ECLI:NL:GHDHA:2022:544

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
200.270.298
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschil over diefstal van een Perzisch tapijt en opzet tot misleiding

In deze zaak gaat het om een schadeclaim die door [appellant] is ingediend bij Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. onder een inboedelverzekering, naar aanleiding van de vermeende diefstal van een Perzisch tapijt. De verzekeraar heeft de uitkering geweigerd, omdat de verzekeringnemer en zijn zoon tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over de aankoop en waarde van het tapijt. De rechtbank heeft de vorderingen van de zoon afgewezen, waarna hij in hoger beroep ging. Het hof heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, waarbij het hof concludeert dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij een financieel belang had bij het tapijt. Het hof oordeelt dat de appellant opzettelijk heeft geprobeerd de verzekeraar te misleiden door wisselende verklaringen af te leggen. Hierdoor is het recht op uitkering vervallen, en de vorderingen van de appellant worden afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellant in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.270.298
Zaaknummer rechtbank : C/09/557525 / HA ZA 18-854
Vindplaats vonnis : ECLI:NL:RBDHA:2019:9936

arrest van 12 april 2022

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J. Ruijs te Amsterdam,
tegen

Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Nationale-Nederlanden,
advocaat: mr. L.H. Rijpkema te Den Haag.

Waar de zaak over gaat

1. Deze zaak gaat over een schadeclaim die is ingediend bij de verzekeraar onder een inboedelverzekering in verband met de diefstal van een Perzisch tapijt. De verzekeringnemer en zijn inwonende zoon hebben wisselende verklaringen gegeven over aankoop, factuurbedrag, foto's en vervangingswaarde van het tapijt. De verzekeraar heeft daarom uitkering geweigerd en de zoon opgenomen in de (fraude)registers. De rechtbank heeft de vorderingen van de zoon (tot nakoming verzekeringsovereenkomst en schrappen van zijn gegevens uit de registers) afgewezen.

De processtappen

2. Voor het verloop van de procedure tot het tussenarrest van 17 maart 2020 verwijst het hof naar dat arrest.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de brief van mr. Ruijs van 19 augustus 2020, met een productie;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 3 september 2020;
- de memorie van antwoord van de zijde van Nationale-Nederlanden.
Ten slotte heeft Nationale-Nederlanden de stukken overgelegd en is arrest bepaald.

De feiten

3.1
De rechtbank is in het vonnis van een aantal feiten uitgegaan. Over deze feiten bestaat geen discussie. Ook het hof gaat daarom van deze feiten uit.
3.2
Samengevat gaat het om het volgende.
a. De vader van [appellant] (hierna: [appellant] sr.) heeft sinds 2007
de inboedel in zijn woning aan de [adres] in [plaatsnaam] (hierna: de woning)
verzekerd bij Nationale-Nederlanden.
b. De toepasselijke polisvoorwaarden bepalen – voor zover van belang — het
volgende:

"1.1.1 Verzekerde

De verzekerden zijn de hierna genoemde (rechts)personen.
a. Verzekeringnemer.
b. Elke persoon met wie verzekeringnemer in duurzaam gezinsverband samenwoont, voor zover deze persoon financieel belang heeft bij de verzekerde zaken, zoals door mede-eigendom.
(…)
4.1.3
Schade-informatieplicht
Verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde is verplicht binnen redelijke termijn naar waarheid aan verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen die voor verzekeraar van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen.
(...)
Artikel 4.2 Sancties bij niet nakomen verplichtingen bij schade
4.2.1
Schaden van belangen
Aan de [...] verzekering en/of Dekking kunnen geen rechten worden ontleend indien
verzekeringnemer, verzekerde of de tot uitkering gerechtigde een of meer van de verplichtingen bij schade niet is nagekomen en verzekeraar daardoor in een redelijk belang is geschaad.
4.2.2
Opzet tot misleiding
Elk recht op uitkering vervalt indien verzekeringnemer, verzekerde of de tot uitkering gerechtigde een of meer van de verplichtingen bij schade niet is nagekomen met het opzet verzekeraar te misleiden.
Dit geldt niet indien de misleiding het verval van dit recht niet rechtvaardigt.”
c. Op 19 augustus 2013 heeft de assurantietussenpersoon van [appellant] sr. bij Nationale-Nederlanden gemeld dat er op 23 juli 2013 is ingebroken in de woning. [appellant] woonde op 23 juli 2013 in gezinsverband samen met zijn vader.
d. Op 25 oktober 2013 heeft de tussenpersoon van [appellant] sr. aan Nationale-Nederlanden een overzicht toegezonden, opgesteld door de moeder van [appellant] , met daarin een opgave van op 23 juli 2013 gestolen inboedelgoederen. De tussenpersoon heeft Nationale-Nederlanden ook een aanvullend proces-verbaal van de politie Amsterdam-Amstelland van 30 augustus 2013 gezonden naar aanleiding van een aanvullende aangifte van diefstal door de moeder van [appellant] . Stukken van de eerste aangifte ontbreken. In het proces-verbaal van de aanvullende aangifte is onder meer het volgende opgenomen:
"De reden dat ik aanvullende aangifte doe is omdat er goederen zijn weggenomen welke mij toe behoren. Hierom doe ik nu aangifte.
Het gaat om de volgende goederen welke zijn weggenomen:
Perzische tapijt 3x4 meter
Heren horloge Merk: diesel
Dr Dre koptelefoon
Hp Laptop
Apple Ipad Retine touch met belkin hoesje en toetsenbord
2230 euro
Oorbellen
Gouden muntjes genaamd: sekkeya bahar azadi”
e. Nationale-Nederlanden heeft op 8 november 2013 verzocht om nadere informatie over de als gestolen opgegeven goederen, waaronder het tapijt. Op 22 november 2013 heeft [appellant] , vanaf het e-mailadres van [appellant] sr., Nationale-Nederlanden een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
"Ik heb nog geen factuur van ons tapijt. Deze schat ik de waarde rond 10.000-12.000 Euro. Wij hebben (het hof leest: wel) foto 's van ons tapijt, maar nog geen factuur van deze goed omdat ik deze in Iran heb gekocht."
Bij het e-mailbericht zijn foto’s gevoegd van een Perzisch tapijt met als voornaamste
kleuren rood en paars.
f. Op 12 februari 2014 heeft Nationale-Nederlanden een bedrag van € 2.136,- aan [appellant] uitgekeerd ter vergoeding van een deel van de schade. Deze vergoeding zag niet op het tapijt.
g. Op 18 februari 2015 heeft [appellant] Nationale-Nederlanden een e-mail met bijlage gestuurd. Hierin staat onder meer het volgende:
"Hiermee stuur ik je het factuur en vertaling ervan door beëdigd vertaler betreft het tapijt die door inbrekers was gestolen. Alle overige papieren zoals aangifte en formulieren heb je eerder van ons ontvangen. Nationale-Nederlanden ging ons tapijt niet vergoeden omdat we destijds het factuur niet konden vinden."
h. In de bijgevoegde vertaalde factuur, waarnaar in het e-mailbericht wordt verwezen,
is onder meer het volgende opgenomen:
"Uitleg van goed Tabriz tapijt 44 rij zijde zelfkant ontwerp vis met
ui-vormige bogen
Donkerblauw / crème
maat 3x4 12 vierkante meter
aantal 1 stuk
Totaal bedrag (Rial) 485.000.000
Kortingsbedrag 5.000.000
Totaalbedrag na 480.000.000
korting (Rial)
Totale belasting en 14.400.000
heffingen (Rial)
Totale bedrag plus 494.400.000
(…)
Voorwaarden en verkoopwijze: x contant
(…)
Stempel en handtekening van de koper:
Ik, [naam moeder](moeder van [appellant] , hof)
heb het in de factuur genoemde goed op de datum van 25-04-2013 (...) ontvangen. ”
i. Expertisebureau CED, dat door Nationale-Nederlanden is ingeschakeld om een toedrachtsonderzoek te verrichten, heeft Nationale-Nederlanden bij e-mailbericht van 13 april 2015 het volgende meegedeeld:
