ECLI:NL:GHDHA:2017:394

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
22-004004-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in strafvervolging na telefonische mededeling over sepot

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, voor diefstal met braak in een tandartspraktijk. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf van 80 uren taakstraf, subsidiair 40 dagen hechtenis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat de verdachte op basis van een telefonische mededeling van een medewerker van het Openbaar Ministerie op 27 juli 2016 mocht vertrouwen dat de zaak was geseponeerd. Het hof heeft de argumenten van de raadsman en de advocaat-generaal zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat de raadsman op basis van de telefonische mededeling en de daaropvolgende correspondentie mocht aannemen dat de verdachte niet verder vervolgd zou worden. Het hof oordeelt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte, omdat de verdachte gerechtvaardigd vertrouwen had in de mededeling van het Openbaar Ministerie. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004004-16
Parketnummer: 09-124867-16
Datum uitspraak: 16 februari 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 3 augustus 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1988,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 2 februari 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 april 2011 te Gouda met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand gelegen [adres] heeft weggenomen een geldkistje en/of een zonnebril en/of een geldbedrag van 80 euro, in elk geval enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan Tandartspraktijk [x], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 april 2011 te Gouda opzettelijk en wederrechtelijk twee ruiten en/of een schuifdeur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] en/of Tandartspraktijk [x],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven niet alleen omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering, maar ook omdat het hof tot een andere beslissing komt dat de eerste rechter.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het verweer gevoerd dat het openbaar-ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte dient te worden verklaard, een en ander zoals nader toegelicht in de door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitaantekeningen.
De raadsman heeft aangevoerd dat hij op 27 juli 2016 een medewerker van het Openbaar Ministerie (afdeling ZSM) telefonisch heeft benaderd met een verzoek om informatie over verdere vervolging van verdachte. Deze medewerker heeft medegedeeld dat de zaak is geseponeerd. Dit heeft de raadsman zijn cliënt dezelfde dag bericht per WhatsApp. Ter terechtzitting van de politierechter is verdachte noch zijn raadsman verschenen. Nadat verdachte op 31 augustus 2016 de Mededeling Uitspraak kreeg uitgereikt, waarin stond dat hij op 3 augustus 2016 was veroordeeld, en zijn raadsman daarvan op de hoogte stelde, heeft de raadsman ’s avonds per email de afdeling ZSM verzocht te laten weten welke afdoening ‘PL1500– 2016050600’ heeft gekregen. Een senior administratief medewerker van het parket (cluster ZSM) heeft op 2 september 2016 per email geantwoord dat het een sepot 02 is geworden. De raadsman concludeert dat verdachte op grond van de telefonische mededeling van 27 juli 2016 erop mocht vertrouwen dat de onderhavige zaak was geseponeerd.
De advocaat-generaal heeft die conclusie betwist. Zij stelt dat – veronderstellenderwijs er van uitgaande dat de telefonische mededeling is gedaan zoals de raadsman stelt – daarmee niet het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat verdachte niet verder zou worden vervolgd. Het dossier vermeldt bovenaan blz. 1 van het proces-verbaal weliswaar registratienummer PL1500-2016050600, maar op blz. 1 en 2 staan in totaal 3 zaken vermeld, waaronder zaak 1 met dit registratienummer, zij het met een andere pleegdatum (20 februari 2016) en omschrijving van een ander feit (gekwal. diefstal met geweld in/uit woning). De onderhavige zaak 2 heeft een eigen registratienummer 2011054795 met pleegdatum (12 april 2011) en passende feitomschrijving (diefstal door middel van braak in een tandartspraktijk). Zaak 3 met registratienummer 2011054023 betreft eveneens een inbraak op 12 april 2011. Verdachte en zijn raadsman mochten dus op grond van de gestelde telefonische mededeling niet erop vertrouwen dat drie zaken waren geseponeerd, hoogstens dat zaak 1 met registratienummer 2016050600 niet verder werd vervolgd. Ten slotte had de raadsman, die bij het verhoor van verdachte in de drie zaken aanwezig was geweest, kunnen begrijpen dat de onderhavige zaak 2 waarin een DNA match was vastgesteld met bloed dat een inbreker had achter gelaten op een balie waaruit een geldkistje was gestolen niet met sepot 02 (onvoldoende bewijs) werd afgedaan.
Het hof overweegt dat de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep op zijn telefoon een WhatsApp-bericht van 27 juli 2016 aan verdachte heeft laten zien waarin hij schrijft dat de inbraken worden geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Uit i) de mededeling van de raadsman omtrent het telefoongesprek van 27 juli 2016 met een ZSM medewerker, ii) de WhatsApp aan verdachte en iii) de email van 2 september 2016 van een ZSM medewerker dat het een sepot 02 is geworden, leidt het hof af dat een medewerker van het Openbaar Ministerie op 27 juli 2016 de raadsman telefonisch heeft laten weten dat hetgeen onder PL1500–2016050600 is geregistreerd niet verder zal worden vervolgd. Mede gelet op de ZSM werkwijze waarin men ernaar streeft vragen over onder meer de (verdere) vervolging snel te beantwoorden en er naar te handelen (Corstens/Borgers, 2014, blz. 602), oordeelt het hof dat de raadsman op grond van dit telefoongesprek erop heeft mogen vertrouwen dat verdachte van verdere vervolging onder PL1500–2016050600 verschoond zou blijven. Nu het proces-verbaal op blz. 2 bovenaan registratienummer PL1500-2016050600 vermeldt, mocht de raadsman erop vertrouwen dat het sepot de 3 daaronder vermelde zaken betrof. Indien het Openbaar Ministerie de zaken 2 en 3 daarvan had willen uitzonderen, lag het op zijn weg daarover direct telefonisch duidelijkheid te verschaffen. Niet van de raadsman kon worden gevergd de omvang van het telefonische sepot te toetsen aan de in de eerste plaats door het Openbaar Ministerie te beantwoorden vraag of de onderhavige zaak bewijsbaar was.
Het hof zal het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het Openbaar Ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Dit arrest is gewezen door mr. D.M. Thierry,
mr. C.J. van der Wilt en mr. A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 februari 2017.
Mr. A.W.M. Bijloos is buiten staat dit arrest te ondertekenen.