Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaak- / rolnummer rechtbank : C/09/609811 / KG ZA 21-315
1.de gemeente Beesel,
de gemeente Gennep,
de gemeente Bergen,
de gemeente Horst aan de Maas,
de gemeente Peel en Maas,
de gemeente Venlo,
de gemeente Venray,
1.De zaak in het kort
2.Het procesverloop in hoger beroep
- de (turbo)spoedappeldagvaarding waarmee Driestroom in hoger beroep is gekomen van het kortgedingvonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 17 juni 2021 (het bestreden vonnis) en waarin Driestroom, naast een provisionele vordering ex artikel 223 Rv, dertien grieven heeft geformuleerd;
- de akte nadere onderbouwing provisionele vordering;
- de memorie van antwoord inzake de incidentele vordering ex artikel 223 Rv, met bijlagen;
- het arrest van dit hof van 10 augustus 2021 in het incident ex artikel 223 Rv;
- de memorie van antwoord van de Gemeenten, met bijlagen;
- de akte reactie op memorie van antwoord en voorwaardelijke eiswijziging, met bijlagen;
- de antwoord-akte tevens houdende bezwaar tegen de voorwaardelijke eiswijziging.
3.De feitelijke achtergrond
een gezinsvorm voor jeugdigen met complexe problemen, die vaak wat ouder zijn dan het gemiddelde pleegkind. In een gezinshuis wonen gezinshuisouders met meerdere geplaatste jeugdigen en soms ook eigen kinderen. Gezinshuisouders zijn beroepsopvoeders die 7 dagen per week 24 uur per dag hun beroep uitoefenen. De gezinshuisouders zijn zelfstandig ondernemer, gelieerd aan een opdrachtnemer/gezinshuisorganisatie of in dienst van een opdrachtnemer. Anders dan bij pleegzorg heeft een jeugdige in een gezinshuis meer moeite met het functioneren in een gezin en het aangaan van hechtingsrelaties, maar is hier met de juiste begeleiding uiteindelijk wel toe in staat.” (§ 3.1.2 van na te noemen Leidraad)
Toelichting opbouw tarief gezinshuizen Jeugdhulp Limburg-Noord”. In deze notitie en toelichting staat een kostprijsmodel met de volgende parameters en parameterwaarden:
- Een gezinshuis bestaat uit twee gezinshuisouders die verantwoordelijk zijn voor de zorg en opvoeding van de jeugdigen.
- Er zijn maximaal vier gezinshuiskinderen per gezinshuis. Deze eis wordt toegepast op nieuwe plaatsingen vanaf 1 januari 2022. In overleg en afhankelijk van bepaalde omstandigheden kunnen er maximaal zes jeugdigen in één gezinshuis zijn.
- Minstens één van de gezinshuisouders heeft professionele ervaring en een relevante afgeronde hbo-opleiding of volgt na mbo-4 een bepaald (genoemd) traject. Deze ouder is fulltime gezinshuisouder en heeft dus geen ander betaald werk. De andere ouder kan wel betaald werk buitenshuis verrichten.
- Gezinshuizen zijn aangesloten bij een gezinshuisorganisatie. Daarmee zijn de kwaliteit van de zorg – die aan de “
- Er is gemiddeld anderhalf uur per week per jeugdige een jeugdhulpaanbieder beschikbaar voor het gezinshuis. Deze persoon heeft een volwaardige hboopleiding in zorg en welzijn afgerond.
- Er is gemiddeld 10 minuten per week per jeugdige een gedragswetenschapper beschikbaar voor het gezinshuis. Deze persoon heeft een master wo in zorg en welzijn afgerond.
- Een opdrachtnemer moet minimaal 5% van de totale opdracht-waarde van de af te sluiten raamovereenkomst inzetten ten behoeve van
- De opdrachtnemer moet in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen en inkopen, door middel van rapportages aantoonbaar bijdragen aan de doelstellingen van de Green Deal Duurzame zorg (de MVI-verplichting).
Toelichting opbouw tarief gezinshuizen Jeugdhulp Limburg-Noordaan de potentiële inschrijvers verstrekt, waarin staat dat het tarief voor gezinshuizen bestaat uit de componenten:
- een vergoeding voor de gezinshuisouder,
- een vergoeding per kind gelijk aan de pleegvergoeding voor de pleegzorgouders,
- de inzet van de gezinshuiswerker en de gedragswetenschapper vanuit de gezinshuisorganisatie.
4.De procedure bij de rechtbank
- de huidige aanbesteding te staken en gestaakt te houden,
- nieuwe, proportionele producteisen vast te stellen,
- deugdelijk kostprijsonderzoek te doen en
- nieuwe, reële tarieven voor het product Gezinshuizen vast te stellen,
of om een andere voorlopige voorziening te treffen die de rechter passend acht en recht doet aan de belangen van Driestroom; met veroordeling van de Gemeenten in de proceskosten.