"Op basis van de door verzekerde toegezonden vertaling van de nota van de aanschaf van het tapijt hebben wij verzekerde een voorstel tot schadevaststelling gedaan van € 16.500, waarbij wij het bedrag dat verzekerde voor het tapijt heeft betaald (494.400.000 Iraanse Rial) hebben omgerekend naar de huidige koers.
Verzekerde heeft hierop aangegeven dat het betreffende vloerkleed in verband met economische embargo's tegen Iran thans veel duurder is geworden en zond ons op ons verzoek een offerte voor de vervanging voor een bedrag van € 32.000,00. In dit bedrag zijn de invoerrechten en btw nog niet opgenomen.
In verband met deze claim hebben wij onze kunst- en sieradendeskundige ingeschakeld, die op haar beurt de claim heeft doorgezet naar een gecertificeerde tapijten deskundige. Wij zijn thans in afwachting van zijn oordeel over de claim. "
j. [naam makelaar] , beëdigd makelaar Oosterse tapijten, heeft als volgt aan CED
gerapporteerd:
"De waarde in de bazaar in Tehran voor Tabriz goederen 44Raj met zijde, zijn maximaal € 220,00 (…) per vierkante meter. Er zijn geen belastingen en heffingen op de export of verkoop van tapijten. De factuur is dus niet juist.
Als dit tapijt 3x4 meter was en hier in Nederland verkocht werd door een gerenommeerd tapijt winkel dan zou de verkoopprijs € 9.583,20 (…) zijn. dit bedrag is inclusief 21% BTW, en een opslag voor de winkel van 300%, deze opslag is redelijk hoog maar voor een groot tapijt ongeveer gebruikelijk.
Aangezien er geen papieren zijn zoals Europese BTW en invoer documenten moet er uitgegaan worden dat dit tapijt binnen gesmokkeld is in de E.U. Het tapijt weegt Ca. 36 kg."
k. Op 11 mei 2015 heeft een medewerker van Nationale-Nederlanden de volgende telefoonnotitie gemaakt naar aanleiding van een gesprek met [appellant] :
"Deze beste man beweerde al 30 keer te hebben gebeld maar geen reactie te krijgen van ons..
Heb hem verteld dat t druk is en vakantietijd... toen kwam hij met wat hij noemde een ALGEMENE vraag maar ging puur over de waardebepaling van zijn tapijt; vaag verhaal: gekocht in NL van een bevriende tapijthandelaar en in Tuman betaald (die munteenheid bestaat officieel niet eens meer).
Volgens hem was hem € 16.500,- aangeboden via de mail en nu na bepaling van een expert gedownsized naar € 9000,-.
- Waarom dan niet in EURO’s betaald»? Nou, dit geld had hij nog liggen.
- Mag je zoveel geld invoeren/uitvoeren naar en van Iran dan?» lichte twijfel; ja, tot aan een bepaald bedrag wel.. "
l. Nationale-Nederlanden heeft vervolgens onderzoeksbureau Confid Assistance Agency (hierna: Confid) ingeschakeld om nader onderzoek te doen. Op 30 december 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen een onderzoeker van Confid, [appellant] en [appellant] sr. Het door Confid opgestelde onderzoeksrapport van 27 april 2016 bevat een schriftelijke weergave van dit gesprek. Hierin is onder meer het volgende opgenomen, waarbij met ‘(V)’ gedoeld wordt op de onderzoeker van Confid, met ‘(A)’ op [appellant] sr.:
"(V) Door wie is het tapijt gekocht?
(A) Die is in Tabriz door mijn vrouw gekocht.
(V) Wat is er voor het tapijt betaald en in welke valuta?
(A) Er is met Iraans geld betaald en de aankoopprijs staat op de factuur.
(V) Kreeg uw vrouw bij aankoop van het tapijt de aan de verzekeringsmaatschappij
ingestuurde factuur?
(A) Ja
(V) Wat is de reden dat u in 2015 pas een factuur van het tapijt kon verstrekken aan de verzekeraar?
(A) De factuur is wel bij aankoop afgegeven maar niet meegenomen naar Nederland. Nadat de verzekeringsmaatschappij om een factuur vroeg heeft ze alsnog de factuur opgehaald. Er is niet iets opnieuw afgegeven maar het was destijds niet meegenomen.
(V) Hoe is het tapijt naar Nederland vervoerd?
(A) Met het vliegtuig als bagage meegenomen. Het is van zilk en neemt geen grote ruimte in beslag en weet niet hoe het is meegenomen.
(V) Door wie zijn er foto 's van het tapijt gemaakt die u heeft ingestuurd naar de
verzekeringsmaatschappij?
(A) Bijvoorbeeld mijn vrouw of mijn dochter?
(...)
(V) Waarom zijn die foto 's gemaakt?
(A) Misschien om aan familieleden te laten zien.
(...)
U houdt mij ook voor dat uit de door mij ingezonden foto 's van het tapijt is gebleken dat de foto 's zijn gemaakt na de inbraak, te weten op 23 augustus 2013. (rapporteur toont verzekerde een kopiefoto met daarbij de metadata van de betreffende foto waaruit blijkt dat de foto is gemaakt op 23 augustus 2013 om 22:22:53 uur)
(V) Wat is daarop uw reactie
