ECLI:NL:GHDHA:2022:471

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
1033890621
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van voorlopige hechtenis in hoger beroep met betrekking tot ernstige bezwaren en vorderingen gevangenhouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Rotterdam, die op 28 december 2021 de gevangenhouding van de verdachte had bevolen voor de duur van 90 dagen. De verdachte, die thans gedetineerd is, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de behandeling in raadkamer zijn de verdachte, zijn advocaat mr. C.Y. Kekik, en de advocaat-generaal mr. M. Bode gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken en de beslissing van de rechtbank.

De beoordeling van het hoger beroep richtte zich op de toewijzing van de vordering gevangenhouding. Het hof concludeert dat de rechtbank onvoldoende heeft onderbouwd dat er ernstige bezwaren zijn tegen de verdachte met betrekking tot de tenlastegelegde feiten, waaronder gijzeling en opzettelijke vrijheidsberoving. Het hof oordeelt dat de vordering gevangenhouding voor de feiten 1 en 4 gegrond is, maar dat er onvoldoende bewijs is voor de ernstige bezwaren met betrekking tot de feiten 2 en 3.

Daarnaast heeft de verdachte verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis. Het hof oordeelt dat het persoonlijk belang van de verdachte zwaarder weegt dan het belang van de strafvordering, en heeft het verzoek tot schorsing toegewezen onder bepaalde voorwaarden. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier, en de advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis gebracht van de verdachte.

Uitspraak

datum beschikking: 4 februari 2022

GERECHTSHOF DEN HAAG

meervoudige raadkamer

BESCHIKKING

gegeven naar aanleiding van het hoger beroep in de zaak van de verdachte, genaamd:

[verdachte]

geboren op [datum] te [plaats]
thans gedetineerd in [PI].
Procesgang
De rechtbank Rotterdam heeft in raadkamer bij beschikking van 28 december 2021 de gevangenhouding van de verdachte bevolen voor de duur van 90 dagen.
Blijkens de akte rechtsmiddel is op 31 december 2021 namens de verdachte hoger beroep tegen die beslissing ingesteld.
Het hof heeft dit hoger beroep op 4 februari 2022 in raadkamer behandeld.
In raadkamer zijn gehoord de verdachte, de advocaat mr. C.Y. Kekik en de advocaat-generaal mr. M. Bode.
Het hof heeft in raadkamer kennisgenomen van de beslissing waarvan beroep en van de stukken die betrekking hebben op de voorlopige hechtenis van de verdachte.
In raadkamer is door of namens de verdachte bij gelegenheid van de behandeling van het hiervoor bedoelde hoger beroep tevens verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis.
De beoordeling van het hoger beroep
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen de toewijzing van de vordering gevangenhouding door de rechtbank Rotterdam op 28 december 2021. De raadsman heeft het hoger beroep ter terechtzitting van het hof op 4 februari 2022 nader toegelicht. De advocaat-generaal heeft hierop gereageerd en betoogd dat het hoger beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Het hof overweegt als volgt. Wat betreft de onderbouwing van de ernstige bezwaren is in het bevel bewaring slechts vermeld dat uit de stukken blijkt van ernstige bezwaren tegen de verdachte dat deze de strafbare feiten vermeld in de vordering heeft gepleegd. Op welke verklaringen of bevindingen deze overweging is gebaseerd blijkt niet uit het bevel. De rechtbank heeft in het bevel gevangenhouding met betrekking tot de ernstige bezwaren het volgende overwogen:
Deze zijn in voldoende mate aanwezig. De rechtbank wijst onder andere op het pv bevindingen- huiselijk geweld en het pv bevindingen-gesprek met [aangever1] met de recherche.
Noch in het bevel bewaring noch in het bevel gevangenhouding is concreet aangegeven waaruit de ernstige bezwaren voor de verschillende tenlastegelegde feiten bestaan.

Feit 1

In feit 1 van de vordering tot inbewaringstelling is onder meer tenlastegelegd gijzeling van [aangever1] en/of [aangever2] al dan niet met het oogmerk een ander te weten [aangever1] en/of [aangever2] te dwingen iets te doen of niet te doen en/of te dulden.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 oktober 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2536) overwogen dat de dader van het in artikel 282a Sr omschreven feit slechts strafbaar is indien hij handelt met het oogmerk
een ander dan de gijzelaarte dwingen iets te doen of niet te doen. Nu de tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangever1] en/of [aangever2] ertoe strekt deze personen en niet een derde te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, is er geen sprake van gijzeling zoals bedoeld in artikel 282a Sr.
Het hoger beroep wordt gegrond verklaard voor zover het ziet op het toewijzen van de vordering gevangenhouding ter zake van “gijzeling”.
Wat betreft de tenlastegelegde vrijheidsbeneming is het hof van oordeel dat op basis van het huidige dossier onvoldoende blijkt op welk moment en op welke wijze de in de tenlastelegging genoemde personen -de kinderen van de verdachte- wederrechtelijk van hun vrijheid werden beroofd. Het beroep wordt gegrond verklaard voor zover het ziet op het toewijzen van de vordering gevangenhouding ter zake van “opzettelijke vrijheidsberoving”, nu er op basis van het huidige dossier onvoldoende sprake is van ernstige bezwaren.

