ECLI:NL:GHDHA:2022:508
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Naheffingsaanslag parkeerbelasting en de toepassing van artikel 234, lid 3, Gemeentewet
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende is opgelegd door de gemeente Delft. De naheffingsaanslag, gedateerd op 6 maart 2020, betrof een bedrag van € 91, bestaande uit € 30 aan parkeerbelasting en € 61 aan kosten. De Heffingsambtenaar handhaafde de naheffingsaanslag na bezwaar, waarna belanghebbende beroep aantekende bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof Den Haag.
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 februari 2022 werd vastgesteld dat belanghebbende zijn auto had geparkeerd in een vergunninghoudersgebied zonder geldige vergunning. De Heffingsambtenaar voerde aan dat de bebording ter plaatse duidelijk was en dat belanghebbende op de hoogte had moeten zijn van het geldende parkeerregime. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag niet in strijd was met artikel 234, lid 3, van de Gemeentewet, omdat de naheffing correct was opgelegd op basis van het geldende tarief.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de gemeente Delft het recht had om de parkeerplaatsen in de [straat] te bestemmen voor vergunninghouders. De beslissing van het Hof houdt in dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat het hoger beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is op 17 maart 2022 openbaar gemaakt.