ECLI:NL:GHDHA:2022:462

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
2200055021
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in strafzaak met betrekking tot schuldheling en ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1986 en ten tijde van de zitting gedetineerd, was eerder vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken voor het subsidiair tenlastegelegde. De benadeelde partij was niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, onder andere vanwege een onrechtmatige aanhouding en het fenomeen van strafrolzittingen. Het hof oordeelde dat de aanhouding rechtmatig was en dat de strafrolzittingen niet in strijd waren met de wet. Het hof bevestigde de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en oordeelde dat de verdachte schuldig was aan schuldheling. De verdachte werd vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor het subsidiair tenlastegelegde. Tevens werd de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één maand.

Uitspraak

Parketnummers: 09-033220-21 en 09-238705-20 (TUL)
Datum uitspraak: 28 februari 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

enkelvoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 17 februari 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [datum] 1986 te [plaats],
ten tijde van de terechtzitting in hoger beroep uit andere hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam] te [plaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, met aftrek van voorarrest.
Voorts is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding en is de tenuitvoerlegging gelast van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 6 oktober 2020 onder parketnummer 09-238705-20.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 20 januari 2021 tot en met 21 januari 2021 te
's-Gravenhage (uit een op of nabij het Drentheplantsoen geparkeerde auto (merk Volkswagen, type Fox, kleur Grijs)
- mobiele telefoon (merk Samsung, type A3, kleur Zwart) en/of
- een laptop en/of
- een laptop tas (merk Case Logic) en/of
- een tasje (merk Louis Vuitton) en/of
- een plastic tas (opschrift SKS) bevattende een geldbedrag in munten en/of
- een flesje handgel (merk Purell) en/of
- een hoeveelheid snoepwaar,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks 20 januari 2021 tot en met 04 februari 2021 te 's-Gravenhage,
- een plastic tas (opschrift SKS) bevattende een geldbedrag in munten en/of
- een flesje handgel (merk Purell) en/of
- een hoeveelheid snoepwaar en/of
- een tasje (merk Louis Vuitton) en/of
- een laptop tas (merk Case Logic),
althans een of meer goed(eren) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/die goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig was, gezien er sprake was van een sepot, een en ander zoals nader toegelicht in de door de raadsman overgelegde pleitnota.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van politie d.d. 5 februari 2021 met nummer [nummer] is de verdachte op 21 januari 2021 omstreeks 03:44 uur aangehouden als verdachte van een poging tot diefstal uit een personenauto. Bij zijn aanhouding bleek de verdachte in het bezit te zijn van meerdere goederen welke voor nader onderzoek in beslag werden genomen. Tevens bestond de verdenking dat de verdachte verantwoordelijk was voor diefstal uit een auto gepleegd tussen 9 januari 2021 en 10 januari 2021.
Nadat gebleken was dat de onder verdachte inbeslaggenomen goederen niet gelinkt konden worden aan één van beide auto-inbraken is na overleg met de officier van justitie besloten bovengenoemde verdenkingen/zaken te seponeren met een sepot02 en dat de aangetroffen en inbeslaggenomen goederen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
Vervolgens wordt op 23 januari 2021 door [aangever] aangifte gedaan van diefstal uit een auto, waarbij meerdere goederen zijn weggenomen.
Deze diefstal was gepleegd in de nacht van 20 op 21 januari 2021, dus dezelfde nacht als de verdachte op verdenking van twee auto-inbraken was aangehouden.
Uit het dossier blijkt voorts dat deze auto-inbraak was gepleegd op 4 minuten loopafstand van de plaats waar de verdachte op 21 januari 2021 was aangehouden. Door aangeefster [aangever] zijn meerdere weggenomen goederen omschreven die bij de verdachte bij zijn aanhouding zijn aangetroffen.