5.De vorderingen in hoger beroep
6.De beoordeling in hoger beroep
Xafax-arrest [1] , brengt het stelsel van het aanbestedingsrecht mee dat belanghebbenden tegen gunningsbeslissingen moeten opkomen voordat de aanbestede overeenkomst is gesloten. Daarvoor geldt een wachttermijn. Als die termijn is verstreken of als, zoals hier, de voorzieningenrechter op het verzoek om een onmiddellijke voorziening in eerste aanleg heeft beslist, dan is een daarná tot stand gekomen overeenkomst niet meer aan te tasten. In die postcontractuele fase prevaleren de belangen van de aanbestedende dienst en de winnende inschrijvers bij een ongestoorde uitvoering van de gesloten overeenkomst. Aantasting kan dan alleen nog in geval van strijd met aanbestedingsregels op de bijzondere gronden die zijn genoemd in artikel 4.15 van de Aanbestedingswet 2012 (waarvan de b grond al niet meer aan de orde is als de uitspraak van de voorzieningenrechter is afgewacht) of in andere gevallen (dus bij een andere grond dan strijd met aanbestedingsregels) bij wilsgebreken of nietigheid of vernietigbaarheid ingevolge artikel 3:40 BW. Een en ander geldt ook voor beslissingen met hetzelfde effect als aantasting van de overeenkomst, zoals bijvoorbeeld een verbod om verdere uitvoering te geven aan de overeenkomst.
Van geen van de uitzonderingsgronden is in deze zaak sprake. Er is geen grond om de Gemeenten op te dragen om de gesloten raamovereenkomsten niet (verder) uit te voeren.
- het tarief is ten onrechte en op onjuiste wijze gebaseerd op een middeling van cao’s en schalen (grieven 6 en 7),
- bij de vergoeding van de onkosten is ten onrechte (alleen) uitgegaan van de vaste basisvergoeding uit de pleegzorg, zonder een vergoeding op te nemen voor huisvesting (afschrijving, onderhoud, woning met tenminste vijf slaapkamers) en zonder rekening te houden met de toepasselijke toeslagen op de basisvergoeding (zoals die bij drie of meer jeugdigen in één huis) en met het verschil in fiscaliteit (grief 8),
- ten onrechte ontbreekt een vergoeding voor de leegstand die er is nadat een jeugdige uit het gezinshuis weggaat en voordat de volgende jeugdige er kan intrekken (grief 9),
- ten onrechte is er geen vergoeding opgenomen voor de kosten van de SROI- en MVI-verplichtingen (grief 10).
social return, dat wil zeggen werkgelegenheid en participatie voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
- arbeidsparticipatie (betaald werk en werkervaringsplaatsen) voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt;
- om-, her- en bijscholing van medewerkers met afstand tot de arbeidsmarkt in combinatie met werk in dienstverband;
- maatschappelijke activiteiten uitvoeren voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt door de arbeidsparticipatie of het vakmanschap te bevorderen (bedrijfsbezoeken, gastlessen, activiteiten gericht op taalontwikkeling, bestrijden van eenzaamheid, bijdragen aan armoede- en schuldenaanpak)
- inkopen bij een sociale onderneming die werkt met mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
social return. Het hof acht zeer onaannemelijk dat er mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt bestaan (en zijn te vinden) die over de juiste kwalificaties voor deze begeleiding van de jeugdigen beschikken – laat staan dat die er in voldoende mate zijn om ze voor 5% van de opdrachtwaarde in te zetten. Het ligt ook niet voor de hand om de 5% af te trekken van de werktijd van de gezinshuisouder die als voltijdsgezinshuisouder werkzaam moet zijn, juist omdat deze ouder wordt geacht voltijds werkzaam te zijn en de tarieven daarop zijn afgestemd.
social returnvallen (dus van mensen met afstand tot de arbeidsmarkt) en voor dergelijke medewerkers geen plaats is bij de begeleiding van de jeugdigen of de coördinatie daarvan, zoals in 6.14 en 6.15 aangegeven.
