.1.: “Indien de aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2,1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere onderdelen van dit hoofdstuk indien tevens sprake is van de in die onderdelen bedoelde activiteiten: (…)
2.3.1.1.2 Indien de bouwkosten € 10.000 tot € 150.000 bedragen: € 20,00
vermeerderd met 2,40% van de bouwkosten.
Onderdelen 2.3.3. en 2.3.3.2 van de Tarieventabel luiden:
“2.3.3. Planologisch strijdig gebruik
Indien de aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, en al dan niet sprake is van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wabo, bedraagt het tarief onverminderd het bepaalde in onderdeel 2.3.1 en het bepaalde in de andere onderdelen van dit hoofdstuk indien tevens sprak is van de in die onderdelen bedoelde activiteiten:”
2.3.3.2 Indien artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de Wabo wordt toegepast (buitenplanse kleine afwijking of tijdelijke afwijking): € 968,80”
12. Vast staat dat de aanvraag van eiseres van 2 januari 2020 door verweerder in behandeling is genomen. Het belastbare feit heeft zich dan ook voorgedaan en eiseres is gelet op onderdeel 2.3.1van de Tarieventabel leges verschuldigd geworden [1] . De stelling van eiseres dat een bedrag van € 120 aan leges verschuldigd is aangezien de bouwkosten op € 0 gesteld moeten worden doordat de omgevingsvergunning geweigerd is, volgt de rechtbank niet. In het door eiseres aangehaalde onderdeel 2.1.1.1 van de Tarieventabel wordt voor het begrip bouwkosten aangesloten bij de aanneemsom voor het uit te voeren werk en voor zover dit ontbreekt een raming van de kosten die voortvloeien uit aangegane verplichtingen voor de fysieke realisatie van het bouwwerk. Eiseres heeft in haar aanvraag een bedrag van € 20.000 aan bouwkosten opgenomen. Verweerder heeft terecht dit bedrag als uitgangspunt genomen voor de berekening van de hoogte van de aanslag. Voor het standpunt van eiseres, bouwkosten van € 0, bieden de Verordening en de Tarieventabel derhalve geen aanknopingspunten.
13. Het standpunt van eiseres dat er sprake is van een aanvraag omgevingsvergunning eerste fase en er in deze eerste fase niet verzocht is om een activiteit voor het handelen in strijd met de regels van het bestemmingsplan treft evenmin doel. Van een aanvraag eerste fase kan immers geen sprake zijn nu pas nadat de oude schuur was vervangen door een nieuwe schuur een omgevingsvergunning is aangevraagd. Een aanvraag eerste fase kan alleen van toepassing zijn indien de bouw nog niet is aangevangen.
14. Verweerder heeft op grond van onderdeel 2.3.3.2 van de Tarieventabel een tarief van € 968,80 aan eiseres in rekening gebracht. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat het tarief uit onderdeel 2.3.3.2 van de Tarieventabel niet aan haar in rekening kan worden gebracht aangezien verweerder artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o van de Wabo niet heeft toegepast. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op het systeem van de legesheffing is het belastbare feit het verlenen van een dienst, ongeacht de uitkomst of daadwerkelijk een omgevingsvergunning wordt verleend. Daarvan uitgaande staat het standpunt, dat de verordening zo gelezen moet worden dat leges slechts verschuldigd zijn bij verlening van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingplan, er haaks op. Het standpunt van eiseres dat voor het heffen van leges artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o van de Wabo moet zijn toegepast, wat naar de mening van eiseres inhoudt dat legesheffing alleen mogelijk is indien daadwerkelijk een vergunning is verleend in afwijking van het bestemmingsplan, volgt de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, derhalve niet.
15. Gelet op wat is overwogen onder 12, 13 en 14 dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is alleen nog in geschil of de Heffingsambtenaar terecht een bedrag van € 968,80 heeft geheven ter zake van een “buitenplanse kleine afwijking” als bedoeld in onderdeel 2.3.3.2 van de tot de Legesverordening Westland 2020 (de Verordening) behorende Tarieventabel (de Tarieventabel).
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de aanslag met het deel daarvan dat betrekking heeft op de onder 4.1 genoemde “buitenplanse kleine afwijking” (de buitenplanse kleine afwijking), tot vergoeding van de door belanghebbende in bezwaar, beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten en vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
In de Verordening is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“Artikel 2 Belastbaar feit
1. Onder de naam ‘leges’ worden rechten geheven voor:
a. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
(…)
een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Artikel 3 Belastingplicht
Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst (…) dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend (…).
(…)
Artikel 5 Maatstaven van heffing en tarieven
1. De leges worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
(…)”
5.2.
In de Tarieventabel is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

“Bouwactiviteiten

2.3.1.1. Indien de aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere onderdelen van dit hoofdstuk indien tevens sprake is van de in die onderdelen bedoelde activiteiten:
(…)
2.3.1.1.2. indien de bouwkosten € 10.000 tot € 150.000 bedragen: € 20,00
vermeerderd met: 2,40%
van de bouwkosten;
(…)
2.3.3.
Planologisch strijdig gebruik
Indien de aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, en al dan niet sprake is van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief onverminderd het bepaalde in onderdeel 2.3.1 en het bepaalde in de andere onderdelen van dit hoofdstuk indien tevens sprake is van de in die onderdelen bedoelde activiteiten:
(…)
2.3.3.2. indien artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de Wabo wordt toegepast (buitenplanse kleine afwijking of tijdelijke
afwijking): € 968,80
(…)
Hoofdstuk 5 Teruggaaf
(…)
2.5.4.1. Als de gemeente een omgevingsvergunning voor een project dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit bouw-, aanleg-, sloop-, uitweg/inritactiviteiten of kappen als bedoeld in de onderdelen 2.3.1.1 (…) weigert, bestaat aanspraak op teruggaaf van een deel van de leges. De teruggaaf bedraagt: 40%”
5.3.
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo; tekst 2020) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“(…)
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (…);
(…).
(…)

