Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 1 maart 2022
[appellante],
[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van een eerdere uitspraak van de rechtbank. De zaak betreft letselschade die is toegebracht door een Nederlandse jongvolwassene, [zoon], aan [geïntimeerde 2] in Griekenland. [geïntimeerde 1], de wettelijk vertegenwoordiger van [geïntimeerde 2], heeft [appellante], de curator van [zoon], aangesproken voor schadevergoeding. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [appellante] aansprakelijk was voor de schade die [geïntimeerde 2] had geleden door de mishandeling door [zoon]. [appellante] is in hoger beroep gegaan tegen deze veroordeling en heeft een incidentele vordering ingediend om de uitvoerbaarheid van het vonnis op te schorten. Het hof heeft de vordering tot schorsing toegewezen, waarbij het belang van [appellante] bij schorsing zwaarder woog dan het belang van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] bij onmiddellijke tenuitvoerlegging. Het hof overwoog dat de veroordeling verstrekkend was en dat er een restitutierisico bestond. De zaak is verwezen naar de rol voor het indienen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde 1].