ECLI:NL:GHDHA:2022:439

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
200.282.662/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschil over dekking bij brand en verzekerbaar belang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Aegon Schadeverzekering N.V. tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. Aegon had dekking geweigerd voor schade die was ontstaan door een brand in de woning van [geïntimeerde], waarbij haar echtgenoot [de heer A] om het leven kwam. De brand vond plaats op 10 september 2018 en Aegon stelde dat de brand opzettelijk door [de heer A] was veroorzaakt, waardoor er geen dekking zou zijn onder de polisvoorwaarden. De rechtbank oordeelde dat [geïntimeerde] recht had op een uitkering onder de woonhuis- en inboedelverzekering, omdat zij als (mede-)erfgenaam en (mede-)verzekerde een verzekerbaar belang had. Aegon ging in hoger beroep, maar het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het hof oordeelde dat de opzet of eigen schuld van [de heer A] niet aan [geïntimeerde] kon worden tegengeworpen, omdat artikel 7:952 BW bepaalt dat de opzet of grove schuld van één verzekerde niet aan een andere verzekerde kan worden toegerekend. Het hof concludeerde dat [geïntimeerde] recht had op schadevergoeding onder de polis.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.282.662/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/572444 / HA ZA 19-417
arrest van 8 maart 2022
inzake
Aegon Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Den Haag,
appellante,
hierna te noemen: Aegon,
procesadvocaat: mr. V.R. Pool te Rotterdam,
behandelend advocaat: mr. M. Jongkind te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
procesadvocaat: mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam,
behandelend advocaat: mr. J. Backx te Rotterdam.

1.Het geding

1.1.
Bij exploot van 3 juni 2020 is Aegon in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 4 maart 2020.
1.2.
Bij memorie van grieven, met producties, heeft Aegon vijftien grieven aangevoerd.
1.3.
Bij memorie van antwoord, met producties, heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden.
1.4.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd en heeft het hof een datum voor arrest bepaald.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank heeft in het vonnis van 4 maart 2020 onder 2, in hoger beroep onbestreden, feiten vastgesteld. Ook het hof gaat van deze, hierna vermelde, feiten uit.
2.2.
[geïntimeerde] en [de heer A] (hierna: [de heer A] ) zijn in 1991 gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. In de huwelijkse voorwaarden is – voor zover voor deze
procedure van belang – bepaald dat tussen [geïntimeerde] en [de heer A] geen enkele
vermogensrechtelijke gemeenschap zal bestaan. Ook is daarin opgenomen dat partijen
eventuele onttrekkingen aan het vermogen van de één ten behoeve van het vermogen van de
ander aan elkaar moeten vergoeden en dat overgespaarde inkomsten jaarlijks zullen worden
verdeeld.
2.3.
Op 1 augustus 1995 is [de heer A] eigenaar geworden van de woning aan de [adres] te [plaatsnaam] (hierna: de woning). Diezelfde dag hebben [de heer A] en [geïntimeerde] voor de financiering van de woning een lening van ƒ200.000,00 afgesloten bij de SNS Bank, waarbij [de heer A] – kort gezegd – aan de bank een hypotheekrecht heeft verleend op de woning. [de heer A] en [geïntimeerde] hebben zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor terugbetaling van het van de bank geleende bedrag.
2.4.
[de heer A] heeft in 2013 bij Aegon een ‘Woon- & Vrije Tijdpakket’ afgesloten. Dit pakket bestaat onder meer uit een woonhuis- en een inboedelverzekering. Hierbij zijn de woning en de daarin staande inboedel verzekerd tegen (onder meer) het risico van brand.
2.5.
Op de woonhuisverzekering zijn de polisvoorwaarden nr. 3021 (hierna: polisvoorwaarden woonhuisverzekering) van toepassing. In de polisvoorwaarden woonhuisverzekering is onder meer het volgende opgenomen:
“1. Algemeen
1.1
Wie zijn verzekerd?

u, de verzekeringnemer;

uw echtgenoot/echtgenote of partner met wie u samenwoont.
1.2 ‘
‘U’ of ‘verzekerden’
In deze voorwaarden leest u soms ‘u’ of ‘verzekerden’. Met u of verzekerden bedoelen we altijd de verzekeringnemer (de persoon die de polis heeft afgesloten) én de andere mensen die samen met de verzekeringnemer verzekerd zijn op deze polis.
(…)
2.1
Woonhuis Basis
Wat is verzekerd?
(…)
Wij vergoeden de directe materiële schade aan het woonhuis veroorzaakt door:

brand;
(…)
2.9
Wat is niet verzekerd (standaard- en aanvullende dekking(en))?
(…)
Bij schade door een brand bent u niet verzekerd:

(…)

voor schade door bewuste of ernstige mate van eigen schuld;

(…)

voor schade als gevolg van opzet;
(…)
6 Wat bedoelen wij met?
(…)
Woonhuis
Uw woonhuis waar u woont. (...)”
2.6.
Op de inboedelverzekering zijn de polisvoorwaarden nr. 3022 (hierna: polisvoorwaarden inboedelverzekering) van toepassing. In de polisvoorwaarden inboedelverzekering is onder meer het volgende opgenomen:
“1. Algemeen
1.1
Wie zijn verzekerd?
(…)

u, de verzekeringnemer;

uw echtgenoot/echtgenote of partner met wie u samenwoont;

(…)
1.2 ‘
‘U’ of ‘verzekerde(n)’
In deze voorwaarden leest u soms ‘u’ of ‘verzekerden’. Met u of verzekerden bedoelen we altijd de verzekeringnemer (de persoon die de polis heeft afgesloten) én de andere mensen die samen met de verzekeringnemer verzekerd zijn op deze polis.
(…)
1.17
Welke schades vergoeden wij nooit?

(…)

voor schade als gevolg van opzet;

(…)
2.1.1
Dekking in het verzekerde woonhuis
Wij vergoeden de directe materiële schade aan de inboedel veroorzaakt door:

brand;

(…)
(…)
2.7
Wat is niet verzekerd?
(…)
Bij schade door een brand bent u niet verzekerd:

(…)

voor schade door bewuste of ernstige mate van eigen schuld;

(…)”
2.7.
Op 10 september 2018 is brand uitgebroken in de woning. Daarbij is [de heer A] om het
leven gekomen.
2.8.
De technische recherche van de politie heeft geconcludeerd dat [de heer A] zichzelf van het leven heeft beroofd door brand te stichten in de woning.
2.9.
[geïntimeerde] is (mede-)erfgenaam van [de heer A] .
2.10.
In opdracht van Aegon heeft Biesboer Expertise B.V. (hierna: Biesboer) onderzoek verricht naar de toedracht van de brand. Biesboer heeft op 11 oktober 2018 een onderzoeksrapport uitgebracht, waarin is geconcludeerd dat de brand hoogstwaarschijnlijk is ontstaan door brandstichting in de ouderslaapkamer op de eerste verdieping van de woning.
2.11.
De opstalschade is vastgesteld op € 237.835,25 en de inboedelschade op € 34.145,00. De bijkomende kosten (huurderving, opruimingskosten en kosten van tijdelijk verblijf
elders) bedragen € 18.418,50.
2.12.
[geïntimeerde] heeft Aegon verzocht de schade uit te keren. Aegon heeft dit
verzoek afgewezen. Zij heeft bij brief van 3 oktober 2018 aan [geïntimeerde] bericht dat
[de heer A] de brand opzettelijk heeft veroorzaakt, dan wel dat de brand door een ernstige mate
van eigen schuld van [de heer A] is ontstaan. Om die reden heeft Aegon dekking geweigerd
onder verwijzing naar artikel 2.9 van de polisvoorwaarden woonhuisverzekering en artikel
2.7
van de polisvoorwaarden inboedelverzekering.
2.13.
[geïntimeerde] heeft geprobeerd Aegon op andere gedachten te brengen, maar
Aegon is bij haar dekkingsstandpunt gebleven.