Vergoeding gezinshuisoudermede gebaseerd op salarissen volgens een (ongewogen) gemiddelde van de cao’s GGZ, GHZ, VVT, Sociaal werk en Jeugdzorg. Driestroom heeft daarover geklaagd en aangevoerd dat dit niet reëel is, omdat de gezinshuisouders uitsluitend vallen onder de cao Jeugdzorg. De Gemeenten hebben aangevoerd dat dat geen afbreuk afdoet aan het realiteitsgehalte van het aangeboden tarief, omdat de component
Vergoeding gezinshuisouderwanneer die is berekend aan de hand van de vijf cao’s (zoals hier), hoger is dan wanneer die alleen volgens de cao Jeugdzorg zou zijn berekend. Het hof volgt de Gemeenten daar niet in, omdat Driestroom daartegenin heeft gebracht dat bij het product gezinshuis uit de aard van de gezinshuisprestaties, anders dan bij de andere in het kader van de jeugdhulp in te kopen producten (met de verschillende daarbij horende cao’s), volgt dat sprake is van meer zeer langdurige arbeidsrelaties, met als gevolg dat er ook meer sprake is van kostenverhogende uitloopperiodieken waarmee geen enkele rekening is gehouden. De Gemeente heeft dat betwist met de stelling dat die uitloopperiodieken slechts sporadisch zouden voorkomen. Het hof volgt de Gemeenten daar niet in, omdat uit niets blijkt dat de uitloopperiodieken, ondanks de –onbetwist langdurige– aard van de prestatie, zo sporadisch voorkomen dat daarmee geen rekening hoeft te worden gehouden. De Gemeenten hebben evenmin toegelicht waarom zij voor de tarieven voor het product gezinshuizen, waarvan zij niet hebben betwist dat daar uitsluitend de cao Jeugdzorg wordt toegepast, zou moeten worden gewerkt met een gemiddelde van vijf cao’s in plaats van met de enige relevante cao.
Onkostenvergoeding
Overige kosten, gelijk aan het basisbedrag van pleegzorgvergoeding. Die vergoeding is in de pleegzorg vastgesteld in een VNG handreiking. Het basisbedrag dekt daar de onkosten, zoals de kosten van voeding, woninginrichting, verwarming, lichamelijke verzorging, zakgeld, hobby-activiteiten (sport en ontspanning), kleine onderwijskosten (pennen, schriften), ziektekosten en andere (dagelijkse) kosten van levensonderhoud, bij één of twee pleegkinderen. De VNG handreiking voorziet boven het basisbedrag in een aantal toeslagen, waaronder een toeslag, bij drie of meer kinderen, vanaf het derde pleegkind, ter dekking van de extra onkosten. Het hof acht aannemelijk dat dit gebeurt omdat de kosten bij vier kinderen daadwerkelijk hoger zijn per kind (denk bijvoorbeeld aan de ruimten die vier kinderen (overal) innemen en aan oppas en vervoer voor activiteiten wanneer er meer kinderen dan ouders zijn). HHM, en daarmee de Gemeenten, hebben ter bepaling van de kostencomponent
Overige kostengeen rekening gehouden met deze toeslag, terwijl het tarief (verder) berekend is aan de hand van een bezetting van vier kinderen per gezinshuis en de Gemeenten ook streven naar een bezetting van vier kinderen. De Gemeenten hebben toegelicht dat het niet nodig is met de toeslag te rekenen, omdat gezinshuisouders, anders dan pleegouders, naast deze kostencomponent een salaris ontvangen voor de voltijds actieve gezinshuisouder. Het hof volgt de Gemeenten daar niet in, omdat zij niet hebben uitgelegd waarom dat een relevant onderscheid is ter bepaling van het reële tarief dat zij bij het inkopen van jeugdhulp moeten hanteren. Onduidelijk is waarom pleegzorgouders wel en gezinshuisouders niet bij vier kinderen hogere kosten per kind maken.
Huisvesting
Vergoeding gezinshuisouderin de vorm van loon, dat de component
Overige kostenmede een woonlastenvergoeding bevat en dat ook in de
overheadkosten van huisvesting zijn opgenomen. Het hof kan de Gemeenten, zonder toelichting, die ontbreekt, daarin niet volgen. HHM heeft dit in haar notitie en haar toelichting niet duidelijk gemaakt, en de Gemeenten ook niet. Nergens blijkt dat het loon er (mede) op is berekend om de woonlasten van de vier geplaatste jeugdigen te bekostigen. Met de onkostenvergoeding voor
Overige kostenconform de basisvergoeding voor pleegzorg, zijn wel inrichtingskosten vergoed, maar niet de kapitaallasten van de (vereiste) ruimten waarin de geplaatste jeugdigen moeten kunnen verblijven. De
overheadzoals die is toegelicht door HHM, heeft betrekking op de centrale functies van de te contracteren organisatie; de Gemeenten hebben niet toegelicht dat en waarom de huisvestingcomponent daarvan dan niet betrekking zou hebben op die centrale organisatie, maar op (de kapitaallasten van) de gezinshuizen zelf.
7.Beslissing
vernietigthet vonnis van de rechtbank van 17 juni 2021
uitsluitend voor zoverDriestroom is veroordeeld om binnen veertien dagen na het vonnis de kosten van het geding aan de Jeugdzorgregio en de Gemeenten te betalen, bij gebreke van tijdige betaling met wettelijke rente;
in zoverre opnieuw rechtdoende: