ECLI:NL:GHDHA:2022:550

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
AV00012922
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak tegen verzoeker

In de zaak met zaaknummer AV 000129-22 heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 maart 2022 een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van de verzoeker, die betrokken is in een strafzaak tegen het Openbaar Ministerie. De verzoeker had eerder op 13 januari 2022 een terechtzitting gehad, waarbij de raadsheren F.P. Geelhoed, H.C. Plugge en A.L. Frenkel aanwezig waren. Tijdens deze zitting werd medegedeeld dat het hof op 27 januari 2022 een tussenarrest zou uitspreken over de verzoeken van de verzoeker. Na het tussenarrest diende de verzoeker op 27 januari 2022 een wrakingsverzoek in tegen de raadsheren, wat hij later aanvulde met extra gronden. De raadsheren gaven aan niet in de wraking te berusten en waren niet aanwezig bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft het verzoek op 16 februari 2022 behandeld, waarbij de advocaat-generaal haar standpunt uiteenzette. De verzoeker heeft vervolgens gereageerd op de schriftelijke reacties van de raadsheren. Het hof oordeelde dat de wrakingsverzoeken niet ontvankelijk waren, omdat ze niet tijdig waren ingediend en er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechters. Het hof concludeerde dat de verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn wrakingsverzoek I voor de gronden 2 t/m 11, en dat wrakingsverzoek II buiten behandeling werd gelaten wegens evident misbruik van recht. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de genoemde rechters, en de griffier was aanwezig.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : AV 000129-22
Rolnummer hoofdzaak : 22-002716-19
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 24 maart 2022
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:

[verzoeker],

geboren op [datum] te [plaats],
adres: [adres],
verzoeker.

Het geding en de feiten

1. In de strafzaak tegen verzoeker onder genoemd rolnummer heeft op 13 januari 2022 een terechtzitting van de meervoudige strafkamer plaatsgevonden, alwaar mrs. F.P. Geelhoed (voorzitter), H.C. Plugge en A.L. Frenkel zitting hadden. Ter terechtzitting is medegedeeld dat de zitting een regiekarakter heeft en dat de verzoeken in de strafzaak worden behandeld. Nadat het onderzoek is gesloten is medegedeeld dat het hof bij tussenarrest van 27 januari 2022 de beslissing op de verzoeken zal geven.
2. Bij tussenarrest van 27 januari 2022 is op de verzoeken beslist. Het onderzoek is heropend en geschorst en het hof heeft bevolen dat het onderzoek zal worden hervat op de nader te bepalen terechtzitting.
3. Bij e-mailberichten van 27 januari 2022 heeft verzoeker een verzoek tot wraking van genoemde raadsheren gedaan (wrakingsverzoek I).
4. De raadsheren hebben in een schriftelijke reactie van 2 februari 2022 medegedeeld niet in de wraking te berusten en hebben kenbaar gemaakt dat zij niet aanwezig zullen zijn bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
5. Bij brief van 14 februari 2022 heeft verzoeker de wrakingskamer een viertal stukken toegezonden, te weten de onderzoekswensen zoals die voor de regiezitting van 3 januari 2022 zijn ingediend, een geluidsopname, volgens verzoeker van de regiezitting van 13 januari 2022, het proces-verbaal van de zitting en het tussenarrest van 27 januari 2022, ter ondersteuning van de bij dezelfde brief opgegeven 11 wrakingsgronden. Voorts heeft verzoeker 5 extra bijlagen bijgevoegd.
6. De wrakingskamer heeft het verzoek op 16 februari 2022 ter openbare terechtzitting behandeld, waar verzoeker is gehoord. De advocaat-generaal mr. H.I. den Hartog heeft haar standpunt uiteengezet.
7. Na afloop van de wrakingszitting zijn de gewraakte raadsheren in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de brief van 14 februari 2022, hetgeen heeft geleid tot een nadere schriftelijke reactie van 18 februari 2022.
8. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren. Bij e-mail van 24 februari 2022 gericht aan (de coördinator van) de wrakingskamer heeft verzoeker gereageerd en heeft daarbij gewezen op het feit dat de laatste reactie van de gewraakte raadsheren niet is voorzien van handtekeningen. Verzoeker heeft laten weten dat hij het gezien de voorgeschiedenis in deze zaak en de ernst daarvan noodzakelijk acht dat vastgesteld wordt dat de betreffende raadsheren hun verklaring van een handtekening voorzien. Verzoeker wenst alvorens een reactie te kunnen geven te vernemen op welke door de gewraakte raadsheren ontvangen stukken zij deze reactie kennelijk hebben gegeven.
9. Per e-mail van 25 februari 2022 is door (de coördinator van) de wrakingskamer gereageerd op het e-mailbericht van verzoeker zoals weergegeven onder punt 8. Aan verzoeker is onder meer bericht welke stukken de gewraakte raadsheren nader hadden ontvangen (document met wrakingsgronden en de geluidsopname), en dat voor een schriftelijke reactie aan de wrakingskamer geen vereisten zijn vastgelegd in de wet of het wrakingsprotocol. Voort is bericht dat voor zover verzoeker meent dat de wrakingskamer een taak heeft in het doen ondertekenen van de reactie van de gewraakte raadsheren, de wrakingskamer dat standpunt niet deelt.
10. Per e-mail van 3 maart 2022 heeft verzoeker een verzoek tot wraking gedaan van de rechters van de wrakingskamer (wrakingsverzoek II).

De wrakingsverzoeken

Wrakingsverzoek I
11. Verzoeker heeft na de ontvangst van het tussenarrest van 27 januari 2022 per e-mail van diezelfde datum een wrakingsverzoek van de betrokken rechters ingediend, vanwege het ontnemen van een eerlijk proces en het verhullen en verbergen van strafbare feiten gepleegd door het OM/Politie, Gemeente Rotterdam en de Belastingdienst. Per e-mail van diezelfde datum heeft verzoeker het wrakingsverzoek aangevuld, in die zin dat hij naast het verbergen en verhullen van strafbare feiten ook het verhullen en verbergen van economische delicten en discriminatie en racisme als gronden voor de wraking noemt.
12. Mrs. H.C. Plugge, F.P. Geelhoed en A.L. Frenkel (hierna ook: de raadsheren) hebben in hun schriftelijke reactie van 2 februari 2022 medegedeeld niet in de wraking te berusten, nu zij – naar hun oordeel – een normale, niet onplezierige behandeling hebben gehad met betrekking tot de onderzoekswensen van verzoeker. Verzoeker heeft volgens hen alle gelegenheid gekregen om het woord te voeren ter zitting terwijl achteraf blijkt dat verzoeker – naar de raadsheren aannemen – het niet eens is met de beslissingen op zijn verzoeken.
13. De in de brief van 14 februari 2022 opgenomen wrakingsgronden luiden als volgt:
1. Het valselijk opmaken van het proces-verbaal van de regiezitting;
2. Het door de rechter aan de advocaat-generaal voorstellen, om te vinden dat de onderzoekswensen onvoldoende helder zijn en dat ze de noodzaak er niet van inziet, en dat dat haar standpunt moet zijn;
3. In de tussenuitspraak nog openstaande verzoeken afwijzen en conclusies trekken over zaken die ter zitting helemaal niet aan de orde zijn geweest;
4. In de tussenuitspraak opnemen dat hij wil weten wat er onderzocht en gevonden is. Terwijl [verzoeker] en/of zijn Thaise en Braziliaanse partners wordt verweten dat zij hun geld hebben verdiend met illegale prostitutie, terwijl [verzoeker] juist opgedrongen wordt om bij stap 3 op te geven wat hij met zijn vermogen verdiend heeft, terwijl hij zijn vermogen in box 3 bij de belastingdienst al opgegeven heeft;
5. Het bewust overslaan uit de onderzoekswensen dat uit het (systeem van het) Wetboek van Strafvordering volgt, dat alle onderzoekshandelingen en de bevindingen daarvan op de terechtzitting aldaar de zaak wordt behandeld, waarna de rechter uitspraak kan doen niet benoemen, casu quo overslaan;
6. Het bewust niet noemen van alle te nemen stappen met betrekking tot het 6 stappen-arrest;
7. Meegaan in de door officier van justitie Lucas van Delft bedachte list, terwijl rechters weten of behoren te weten dat Lucas niet van onbesproken gedrag is;
8. De onderzoekwensen afwijzen om te voorkomen dat [verzoeker] de concrete verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring kan geven, dat het voorwerp of geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is.
9. Het afwijzen van onderzoekswensen met de summiere onderbouwing, dat deze niet in het belang zijn van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing zouden zijn, terwijl alle onderzoekswensen naar de mening van de voorzitter helder waren;
10. Overtreding van onschuldpresumptie door de voorzitter. Door ervan uit te gaan dat het gat wat [verzoeker] legaal aan inkomsten zou hebben uit beschikbare bonnen, dat dat illegale inkomsten zouden zijn;
11. Het kennelijk nakeuvelen van de voorzitter (hij wil weten) met de advocaat-generaal (waarom hij dat wil) over de onderzoekswensen, nadat de zitting gesloten was.
14. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen. Zij heeft – kort en zakelijk weergegeven – uiteengezet dat voor wat betreft de wrakingsgrond genoemd onder 1 het zo is dat een proces-verbaal een zakelijke weergave geeft van hetgeen op de zitting is voorgevallen. Dit levert volgens haar dan ook geen grond voor wraking op. Uit de stukken blijkt volgens haar niet dat de zitting op een heel andere wijze is verlopen dan de manier waarop het in het proces-verbaal is beschreven. Wat de overige wrakingsgronden betreft is haar standpunt als volgt:
- De wrakingsgronden genoemd onder 2 en 10 zijn te laat ingediend, gelet op het bepaalde in artikel 513 Sv.
- De wrakingsgronden genoemd onder 3, 8 en 9 zien op de gegeven beslissingen op de onderzoekswensen. De mogelijkheid van wraking is niet bedoeld als een - verkapt - rechtsmiddel tegen beslissingen van de zittingsrechter. Dit zou anders zijn, indien zich omstandigheden voordoen die aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert. Daarvan is hier geen sprake. Het feit dat de voorzitter mededeelt dat de onderzoekswensen helder zijn, is niet een uitlating waaruit je kunt afleiden dat door die rechter al een mening is gevormd over de onderzoekswensen.
- De wrakingsgronden genoemd onder 4 en 5 vormen geen omstandigheid die een aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert.
- De wrakingsgronden genoemd onder 6 en 7 zien op de inhoudelijke beoordeling van de strafzaak, die nog niet aan de orde is geweest.
- Over de wrakingsgrond genoemd onder 11 kan de advocaat-generaal geen standpunt innemen nu zij niet bij de regiezitting aanwezig was.
15. De raadsheren hebben zich bij nadere schriftelijke reactie van 18 februari 2022 op het standpunt gesteld dat het proces-verbaal van de zitting een zakelijke weergave is van hetgeen zich op zitting heeft voorgedaan en niet een letterlijk en uitputtend verslag. De raadsheren zijn van oordeel dat het proces-verbaal een adequate verslaglegging is van hetgeen zich heeft voorgedaan en zien daarin geen aanknopingspunten voor vooringenomenheid. Voor zover verzoeker het kennelijk niet eens is met de door het hof genomen beslissing, kan dat naar het oordeel van de raadsheren geen grond voor wraking vormen.
Wrakingsverzoek II
16. Het per e-mailbericht van 3 maart 2022 ingediende wrakingsverzoek van de rechters van de wrakingskamer is niet anders gemotiveerd dan dat het naar artikel 6 EVRM verwijst.

Beoordeling van de ontvankelijkheid

Wrakingsverzoek II
17. Artikel 4 lid 3, derde volzin, in verbinding met lid 2 aanhef en onder i van het toepasselijke wrakingsprotocol maakt het mogelijk dat de wrakingskamer een wrakingsverzoek buiten behandeling laat indien dat verzoek tot één of meer van haar leden is gericht en evident misbruik van recht oplevert. De Hoge Raad heeft overwogen dat daarvan sprake kan zijn bij een opeenstapeling van wrakingsverzoeken waarbij eerst de zittingsrechter en vervolgens de wrakingskamer wordt gewraakt (zie HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770 rov. 4.7). Naar het oordeel van de wrakingskamer doet dat geval zich hier voor.
18. Er is dan ook sprake van een verzoek dat in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een kennelijk ander doel dan waarvoor deze is gegeven.
19. Dit wrakingsverzoek II zal wegens evident misbruik van recht buiten behandeling worden gelaten. Dit overigens nog los van het feit dat niet is onderbouwd waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou lijden.
Wrakingsverzoek I
Gronden 2 t/m 11 zoals opgenomen in de brief van 14 februari 2022
20. Op grond van artikel 513, eerste lid, Sv dient een wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden (waardoor volgens de verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden) aan de verzoeker bekend zijn geworden. Indien het wrakingsverzoek ontijdig is ingediend, dient de verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek te worden verklaard.
21. De wrakingskamer is van oordeel dat de gronden 2-11 alle slechts betrekking hebben op hetgeen ter zitting van 13 januari 2022 – in aanwezigheid van verzoeker – is voorgevallen en/of op de beslissingen zoals genomen in het tussenarrest van 27 januari 2022.
22. De wrakingskamer acht verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoekschrift voor zover dat ziet op de gronden 2 t/m 11, nu het verzoek eerst op 14 februari 2022, en dus een maand respectievelijk twee weken nadat verzoeker bekend is geworden met de betreffende feiten en omstandigheden – en daarmee niet tijdig – is ingediend.

Beoordeling van de wrakingsverzoeken

23. Op grond van artikel 512 Sv kan op verzoek van de verdachte elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
24. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter uit hoofde van zijn aanstelling te worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Wrakingsverzoek I
E-mailberichten d.d. 27 januari 2022
25. Het gestelde in de e-mailberichten is niet nader onderbouwd en niet voorzien van een feitelijke invulling, als bedoeld in punt 23. Uit de enkele e-mailberichten kan dan ook niet worden afgeleid dat sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de gewraakte raadsheren jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Grond 1 zoals genoemd in de brief van 24 februari 2022
26. Verzoeker stelt dat het proces-verbaal van de zitting valselijk is opgemaakt, nu blijkt van verschillen tussen de volgens verzoeker gemaakte opname van de zitting en het opgestelde proces-verbaal. Het hof constateert dat uit de stukken niet blijkt dat het was toegestaan om een geluidsopname van de zitting te maken. In het navolgende gaat de wrakingskamer er veronderstellenderwijs vanuit dat de geluidsopname een authentieke opname van de zitting is.
27. Het hof stelt bij de beoordeling van deze grond voorop dat het proces-verbaal een zakelijke weergave is van hetgeen zich op zitting heeft voorgedaan (artikel 326 Sv). Voorts is het zo dat het proces-verbaal wordt vastgesteld door de voorzitter (of door een van de rechters die over de zaak heeft geoordeeld) en de griffier (artikel 327 Sv). De door verzoeker geconstateerde discrepanties, wat daar verder van zij, leiden niet tot de conclusie dat sprake is een valselijk opgemaakt proces-verbaal, noch van een zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de raadsheren jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
28. De slotsom is dan ook dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen. Beslist zal worden als na te melden.

Beslissing

Het hof:
- laat wrakingsverzoek II, gericht tegen de raadsheren van de wrakingskamer buiten behandeling;
  • verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in wrakingsverzoek I, voor zover dat ziet op de gronden 2 t/m 11 zoals genoemd in de brief van 14 februari 2022;
  • wijst wrakingsverzoek I voor het overige af;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan verzoeker, genoemde raadsheren en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 24 maart 2022 door mrs. I.E. de Vries, J.A. van Kempen en J.W. Frieling in aanwezigheid van de griffier mr. L.A. Haas.
mr. J.A. van Kempen is buiten staat om deze beslissing mede te ondertekenen.