3.De vorderingen van [geïntimeerde] en de beslissing van de rechtbank

3.1.
[geïntimeerde] vorderde in eerste aanleg dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat Aegon gehouden is de schade ten gevolge van de brand op 10 september 2018 – zoals vastgesteld door de schade-experts – onder de polis te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van Aegon tot vergoeding van de buitengerechtelijk kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Aegon heeft tegen de vorderingen van [geïntimeerde] gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaren van [geïntimeerde] in haar vorderingen, althans tot ontzegging aan haar van deze vorderingen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
3.3.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank:
- voor recht verklaard dat Aegon onder de woonhuisverzekering gehouden is dekking
te verlenen voor de schade die [geïntimeerde] lijdt doordat zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypothecaire geldlening die verbonden is aan de woning, maar de woning door de brand op 10 september 2018 verloren is gegaan;
- voor recht verklaard dat Aegon onder de inboedelverzekering gehouden is dekking
te verlenen voor het gedeelte van de inboedel dat eigendom was van [geïntimeerde] ;
  • Aegon veroordeeld aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 975,00 aan buitengerechtelijke kosten;
  • Aegon veroordeeld in de proceskosten en in de nakosten;
  • dit vonnis wat betreft de hiervoor vermelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.4.
Na het vonnis heeft Aegon op 4 juni 2020 een bedrag van € 2.614,01 aan [geïntimeerde] betaald.

4.De vordering en het verweer in hoger beroep

4.1.
Aegon vordert dat het hof, bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis vernietigt en [geïntimeerde] alsnog niet-ontvankelijk verklaart in haar vordering, althans haar deze vordering te ontzeggen als ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] om het bedrag van (het hof begrijpt:) € 2.614,01 dat Aegon ter uitvoering van het vonnis heeft voldaan aan Aegon terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling, en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
4.2.
[geïntimeerde] heeft de grieven bestreden en heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Aegon in de proceskosten van het hoger beroep.