Artikel 2.5

1. Op verzoek van de aanvrager wordt een omgevingsvergunning in twee fasen verleend. De eerste fase heeft slechts betrekking op de door de aanvrager aan te geven activiteiten.
(…).
(…)
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, (…), tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
(…)
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
(…)
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…):
1o. met toepassing van de in het bestemmingsplan (…) opgenomen regels inzake afwijking;
2o. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
(…).”
5.4.
Aangezien de op 2 januari 2020 ingediende aanvraag van een omgevingsvergunning door het College in behandeling is genomen, heeft het voor de heffing van leges vereiste belastbare feit zich op die dag voorgedaan en is belanghebbende, gelet op de tekst van de Verordening en de Tarieventabel, leges verschuldigd geworden. Dat is tussen partijen ook niet in geschil.
5.5.
Vaststaat dat de schuur al voor de indiening van de aanvraag is gebouwd. Verder is niet in geschil dat het bouwen van de schuur in strijd is met het bestemmingsplan. Het Hof volgt partijen hierin.
5.6
Indien enkel wordt gelet op de tekst van de aanvraag, heeft belanghebbende een omgevingsvergunning aangevraagd voor een project als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 van de Wabo, welk project bestaat uit het bouwen een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Wabo (de schuur). Gelet op het bepaalde in artikel 2.1, lid 1, aanhef en onderdeel c, in samenhang met artikel 2.10, lid 2, van de Wabo, omvat het project waarvoor belanghebbende een omgevingsvergunning heeft aangevraagd echter ook het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. Dit betekent dat belanghebbende ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag niet alleen de op grond van onderdeel 2.3.1.1 juncto onderdeel 2.3.1.1.2 van de Tarieventabel berekende leges voor het bouwen van een bouwwerk verschuldigd is, maar ook de op grond van onderdeel 2.3.3 van de Tarieventabel berekende leges ter zake van het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, in dit geval bestaande uit een buitenplanse kleine afwijking als bedoeld in onderdeel 2.3.3.2 van de Tarieventabel. Daaraan doet naar het oordeel van het Hof, anders dan belanghebbende meent, niet af dat belanghebbende in de aanvraag alleen gewag heeft gemaakt van het bouwen van een schuur en evenmin dat zij in de aanvraag achter “Gefaseerd” heeft ingevuld “Ja, fase 1”.
5.7.
Belanghebbende neemt het standpunt in dat, nu het College heeft geweigerd de omgevingsvergunning te verlenen, de Heffingsambtenaar ten onrechte voor de buitenplanse kleine afwijking een bedrag van € 968,80 heeft geheven. In onderdeel 2.3.3.2 van de Tarieventabel staat immers dat het daar vermelde bedrag van € 968,80 wordt geheven indien artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2°, Wabo “wordt toegepast” en dat is, nu de omgevingsvergunning is geweigerd, niet gebeurd, aldus belanghebbende. Zoals het Hof onder 5.6 heeft overwogen, is belanghebbende ter zake van het in behandeling nemen van de door haar ingediende aanvraag (onder meer) de op de voet van onderdeel 2.3.3 berekende leges ter zake van het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, in dit geval bestaande uit een buitenplanse kleine afwijking als bedoeld in onderdeel 2.3.3.2 van de Tarieventabel, verschuldigd. Dat in onderdeel 2.3.3.2 van de Tarieventabel staat dat het daar vermelde bedrag van € 968,80 wordt geheven indien artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2°, Wabo ‘wordt toegepast’, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Daarbij neemt het Hof het volgende in aanmerking. Anders dan belanghebbende meent, neemt het feit dat de omgevingsvergunning niet is verleend, niet weg dat door of vanwege het gemeentebestuur aan belanghebbende diensten zijn verleend, bestaande uit het in behandeling nemen en beoordelen van de aanvraag. Bij de beoordeling van de aanvraag heeft het College onder meer onderzocht of het project, waarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd, zou leiden tot gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. Gesteld noch gebleken is dat de kosten van de werkzaamheden die in het kader van het in behandeling nemen en beoordelen van de aanvraag zijn verricht of daarmee meer dan zijdelings samenhangen, niet op de gemeente hebben gedrukt.
5.8.
Naar het oordeel van het Hof bieden de Verordening en de Tarieventabel op voldoende duidelijke wijze inzicht in de belastingplicht, het belastbare feit en het tarief van de gevorderde leges. De aanslag is overeenkomstig het bepaalde in de Verordening en de Tarieventabel opgelegd. Dat de Heffingsambtenaar door de aanslag op te leggen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld en/of dat de uitspraak op bezwaar en/of de uitspraak van de Rechtbank onvoldoende is (zijn) gemotiveerd, vindt geen steun in de feiten. Hieraan doet niet af dat belanghebbende het niet eens is met de uitspraak op bezwaar, de uitspraak van de Rechtbank en/of de motiveringen die de Heffingsambtenaar en de Rechtbank aan hun beslissingen ten grondslag hebben gelegd.
5.9.
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, G.J. van Leijenhorst en R.M. Hermans, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 10 mei 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 21 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BC0652