ECLI:NL:GHDHA:2022:786

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
200.271.919/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsbeslissing inzake verzoek tot wraking van raadsheren in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Den Haag op 13 mei 2022 een beslissing genomen op een verzoek tot wraking van de raadsheren M.E. Honée, J.E.H.M. Pinckaers en J.N. de Blécourt. Het wrakingsverzoek werd ingediend door [verzoeker] tijdens een mondelinge behandeling op 11 april 2022, waarin hij zijn bezorgdheid uitte over de onpartijdigheid van de raadsheren. De wrakingskamer heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder het proces-verbaal van de zitting en aanvullende schriftelijke reacties van [verzoeker] en de raadsheren. De wrakingsgronden omvatten onder andere de vrees voor vooringenomenheid van de raadsheren, omdat zij eerder betrokken waren bij een andere procedure tussen dezelfde partijen. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die de vrees voor partijdigheid rechtvaardigen. De beslissing van de wrakingskamer is dat het verzoek tot wraking wordt afgewezen en dat de hoofdprocedure zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. De beslissing is ondertekend door de jongste raadsheer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 200.271.919/02
Zaaknummer rechtbank : 7017814 VERZ 18-50362
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 13 mei 2022
inzake het verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in de hoofdzaak met rolnummer 200.271.919/01 tussen:

[naam onderneming] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat onttrokken (voorheen: mr. J.A.J. Hendriks te ‘s-Gravenzande),
tegen:
De Vereniging van Eigenaren flatgebouw hoek Van Foreestweg/Van Adrichemstraat/ Van der Lelystraat te Delft,
gevestigd te Delft,
geïntimeerde,
advocaat: mr. Y.H. van Ballegooijen te Breda.
Het wrakingsverzoek is gedaan door [verzoeker] (hierna: [verzoeker] ).

Het geding

1.1.
In de hoofdprocedure aanhangig tussen de hiervoor genoemde appellante en geïntimeerde is op 11 april 2022 een mondelinge behandeling gehouden. Tijdens die mondelinge behandeling is, blijkens het proces-verbaal van die zitting, door [verzoeker] een verzoek tot wraking gedaan van mrs. M.E. Honée, voorzitter, J.E.H.M. Pinckaers en J.N. de Blécourt, leden. Voorts heeft de wrakingskamer van het hof (hierna: de wrakingskamer) op 21 april 2022 van [verzoeker] een nadere schriftelijk reactie per e-mail ontvangen, met daarin een aanvullend wrakingsverzoek.
1.2.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- de processtukken in de hoofdzaak,
- het proces-verbaal van de zitting van 11 april 2022, met daaraan gehecht p. 1 t/m 4 van de door [verzoeker] overgelegde spreekaantekeningen,
- het e-mailbericht van de coördinator van de wrakingskamer aan [verzoeker] van 13 april 2022,
- de schriftelijke reactie van de raadsheren van 15 april 2022,
- de e-mailberichten van [verzoeker] aan de coördinator van wrakingskamer van 16 en 21 april 2022,
- de schriftelijke reactie van mr. Y.H. van Ballegooijen van 25 april 2022,
- het e-mailbericht van [verzoeker] aan de coördinator van de wrakingskamer van 26 april 2022,
- het e-mailbericht van de coördinator van de wrakingskamer aan [verzoeker] van 26 april 2022.
1.3
De wrakingskamer heeft op 29 april 2022 het wrakingsverzoek behandeld. Bij de behandeling van het wrakingsverzoek zijn de heer [verzoeker] en zijn echtgenote [echtgenote] verschenen. De raadsheren en geïntimeerde zijn niet verschenen.