(A) ik heb de foto 's niet genomen dat weet ik niet. De foto’s zijn voor de inbraak genomen. Het is makkelijk voor een verzekeringsmaatschappij om iets te vinden niet te betalen.
Ik [appellant] wil na het doorlezen van het interviewverslag nog het volgende verklaren: ik en mijn vader weten niet of de ingestuurde foto 's van het gestolen tapijt zijn omdat wij die foto's niet gemaakt hebben. Vraag met welk doel zijn ze ingestuurd aan de verzekeringsmaatschappij: om de verzekeringsmaatschappij te helpen het tapijt op de juiste waarde te bepalen. Blijkbaar heeft dat niet geholpen."
m. Onder Resumé staat in het rapport van Confid het volgende:
"(VN)=verzekeringnemer( [appellant] sr., hof)
Volgens VN zou de ingezonden factuur van het tapijt, de originele factuur betreffen die bij aankoop van het tapijt is afgegeven. Betreffende factuur zou later door de vrouw van VN tijdens een bezoek aan Iran zijn opgehaald bij de tapijtverkoper.
Over de opgegeven waarde van het tapijt van € 32.000,00 bleven VN en zijn zoon zich verschuilen achter het feit dat ze geen deskundigen zijn van (de waardes) van tapijten en de verkoper het tapijt voor het opgegeven bedrag zou willen terugkopen. Er ontstond wederom een levendige discussie waarbij VN en zijn zoon zich op enig moment op het standpunt stelden dat de waarde van het tapijt door de schade-expert was vastgesteld op € 16.500,00 en laatstgenoemd bedrag diende te worden uitgekeerd.
Nadat VN en zijn zoon werden geconfronteerd met het feit dat uit de eigenschappen van enkele van de ingestuurde foto 's van het geclaimde Perzische tapijt was gebleken dat de foto's zijn genomen op 23 augustus 2013 (dus na de schadedatum van 23 juli 2013) werd door beide heren duidelijk gezocht om hiervoor een passende verklaring af te leggen. Na lang onderling beraad en heftige discussie door VN en zijn zoon kwam de zoon uiteindelijk met de verklaring dat er foto 's van een tapijt waren ingestuurd om de verzekeringsmaatschappij te helpen de juiste waarde van het tapijt te bepalen."
n. Bij brief van 27 september 2016 heeft Nationale-Nederlanden aan [appellant] sr. en [appellant] bericht dat zij niet tot uitkering onder de verzekering overgaat en dat zij het reeds uitgekeerde bedrag van € 2.136,- terugvordert. Ook heeft Nationale-Nederlanden geschreven dat zij de verzekeringsovereenkomst beëindigt, betaling verlangt van de onderzoekskosten ter hoogte van € 2.530,48 en de gegevens van [appellant] en [appellant] sr. zal opnemen in haar eigen Gebeurtenissenadministratie en Incidentenregister en in het Extern Verwijzingsregister van Stichting Centraal Informatie Systeem. Tot slot heeft Nationale-Nederlanden aangekondigd dat zij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit op de hoogte zal stellen van de registratie van de persoonsgegevens van [appellant] en [appellant] sr. in het Incidentenregister.
o. Bij brief van 27 oktober 2016 heeft de advocaat van [appellant] betwist dat sprake was van handelen in strijd met de polisvoorwaarden dan wel met de wet. Van opzet tot misleiden van Nationale-Nederlanden zou in ieder geval nooit sprake zijn geweest. In die brief staat onder meer:
"Bovendien heeft cliënt altijd te kennen gegeven dat een nota is overgelegd welke de waarde vertegenwoordigt van het tapijt dat gestolen is. De waarde van een Perzisch tapijt is geen objectief vast te stellen gegeven maar veeleer subjectief.
Uit de overgelegde nota blijkt in ieder geval van het aantal Raj. De waarde van een tapijt is echter afhankelijk van veel meer factoren, zoals de leeftijd en het motief op het tapijt."
De vorderingen van [appellant] en Nationale-Nederlanden en de beslissing van de rechtbank
4.1
In de procedure bij de rechtbank vorderde [appellant] in conventie – samengevat – de veroordeling van Nationale-Nederlanden
- tot betaling van
a. a) de vervangingswaarde van het tapijt van € 32.000,- en
b) de door [appellant] gemaakte buitengerechtelijke kosten van € 5.000,-;
- tot het met terugwerkende kracht ongedaan maken van de melding van de persoonsgegevens van [appellant] in de bovengenoemde registers;
- in de proceskosten.
4.2
Nationale-Nederlanden vorderde op haar beurt in reconventie, veroordeling van [appellant] tot
- betaling van de door haar gemaakte onderzoekskosten van € 2.530,48, te vermeerderen met wettelijke rente;
- terugbetaling van het reeds uitgekeerde schadebedrag van € 2.136,-, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
4.3
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis – kort gezegd – de vorderingen in conventie afgewezen en die in reconventie toegewezen.

