Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop
- het dossier van de procedure bij de rechtbank Den Haag;
- het tussen partijen gewezen vonnis van 18 september 2019;
- de dagvaarding in hoger beroep van de Staat van 10 december 2019;
- het arrest van dit hof van 25 februari 2020, waarin een mondelinge behandeling is gelast (deze is niet gehouden);
- de memorie van grieven van de Staat, met bijlagen;
- de memorie van antwoord, tevens incidenteel appel, van [verweerder] , met bijlagen;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel van de Staat;
- de antwoordakte van de Staat van 29 september 2020;
- de akte houdende overlegging productie van de Staat van 11 mei 2021;
- de akte uitlaten van [verweerder] van 8 juni 2021.
3.Feitelijke achtergrond
4.Vorderingen en beslissing van de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep en bezwaren tegen het vonnis
- i) bekrachtiging van het vonnis ten aanzien van de verklaring voor recht dat [verweerder] eigenaar was van het paard [A] ;
- ii) vernietiging van het vonnis voor zover de rechtbank voor recht heeft verklaard dat de Staat misbruik van recht maakt door het bedrag van € 35.000,- niet terug te betalen, voor zover de rechtbank de Staat tot betaling van dat bedrag heeft veroordeeld en voor zover de Staat is veroordeeld in de kosten van het geding.
6.Beoordeling door het hof
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 september 2019;
- veroordeelt de Staat in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van [verweerder] tot op heden begroot op € 741,- aan verschotten en € 1.671,- aan salaris advocaat en op € 163,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 85,--, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
- veroordeelt [verweerder] in de kosten van het incidenteel hoger beroep, aan de zijde van de Staat begroot op € 557,- aan salaris advocaat en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
- wijst het meer of anders gevorderde af;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.