Op 28 januari 2021 heeft de officier van justitie, nadat zij ter zake dienende was ingelicht over het nieuwe strafbare feit, het bevel tot aanhouding van de verdachte gegeven. Vervolgens is de verdachte op 4 februari 2021 buiten heterdaad aangehouden.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat er op 23 januari 2021, na de aangifte van [aangever], een verdenking tegen de verdachte is ontstaan van een nieuw strafbaar feit.
Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld, komt het hof tot het oordeel, anders dan door de raadsman is betoogd, dat het eerder gegeven sepot niet aan vervolging van verdachte – en daarmee aan ontvankelijkheid van het openbaar ministerie - ter zake van dit nieuwe feit in de weg staat.
Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard, daar in deze zaak een zogenaamde strafrolzitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2021.
De verdediging heeft tijdens die strafrolzitting vernomen dat het fenomeen is ingegeven door capaciteitstekorten. Waar die capaciteitstekorten precies uit bestaan (zittingszalen, mensen of financiën) en bij welke instantie of instanties is daarbij niet duidelijk geworden.
De verdediging heeft tijdens die strafrolzitting voorts vernomen dat de selectie van zaken die in aanmerking komen voor een strafrolzitting uitsluitend zou geschieden door het openbaar ministerie. Het enige criterium dat daarbij zou worden gehanteerd is de afwezigheid van grieven. Vergelijk: ECLI:NL:GHDHA:2017:394.
De verdediging meent met deze uitleg geen genoegen.
Ten eerste hanteert het openbaar ministerie een ander criterium dan de wetgever. De wetgever stelt niet de eis dat grieven moeten worden ingediend ingeval aan een verdachte een gevangenis- of taakstraf is opgelegd. Het gerechtshof lijkt het openbaar ministerie op dit punt niet te corrigeren.
De verdediging vraagt zich bovendien af of dit een verstandig criterium is. De afwezigheid van grieven zegt bijvoorbeeld niet alles over de deugdelijkheid van het vonnis van de rechtbank of de zwaarte van de zaak.
De verdediging vraagt zich voorst af of instanties die belast zijn met vervolging en berechting het zich kunnen en mogen veroorloven om de grenzen van de wet op te zoeken met de kans om over die grens heen te gaan.
Ten tweede behoren het openbaar ministerie en het gerechtshof ook in zaken waarbij geen grieven zijn ingediend ambtshalve hun werk te doen in plaats van klaarblijkelijk zonder onderzoek de verdachte niet- ontvankelijk te verklaren.
De verdediging vraagt zich af of het openbaar ministerie en het gerechtshof daarmee in strijd met de wet en verdragen de toegang tot de rechter beperken en voorts of het openbaar ministerie en het gerechtshof hun plicht niet verzuimen.
Ten derde is er geen openbaar te raadplegen richtlijn of reglement waarin het fenomeen strafrolzitting wordt beschreven. Er schijnt een afspraak te zijn tussen het openbaar ministerie en het gerechtshof, maar de advocatuur (laat staan de verdachte) was geen partij bij die afspraak. Dit laat ruimte voor willekeur.
Overigens, de advocaat heeft van het fenomeen strafrolzitting vernomen via een particuliere app.
Ten vierde geldt dat zelfs ingeval er grieven (en verhinderdata) worden ingediend, dit tot gevolg heeft dat een strafrolzitting wordt gehouden. De advocaat heeft dat inmiddels diverse keren ervaren, waaronder in deze zaak. In deze zaak waren de grieven gevoegd in en achter de stelbrief. Het proces-verbaal van de zitting van 9 november 2021 meldt ten onrechte dat de advocaat bevestigd dat in deze zaak geen grieven zouden zijn ingediend. Uit de pleitnota van de advocaat voor die zitting blijkt ook van het tegendeel.
Ten vijfde is de verdediging uit openbare bronnen niet gebleken van capaciteitstekorten. Niet wat betreft het aantal zaken bij dit gerechtshof in de afgelopen jaren. Niet wat betreft het aantal zaken bij de rechtbanken die vallen binnen het ressort van dit gerechtshof. En evenmin wanneer de gepubliceerde uitspraken van dit gerechtshof worden geïnventariseerd. De Regeling tijdelijke aanwijzing Gerechtshof Den Haag voor strafzaken van
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2019 (Staatscourant 2019,
22870) is zelfs een contra-indicatie.
