Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 4 mei 2022
[X] te [Z] , belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
Procesverloop
Feiten
Oordeel van de Rechtbank
Beoordeling
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016, alsook over de opgelegde verzuimboete. De belanghebbende, aangeduid als [X] te [Z], had geen aangifte gedaan voor het jaar 2016, ondanks meerdere uitnodigingen en aanmaningen van de Inspecteur. De Inspecteur had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.502 vastgesteld, alsook een verzuimboete van € 5.278 opgelegd. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de aanslagen te hoog waren vastgesteld. De omkering van de bewijslast was van toepassing omdat de belanghebbende zijn aangifte niet had gedaan. Het Hof achtte de schatting van het belastbare inkomen door de Inspecteur redelijk, gezien het stelselmatige verzuim van de belanghebbende in voorgaande jaren. De verzuimboete werd als passend en geboden beschouwd, gezien het herhaaldelijke verzuim van de belanghebbende om aangifte te doen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.