Feit 2

Wat betreft feit 2 op de vordering inbewaringstelling overweegt het hof als volgt. De tenlastelegging betreft de beschuldiging van psychische en fysieke mishandeling door de verdachte van zijn levensgezel [aangever3] en zijn kinderen [aangever1] en [aangever2] gedurende een periode van 8 jaar. Getuige [aangever1] heeft verklaard dat haar vader haar in het verleden heeft mishandeld. Het dossier bevat geen aangiftes van [aangever3] en [aangever2] waarin zij aangeven in de tenlastegelegde periode door de verdachte te zijn mishandeld. Tijdens het huisbezoek door de politie op 10 december 2021 heeft [aangever2] tegen de politie gezegd dat hij nu oud is en dat zijn vader hem dus niet meer slaat. In het gesprek met [aangever1] dat op 16 december 2021 heeft plaatsgevonden in het politiebureau, heeft zij verklaard dat zij, [aangever2] en haar moeder werden geslagen door de verdachte. Voor zover haar bekend gebeurde dat tot haar leeftijd van 28 jaar. Gelet hierop is er wat betreft dit feit sprake van ernstige bezwaren. Voor dit feit acht het hof de herhalingsgrond aanwezig.

Feit 3

Wat betreft het onder 3 tenlastegelegde hebben zowel [aangever1] als [aangever2] verklaard dat de verdachte op enig moment gezegd heeft dat hij hen allemaal zou dood schieten als hij een geweer zou hebben. Het dossier bevat een MMA melding uit augustus 2021 waarin wordt aangegeven dat de verdachte dagelijks te keer gaat en dreigt zijn vrouw en kinderen verrot te slaan. Naar het oordeel van het hof zijn er ook ter zake van dit feit ernstige bezwaren. Ook voor dit feit acht het hof de herhalingsgrond aanwezig.

Feit 4

Voor wat betreft het onder 4 tenlastegelegde feit is het hof van oordeel er wel sprake is van ernstige bezwaren, maar dat er gelet op de inhoud van het dossier geen gronden zijn die een bevel voorlopige hechtenis rechtvaardigen. Ook voor wat betreft dit feit wordt het hoger beroep gegrond verklaard.
De beoordeling van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis
In raadkamer is namens de verdachte bij gelegenheid van de behandeling van het hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank om schorsing van zijn voorlopige hechtenis verzocht. Als belang van de verdachte bij schorsing van de voorlopige hechtenis is aangevoerd dat de verdachte geholpen kan worden door de [stichting].
Het hof komt in het onderhavige geval tot het oordeel dat het persoonlijk belang van de verdachte dient te prevaleren boven het belang van strafvordering bij het voortduren van de voorlopige hechtenis.
Dit brengt mee dat het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis moet worden toegewezen.
Beslissing
Het hof:
Wijst het hoger beroep toe wat betreft feit 1, en wat betreft feit 4 ten aanzien van de gronden voor de voorlopige hechtenis.
Het hof wijst het hoger beroep af ten aanzien van feiten 2 en 3.
Het hof wijst het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte toe, met ingang van
woensdag 9 februari 2022 te 10.00 uuronder de voorwaarden:
Dat de verdachte, ingeval hij wegens het feit, waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende hechtenis mocht worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken;
Dat de verdachte aan iedere oproeping in deze zaak vanwege justitie of politie gevolg zal geven;
Dat verdachte zich gedurende de schorsing niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
Dat de verdachte van iedere adreswijziging tevoren zal kennisgeven aan de officier van justitie bij de rechtbank of aan de advocaat-generaal bij het gerechtshof;
Dat de verdachte, indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen, zich niet aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis zal onttrekken;

Bijzondere voorwaarden:

6.
Dat de verdachte gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis op geen enkele wijze contact zal opnemen met ;
-
[aangever3] (geboren [datum]);
-
[aangever2] (geboren [datum]);
-
[aangever1] ([datum]).
Deze beschikking is gegeven op 4 februari 2022 door
mr. J.M. Reinking, voorzitter,
mr. G. Knobbout en mr. W.B.M. Tomesen, leden,
in bijzijn van K. Roos, griffier.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.
………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Den Haag, 4 februari 2022
de advocaat-generaal