ECLI:NL:GHDHA:2022:551

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
K20220369
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in strafzaak, niet-ontvankelijkheid en afwijzing

Op 20 januari 2022 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek dat was ingediend door verzoekster in de beklagzaken met de kenmerken K20/220369 en K21/220447. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een klaagschrift dat op 9 juni 2021 in raadkamer was behandeld. Tijdens deze behandeling waren de leden van de raadkamer, bestaande uit mrs. T.E. van der Spoel (voorzitter), P.J. van der Flier en J. Eisses, aanwezig. Verzoekster stelde dat de beslissingen van het hof getuigen van taakverzaking en partijdigheid ten opzichte van het openbaar ministerie, wat zou hebben geleid tot een onterecht verlopen zitting.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek voor zover dit betrekking heeft op de beslissingen genomen in de raadkamer van 9 juni 2021. Dit is gebaseerd op artikel 513 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat een wrakingsverzoek moet worden ingediend zodra de feiten bekend zijn die de rechterlijke onpartijdigheid in twijfel kunnen trekken. Aangezien verzoekster op dat moment al op de hoogte was van de relevante feiten, kon het verzoek niet worden ingewilligd.

Voor de overige onderdelen van het wrakingsverzoek, die betrekking hebben op andere beslissingen, heeft de wrakingskamer geoordeeld dat deze moeten worden afgewezen. Het hof benadrukte dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond kan zijn voor wraking, en dat de motivering van een beslissing alleen kan leiden tot wraking als deze blijk geeft van vooringenomenheid, wat in dit geval niet is aangetoond. De wrakingskamer heeft besloten om het verzoek niet ter zitting te behandelen en heeft de beslissing op schrift gesteld, die is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : AV000034-22
Kenmerken beklagzaak (ex artikel 12 Sv) : K20/220369 en K21/220447
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken d.d. 20 januari 2022
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de beklagzaken met voormelde kenmerken, ingediend door:

[verzoekster],

hierna te noemen: verzoekster.

Het verloop van de procedure

1. Het door verzoekster ingediende klaagschrift in de zaak met het kenmerk K20/220369 is op 9 juni 2021 in raadkamer behandeld met het oog op te nemen beslissingen over het dossier. Tegenwoordig waren de leden mrs. T.E. van der Spoel (voorzitter), P.J. van der Flier en J. Eisses.
2. Bij op 1 juli 2021 gegeven tussenbeschikking heeft het hof, kort weergegeven, i) de advocaat-generaal opgedragen het gehele dossier ter beschikking te stellen aan het hof, ii) bepaalt dat de voorzitter zal beslissen of, en zo ja, in hoeverre, inzage in het dossier zal worden verleend of afschrift van stukken zal worden verstrekt, iii) de advocaat-generaal verzocht aan te geven welke onderdelen van het dossier van kennisneming zouden moeten worden uitgezonderd, en iv) de oproeping van verzoekster en haar gemachtigde tegen het tijdstip van een nader te bepalen zitting in raadkamer bevolen.
3. Het door verzoekster ingediende klaagschrift in de zaak met het kenmerk K21/220447 is (nog) niet in raadkamer behandeld.
4. Verzoekster heeft bij brief, bij het hof ingekomen op 31 december 2021, een verzoek tot wraking gedaan (hierna ook: het verzoek). Het verzoek is doorgestuurd naar de wrakingskamer. De wrakingskamer verstaat het verzoek aldus dat het is ingediend in beide zaken en strekt tot wraking van mrs. Van der Spoel, Van der Flier en Eisses.

Het wrakingsverzoek

5. Het verzoek – dat tevens is bedoeld als reactie op door de advocaat-generaal gegeven adviezen – houdt naar de kern in dat het hof (de leden van de raadkamer) beslissingen heeft (hebben) genomen die getuigen van taakverzaking, partijdig samenspannen met en/of kritiekloos volgen van het openbaar ministerie en gedogen van misstanden, met als gevolg dat de zitting in raadkamer is misvormd tot een ‘handjeklap’ (p. 13 van het verzoek).

De beoordeling van de ontvankelijkheid

6. Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid dient te worden vooropgesteld dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden waardoor volgens verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, aan verzoeker bekend zijn geworden (artikel 513 lid 1 Sv).
7. Blijkens het proces-verbaal van de op 9 juni 2021 gehouden raadkamer is verzoekster in raadkamer verschenen, evenals haar gemachtigde, zijn zij gehoord en hebben zij het woord gevoerd. Voor zover het op 31 december 2021 ingekomen verzoek betrekking heeft op in de raadkamer van 9 juni 2021 genomen beslissingen, is het verzoek niet gedaan zodra de feiten en omstandigheden waardoor volgens verzoekster de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, aan haar bekend zijn geworden. In zoverre moet verzoekster dus niet-ontvankelijk worden verklaard.

De beoordeling van het wrakingsverzoek

8. Voor zover het verzoek ziet op andere dan in de raadkamer van 9 juni 2021 door het hof (de leden van de raadkamer) genomen beslissingen, moet het worden afgewezen. Daartoe overweegt de wrakingskamer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer een grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. De motivering van een (tussen)beslissing kan evenmin grond voor wraking vormen, tenzij de motivering niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven, maar voor dit uitzonderlijke geval zijn geen feiten of omstandigheden gesteld en daarvan is ook niet gebleken. Dit is vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie onder andere zijn arrest van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
9. Op de voet van artikel 4 lid 2, aanhef en onder a, van het Wrakingsprotocol gerechtshof Den Haag heeft de wrakingskamer afgezien van een behandeling van het verzoek ter zitting.
10. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De wrakingskamer van het hof:
  • verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking voor zover het verzoek betrekking heeft op in de raadkamer van 9 juni 2021 genomen beslissingen;
  • wijst het verzoek tot wraking af voor zover het verzoek ziet op andere dan in de raadkamer van 9 juni 2021 genomen beslissingen;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan verzoekster, mrs. T.E. van der Spoel, P.J. van der Flier en J. Eisses, en de advocaat-generaal (mr. L.H.M. Jager-Huiskens).
Deze beslissing is gegeven door mrs. H.J. van Kooten, D.M. Thierry en Chr.Th.P.M. Zandhuis, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2022 in aanwezigheid van de griffier mr. N. Bruins-van Burgsteden.