De vordering van [appellant] in hoger beroep

5.1
In hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van het vonnis in conventie en alsnog toewijzing van zijn inleidende vorderingen en – het hof meent uit de grieven te moeten begrijpen: – afwijzing van de reconventionele vordering tot terugbetaling van hetgeen Nationale-Nederlanden (onverschuldigd) heeft uitbetaald. Verder wenst [appellant] – zo begrijpt het hof uit memorie van grieven, onder 17, en de ter mondelinge behandeling gegeven toelichting – zijn eis te vermeerderen met de door hem als gevolg van de onjuiste vertaling geleden schade.
5.2
De grieven zijn – zo begrijpt het hof – gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat
- [appellant] over de diverse aspecten van zijn claim wisselende en soms zelfs tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd (grief 1),
- gelet op de veelheid aan verschillende verklaringen geen sprake kan zijn geweest van een vergissing, zodat moet worden uitgegaan van het opzet om Nationale-Nederlanden te misleiden (grief 2);
- Nationale-Nederlanden terecht de persoonsgegevens van [appellant] heeft opgenomen in haar eigen Gebeurtenissenadministratie en Incidentenregister en in het Extern Verwijzingsregister van Stichting Centraal Informatie Systeem (grief 3);
- Nationale-Nederlanden de reeds aan [appellant] gedane uitkeringen als onverschuldigd betaald van hem terug kan vorderen en [appellant] de schade van Nationale-Nederlanden, in de vorm van gemaakte onderzoekskosten, dient te vergoeden (grief 4).