Het wrakingsverzoek

2.1
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 11 april 2022 is het volgende ter zitting voorgevallen:

De voorzitter geeft het woord aan [verzoeker] . [verzoeker] legt spreekaantekeningen over en producties
en start met zijn voordracht. Naar aanleiding van de spreekaantekeningen als weergegeven
op p. 3 vanaf de 3e alinea vraagt de voorzitter of [verzoeker] bedoelt een wrakingsverzoek in te
dienen. [verzoeker] zegt dat hij een wrakingsverzoek zal indienen als het hof het woord zal geven
aan mr. Van Ballegooijen. De voorzitter merkt op dat zij voornemens is straks het woord aan haar te geven. [verzoeker] meldt dat hij dan nu direct een wrakingsverzoek indient. De voorzitter vraagt naar de gronden van het wrakingsverzoek. [verzoeker] verwijst naar de gronden die zijn opgenomen in zijn spreekaantekeningen op p. 3 en 4 bovenaan (opmerking hof: p. 1 t/m 4 van de spreekaantekeningen zijn aan dit proces-verbaal gehecht). De voorzitter vraagt [verzoeker] voorts tegen wie het verzoek is gericht. [verzoeker] merkt op dat het verzoek in ieder geval tegen de voorzitter is gericht en vervolgens dat het verzoek zich richt tegen alle drie de raadsheren.
2.2
In de aan het proces-verbaal van de zitting gehechte pagina’s van de pleitaantekeningen is een aantal voorwaardelijke wrakingsgronden opgenomen, die zich als volgt laten samenvatten:
Het aan het woord laten van geïntimeerde en haar procesvertegenwoordiger;
Het toelaten van producties 7.1 en 7.2;
Het accepteren van een door geïntimeerde ingediend gebrekkig V3-formulier;
Het toestaan van de conclusie van geïntimeerde voor de rol van 7 september 2021;
Het toestaan van de op 30 maart 2022 uitgebrachte conclusie van geïntimeerde met producties 21 t/m 26 voor de rol van 7 september 2021;
2.3
In het e-mailbericht van [verzoeker] van 21 april 2022 is een aanvullende wrakingsgrond te lezen, die – zakelijk weergegeven – luidt:
vi. Mrs. Pinckaers en De Blécourt zijn vooringenomen, omdat zij ook betrokken zijn geweest bij het op 8 juni 2021 in de zaak met nummer 200.261.637/02 gewezen eindarrest. Dit arrest, waaraan fundamentele gebreken kleven, is gewezen in een procedure tussen dezelfde partijen en in eenzelfde kwestie als in de hoofdzaak.

De reactie van de raadsheren

3. De raadsheren berusten niet in de wraking. Mr. Honée heeft op 15 april 2022 namens alle raadsheren schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. Die reactie houdt, samengevat, in dat de mededeling van de voorzitter ter zitting dat mr. Van Ballegooijen het woord zou worden gegeven nadat [verzoeker] het woord had gevoerd niet getuigt van vooringenomenheid, maar een toepassing vormt van het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor, dat ook geldt indien een partijen zich beroept op de niet-ontvankelijkheid of onbevoegdheid van de wederpartij. De voorwaardelijke wrakingsgronden (ii) tot en met (v) doen zich niet voor. Meer in het bijzonder zijn er ter zitting geen (rol)beslissingen genomen over het toelaten van stukken aldus de raadsheren.

De beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1
Ingevolge artikel 36 Rv kan een rechter die een zaak behandelt, op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De rechter wordt volgens vaste jurisprudentie uit
hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke
omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de
rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij
dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Gelet op de aan de
wrakingskamer overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is de
wrakingskamer van oordeel dat een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid zich niet
voordoet. Ook is er geen sprake van dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees
objectief gerechtvaardigd is. Daartoe dient het volgende.
Wrakingsgrond (i)
4.1.1.
Naar de wrakingskamer begrijpt heeft het hof het woord niet aan mr. Van Ballegooijen mogen geven, omdat volgens de heer [verzoeker] De Vereniging van Eigenaren flatgebouw hoek van Foreestweg/van Adrichemstraat/van der Lelystraat te Delft geen procespartij is, zodat mr. Van Ballegooijen die partij niet kan vertegenwoordigen en dus ook niet het woord mag voeren.
4.1.2
Uitgangspunt is dat de rechter elke procespartij in de gelegenheid moet stellen om haar standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over elkaars standpunten, de in de procedure overgelegde stukken en eventuele andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht (vgl. HR 9 september 2005, NJ 2007/140 (Wenckebach/NOB). Dit volgt uit het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor zoals dat voortvloeit uit artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en is vastgelegd in artikel 19 Rv. Dit betekent dat een procespartij, ook al blijkt die onbevoegd of niet-ontvankelijk, ter zitting al dan niet via haar advocaat het woord mag voeren. De mededeling van de voorzitter ter zitting dat zij mr. Van Ballegooijen het woord zou geven nadat [verzoeker] het woord had gevoerd, vormt een toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor en geeft geen blijk van vooringenomenheid.
Wrakingsgrond (vi)
4.1.3
Nu deze wrakingsgrond niet tegelijk met de wrakingsgronden (i) t/m (v) is voorgedragen tijdens de zitting van 11 april 2022, maar na de zitting bij e-mailbericht van 21 april, moet eerst de ontvankelijkheid van deze wrakingsgrond worden beoordeeld. Artikel 37 lid 3 Rv bepaalt:
1. Het verzoek dient te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden;
2. Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Na de aanvang van een zitting kan het ook mondeling geschieden;
3. Alle feiten of omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen; (…).
4.1.4
[verzoeker] heeft in zijn e-mailbericht van 21 april 2022, kort gezegd, naar voren gebracht dat hij pas tijdens en na de zitting van 11 april 2022 – bij ontvangst van het proces-verbaal van die zitting – bekend is geworden met de namen van de leden mrs. Pinckaers en De Blécourt en dat hij zich toen pas realiseerde dat zij betrokken zijn geweest bij de procedure met nummer 200.261.637/02 waarin op 8 juni 2021 arrest is gewezen. Gelet daarop is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek is gedaan zodra [verzoeker] bekend is geworden met de feiten en omstandigheden die hij aan wrakingsverzoek (vi) ten grondslag legt. [verzoeker] is dus ontvankelijk in zijn aanvullend wrakingsverzoek.
4.1.5
De enkele omstandigheid dat een rechter al eerder bemoeienis met een civiele zaak heeft gehad is onvoldoende om, objectief gezien , de vrees voor partijdigheid te rechtvaardigen (vgl. HR 15 februari 2002, NJ 2002/197). De betrokkenheid van twee raadsheren bij een eerdere procedure tussen dezelfde partijen met eenzelfde onderwerp als thans in de hoofdzaak vormt geen grond voor wraking. Bijkomende omstandigheden zijn niet gesteld. Dat het arrest van 8 juni 2021 gebrekkig zou zijn, zoals [verzoeker] stelt, vormt niet een dergelijke omstandigheid. Een rechterlijke beslissing als zodanig kan geen grond vormen voor wraking.
Wrakingsgronden (ii) t/m (v)
4.2
De wrakingskamer stelt vast dat de voorwaarden waaronder [verzoeker] de gronden (ii) t/m (v) ter zitting aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, nog niet zijn vervuld. Deze wrakingsgronden zijn ingesteld op de voorwaarde dat het hof bepaalde stukken zal toelaten. Het hof heeft hierover echter nog geen beslissing genomen. Dit betekent dat het wrakingsverzoek voor wat betreft deze gronden nog niet bij de wrakingskamer aanhangig is.
De conclusie
5. De wrakingskamer concludeert dat niet is gebleken van de gerechtvaardigde vrees
voor vooringenomenheid. Dit leidt er toe dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen. De
wrakingskamer bepaalt dat de procedure zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich
bevond ten tijde van indiening van het wrakingsverzoek.

De beslissing

Het hof:
- wijst af het verzoek tot wraking van mrs. M.E. Honée, J.E.H.M. Pinckaers en J.N. de Blécourt;
  • bepaalt dat de hoofdprocedure zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van indiening van het ter zitting van 11 april 2022 gedane wrakingsverzoek;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan [verzoeker] , aan M.E. Honée, J.E.H.M. Pinckaers en J.N. de Blécourt en aan de overige betrokkenen in de hoofdzaak.
Deze beslissing is gegeven door mrs. O.E.M. Leinarts, C.A. Joustra en C.M. Warnaar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 mei 2022, in aanwezigheid van de griffier. Deze beslissing is ondertekend door de jongste raadsheer.