Het had in deze zaak niet veel gescheeld of de zaak van de verdachte was op niet wettige wijze, althans op een niet behoorlijke wijze, van de rol geduwd. Dit raakt zozeer de kern van een eerlijk strafproces, dat de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie op zijn plaats is.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is van oordeel dat hetgeen de raadsman in vijf punten als bezwaar tegen de strafrolzitting heeft aangevoerd, op geen enkele wijze de conclusie rechtvaardigt dat met het houden van strafrolzittingen wordt gehandeld in strijd met enige wettelijke- of verdragsbepaling, dan wel dat er met het houden van strafrolzittingen sprake is van een ernstige of enige schending van een goede procesorde waarbij er (door het gerechtshof of het openbaar ministerie) doelbewust of met grove ver onachtzaamheid wordt gehandeld in strijd met de belangen van de verdachte, op basis waarvan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging zou moeten worden verklaard. Het op deze vijf gronden aangevoerde verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging wordt derhalve ook verworpen.
Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte wegens het ontbreken van een strikte scheiding van functies tussen het ressortsparket Den Haag en het Gerechtshof Den Haag. De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van schending van de artikelen 6 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), 14 Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (hierna: IVBPR), nu de sector strafrecht van dit gerechtshof een gezamenlijke administratie heeft met het ressortsparket te
’s-Gravenhage, zij in hetzelfde gebouw zijn gehuisvest en gebruikmaken van hetzelfde postbusnummer en hetzelfde telefoonnummer, een en ander zoals nader toegelicht in de door de raadsman overgelegde pleitnota. De raadsman meent dat hierdoor de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van het gerechtshof niet gewaarborgd is.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De strafsector van dit hof en het ressortsparket voeren een gezamenlijke administratie, waarvan noch individuele leden van het hof en de aan het hof verbonden griffiers, noch individuele leden van het openbaar ministerie en hun parketsecretarissen deel uitmaken en die is ingericht ten behoeve van een efficiënt beheer van het dossier en de op een dossier betrekking hebbende correspondentie, alsmede ten behoeve van een adequate en efficiënte zittings-planning. Deze omstandigheid doet geen afbreuk aan het ook door het hof onderschreven vereiste van een strikte scheiding van functies tussen de zittende en de staande magistratuur als bedoeld in de door de verdediging genoemde verdragsbepalingen. Naar het oordeel van het hof is er dan ook geen sprake van een schending van voornoemde artikelen.
Het hof verwerpt ook dit verweer van de raadsman en acht het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de raadsman, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd.
De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van hetgeen primair is tenlastegelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij vanin of omstreeks20 januari 2021 tot en met 04 februari 2021 te 's-Gravenhage,
- een plastic tas (opschrift SKS) bevattende een geldbedrag in munten en/of
- een flesje handgel (merk Purell) en/of
- een hoeveelheid snoepwaar en/of
- een tasje (merk Louis Vuitton) en/of
- een laptop tas (merk Case Logic),
althans een of meer goed(eren)heeft verworven en,voorhanden heeft gehad,en/of heeft overgedragen,terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen vandit/die goed(eren) wist, althansredelijkerwijs had moeten vermoeden dat het(een)door misdrijf verkregen goed(eren)betroffen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en\of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:

schuldheling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een aantal goederen. Door heling van gestolen goederen blijft het criminele circuit in stand en wordt overlast en financiële schade bij de benadeelde veroorzaakt.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 januari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder vele malen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder voor vermogensdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 6 oktober 2020 onder parketnummer 09-238705-20 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair
tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 6 oktober 2020, onder parketnummer 09-238705-20, te weten van:
Een gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Dit arrest is gewezen door mr. H.M.D. de Jong,
in bijzijn van de griffier S. Bekdur.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 februari 2022.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.