Beoordeling van het hoger beroep

Heeft [appellant] een financieel belang bij het tapijt?
6.1
Het meest vergaande verweer van Nationale-Nederlanden in eerste aanleg, dat zij in hoger beroep heeft gehandhaafd, is dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij belang heeft bij zijn vordering tot betaling, omdat nakoming van de verzekeringsovereenkomst alleen kan worden gevorderd door de verzekeringnemer of door een persoon met wie de verzekeringnemer in duurzaam gezinsverband samenwoont, voor zover deze persoon een financieel belang heeft bij de verzekerde zaken, zoals door mede-eigendom. Zij wijst erop dat [appellant] weliswaar stelt dat hij in gezinsverband samenwoonde met zijn vader, maar Nationale-Nederlanden betwist dat [appellant] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een financieel belang heeft als hier bedoeld. [appellant] heeft immers niet aangetoond dat het tapijt van hem zou zijn. Sterker nog: [appellant] heeft gesteld dat het tapijt door zijn moeder is gekocht, hetgeen juist niet duidt op eigendom van [appellant] . Door de diverse tegenstrijdige verklaringen tast Nationale-Nederlanden in het duister ten aanzien van de vraag wie de (echte) eigenaar van het tapijt is.
6.2
Het hof overweegt hierover als volgt.
De constante in de verklaringen van [appellant] is dat zijn moeder het tapijt heeft gekocht. Dit duidt – zonder nadere uitleg, die ontbreekt – op eigendom van de moeder van [appellant] en in ieder geval niet op eigendom van [appellant] . Ter zitting bij de rechtbank heeft [appellant] verder verklaard dat hij niet(s) wist van het tapijt, omdat het tapijt was bedoeld als een huwelijkscadeau voor hem. Het hof leidt (ook) hieruit af dat [appellant] ten tijde van de diefstal geen eigenaar was van het tapijt. De omstandigheid dat het tapijt was aangekocht met het doel dit als huwelijkscadeau aan hem te schenken, maakt niet dat [appellant] al voor dat moment van schenking daarbij financieel belang had. Zolang het nog slechts om een – niet uitgesproken – intentie van de schenker gaat, is van een rechtens relevant belang van de beoogde ontvanger geen sprake. Dit geldt al helemaal omdat het voorgenomen huwelijk waarvoor het tapijt een geschenk zou zijn, naar [appellant] ter zitting bij de rechtbank heeft verklaard, uiteindelijk geen doorgang heeft gevonden. De "voorwaarde" voor de schenking, heeft zich dus niet voorgedaan. Dit betekent dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij een financieel belang heeft bij het tapijt en daarom Nationale-Nederlanden niet op eigen naam kan aanspreken tot nakoming van de verzekeringsovereenkomst. Aangezien [appellant] evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat hij de vordering tot nakoming namens zijn moeder of namens zijn vader (de verzekeringnemer) heeft ingesteld, kan die vordering alleen al om die reden niet worden toegewezen. De afwijzing van de vordering tot betaling van de vervangingswaarde is dus – al op deze grond – terecht.
Grondslag voor door [appellant] gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten?
7.1
[appellant] stelt zich op het standpunt dat Nationale-Nederlanden gehouden is een bedrag van € 5.000,- te betalen voor de kosten die de verkoper van het tapijt in Iran zou hebben gemaakt ten behoeve van de onderhavige procedure. Nationale-Nederlanden heeft betwist dat voor deze vordering een wettelijke dan wel contractuele grondslag bestaat en heeft er verder op gewezen dat [appellant] op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat de (overigens niet nader gespecificeerde) kosten daadwerkelijk door hem zijn betaald.
7.2
Het hof heeft in het dossier inderdaad tevergeefs naar een grondslag dan wel onderbouwing van de gevorderde kosten gezocht. Het mag zo zijn dat de gestelde verkoper van het tapijt (de heer [naam verkoper] ) kosten heeft gemaakt, maar dat enkele feit leidt niet tot een vergoedingsplicht van Nationale-Nederlanden. Daar komt bij dat de gesteld door [naam verkoper] gemaakte – en door [appellant] aan hem vergoede? – kosten niet naar behoren zijn gespecificeerd. Dit betekent dat ook de vordering tot betaling aan [appellant] van buitengerechtelijke kosten niet kan worden toegewezen.
Grondslag voor de door [appellant] gevorderde schadevergoeding?
8.1
[appellant] heeft – zo blijkt uit zijn ter mondelinge behandeling gegeven toelichting – in hoger beroep zijn eis vermeerderd met de (niet nader gespecificeerde) schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van het handelen van de vertaler van de factuur. Een grondslag voor deze vordering heeft hij niet gegeven.
8.2
Het hof stelt vast dat [appellant] aldus niet aan zijn stelplicht heeft voldaan: de door hem gestelde feiten en omstandigheden zijn onvoldoende om het oordeel te dragen dat Nationale-Nederlanden onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Een andere grondslag kan het hof zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet bedenken. Dit betekent dat de vermeerderde eis niet kan worden toegewezen.
Opzet tot misleiden?
9.1
Nationale-Nederlanden stelt zich op het standpunt dat [appellant] haar met opzet heeft trachten te misleiden door tegenstrijdige, onjuiste en wisselende verklaringen af te leggen. Zij wijst erop dat [appellant] – nadat de rechtbank terecht in het bestreden vonnis tot die conclusie was gekomen – in hoger beroep opnieuw met nieuwe tegenstrijdige stellingen is gekomen. In de bij de memorie van grieven gevoegde verklaring neemt hij immers standpunten in die tegenstrijdig zijn aan hetgeen hij eerder heeft verklaard in contacten met Nationale-Nederlanden, in de dagvaarding in eerste aanleg en tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank. De verklaringen die [appellant] probeert te geven voor deze tegenstrijdigheden treffen geen doel. Zijn stellingen zijn evident onjuist, aldus Nationale-Nederlanden.
9.2
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de omstandigheden, zoals weergegeven in de rechtsoverwegingen 4.4 en 4.5 van het bestreden vonnis, de conclusie rechtvaardigen dat [appellant] onjuiste verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot onder meer de (aanschaf)waarde van het tapijt met het opzet Nationale-Nederlanden te misleiden. Het hof maakt die overwegingen tot de zijne. Evenals de rechtbank acht het hof daarbij van belang dat [appellant] een aantal malen tot wijziging van zijn verklaring is overgegaan nadat hij door Nationale-Nederlanden erop was gewezen dat zijn eerder gegeven verklaring niet voldeed / niet kon kloppen. Gelet op de grote hoeveelheid verschillende verklaringen van [appellant] kan van een vergissing geen sprake zijn geweest. Dit geldt te meer omdat de inzet van [appellant] steeds is geweest een hogere waarde dan de waarde die hij kon onderbouwen. Noch de (als productie 1) in hoger beroep overgelegde verklaring van [naam verkoper] , noch het commentaar van [appellant] op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg (productie 4), brengt het hof tot een ander oordeel.
9.3
Ook de door [appellant] benoemde fout in de (overigens in opdracht van [appellant] zelf gemaakte) vertaling van de factuur werpt geen ander licht op de zaak. Indien wordt uitgegaan van een tapijt met 55 Raj (knopen) in plaats van 44 Raj, verklaart dat niet het grote verschil in waarde. Uit niets blijkt immers dat ook het op de factuur vermelde aankoopbedrag (omgerekend € 16.500,-) verkeerd is vertaald. Bovendien heeft [appellant] in zijn brief van 27 oktober 2016 aan Nationale-Nederlanden zich op het standpunt gesteld dat de waarde van het tapijt juist is weergegeven in de nota en dat de waarde van veel meer omstandigheden afhankelijk is dan alleen het aantal knopen.
9.4
Omdat ook naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat [appellant] heeft getracht Nationale-Nederlanden opzettelijk te misleiden met zijn verklaringen, is de opname van de persoonsgegevens van [appellant] in de interne en externe registers terecht.
9.5
Het oordeel dat sprake is van opzet tot misleiding maakt dat gelet op het bepaalde in art. 4.2.2 van de polisvoorwaarden het recht van [appellant] op uitkering is komen te vervallen. Dit betekent dat voor de uitkering van Nationale-Nederlanden aan [appellant] de rechtsgrond ontbrak. Het bedrag is dus onverschuldigd betaald en de terugbetaling daarvan aan Nationale-Nederlanden is daarom terecht toegewezen.
Grondslag onderzoekskosten Nationale-Nederlanden?
10. Gelet op het feit dat [appellant] geen verzekeringnemer is, kan toerekenbare tekortkoming niet gelden als grondslag voor de door Nationale-Nederlanden gevorderde vergoeding van onderzoekskosten. Het opzettelijk geven van een onjuiste voorstelling van zaken omtrent de vermeende schade in verband met de diefstal van het tapijt, is onder de gegeven omstandigheden echter wel te kwalificeren als een onrechtmatige daad jegens Nationale-Nederlanden. Dit brengt mee dat [appellant] gehouden is de schade van Nationale-Nederlanden, in de vorm van gemaakte onderzoekskosten, te vergoeden. De door Nationale-Nederlanden gevorderde onderzoekskosten zijn dan ook terecht toegewezen.
Slotsom
11.1
Bij gebreke van stellingen, die – indien bewezen – tot een ander oordeel zouden leiden, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
11.2
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis, voor zover aan het hof ter beoordeling voorgelegd, zal daarom worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, inclusief nakosten. De wettelijke rente over deze veroordeling is toewijsbaar als na te melden.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 augustus 2019;
- veroordeelt [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Nationale-Nederlanden begroot op € 2.020,-- aan griffierecht, € 2.884,-- aan salaris voor de advocaat en op € 163,-- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,-- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 85,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, H. J. van Kooten en G.C. de Heer en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 12 april 2022 in aanwezigheid van de griffier.