5.De beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Door middel van de grieven wordt het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd. Het debat tussen partijen richt zich op twee vragen, namelijk:
heeft [geïntimeerde] een verzekerbaar belang onder de woonhuisverzekering?
kan de opzet of eigen schuld van [de heer A] bij het ontstaan van de brand aan [geïntimeerde] worden tegengeworpen op grond van artikel 2.9 van de polisvoorwaarden woonhuisverzekering en artikelen 1.17 en 2.7 van de polisvoorwaarden inboedelverzekering?
5.2.
Het hof zal deze vragen hierna behandelen. Daarbij zal het hof een onderscheid maken tussen de woonhuisverzekering en de inboedelverzekering.
Vraag i. naar het verzekerbaar belang van [geïntimeerde] speelt in het geschil tussen partijen met betrekking tot de inboedelverzekering geen rol en zal in dat verband daarom onbesproken blijven.
[geïntimeerde] heeft als (mede-)erfgenaam geen recht op een verzekeringsuitkering
5.3.
De rechtbank oordeelt dat [geïntimeerde] als (mede-)erfgenaam van [de heer A] geen recht heeft op een verzekeringsuitkering onder de polis woonhuisverzekering en onder de polis inboedelverzekering. Dat oordeel van de rechtbank is in hoger beroep niet bestreden en is daarom aan het oordeel van het hof onttrokken.
[geïntimeerde] heeft als (mede-)verzekerde recht op een verzekeringsuitkering
5.4.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] als (mede-)verzekerde recht op een verzekeringsuitkering onder de polis woonhuisverzekering en onder de polis inboedelverzekering omdat zij een verzekerbaar belang heeft onder de polis woonhuisverzekering (voor de inboedelpolis staat dit niet ter discussie) en omdat de opzet/eigen schuld van [de heer A] bij het ontstaan van de brand niet aan [geïntimeerde] kan worden tegengeworpen. Ter toelichting dient het volgende.
Woonhuisverzekering
[geïntimeerde] heeft een verzekerbaar belang
5.5.
Aegon stelt dat de polis woonhuisverzekering alleen dekking biedt voor het eigenaarsbelang. Omdat [geïntimeerde] niet de (juridisch) (mede-)eigenaar is van de woning die door de brand verloren is gegaan, heeft zij dus ook niet als eigenaar schade geleden. Aegon stelt dat [geïntimeerde] dus geen verzekerbaar belang heeft onder de polis woonhuisverzekering.
5.6.
Het hof stelt het volgende voorop. Een woonhuisverzekering zoals hier aan de orde is een schadeverzekering als bedoeld in Boek 7, titel 17, afdeling 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dat betekent dat deze verzekering strekt tot vergoeding van vermogensschade die de verzekerde zou kunnen lijden. De verzekerde is degene die in geval van door hem geleden schade krachtens de verzekering recht heeft op vergoeding (artikel 7:945 BW). In deze procedure staat vast dat [geïntimeerde] geldt als verzekerde onder de polis woonhuisverzekering en dat de brand die heeft plaatsgevonden een in beginsel door de polis woonhuisverzekering gedekte gebeurtenis is.
5.7.
De schadeverzekeringsovereenkomst eist het hebben van een belang om een eventuele uitkering te kunnen ontvangen (vergelijk: artikel 7:944 BW en artikel 7:945 BW gelezen in samenhang met artikel 7:946 BW). Daaronder wordt begrepen: een zodanige betrokkenheid van de verzekerde bij een onzekere gebeurtenis (hier: het door brand verloren gaan van de woning) dat hij/zij ten gevolge van die gebeurtenis vermogensschade zou kunnen lijden. Bij schade aan een woning zoals hier door een brand zal het daarbij in de regel gaan om de eigenaar van de woning, maar het is ook denkbaar dat de verzekerde in een andere hoedanigheid vermogensschade lijdt. Anders dan Aegon heeft aangevoerd, staat de aard van de woonhuisverzekering er dan ook niet aan in de weg dat [geïntimeerde] een verzekerbaar belang heeft onder de polis woonhuisverzekering anders dan uit hoofde van eigenaarsbelang.
5.8.
Op het polisblad van de woonhuisverzekering en in de polisvoorwaarden daarvan staat niet expliciet en ondubbelzinnig (in duidelijke bewoordingen) dat onder de polis woonhuisverzekering alleen het eigenaarsbelang verzekerd is, zoals Aegon stelt. Nu in de polisvoorwaarden woonhuisverzekering verder niet is gespecificeerd welk belang precies is gedekt, zal het hof ervan uitgaan dat de woonhuisverzekering niet alleen dekking biedt aan een verzekerde in zijn hoedanigheid van (juridisch) eigenaar van de woning maar ook aan andere verzekerden die een vermogensrechtelijk belang bij het verzekerde object (de woning) hebben. In het aanvraagformulier voor de woonhuisverzekering wordt weliswaar gevraagd of de aanvrager van de woonhuisverzekering eigenaar van de woning is, maar dat betekent niet dat alleen aan de eigenaar van de woning verzekeringsdekking toekomt. Het staat er niet en kan er evenmin redelijkerwijs uit worden afgeleid. Het standpunt van Aegon dat de woonhuisverzekering alleen het (financiële) eigenaarsbelang dekt, kan dan ook niet worden gevolgd.
5.9.
De vraag die zich vervolgens aandient is of [geïntimeerde] in een andere hoedanigheid dan (juridisch) (mede-)eigenaar van de woning vermogensschade heeft geleden als gevolg van de brand, met andere woorden of zij ten tijde van de brand een verzekerbaar belang had. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend, gelet op de hierna te noemen (vermogens)belangen van [geïntimeerde] .
5.10.
Ten eerste heeft [geïntimeerde] een ‘gebruikersbelang’ bij het behoud van de woning. Nu de woning door brand verloren is gegaan is [geïntimeerde] gedwongen om haar eigen vermogen aan te spreken om de brandschade te herstellen zodat zij en haar dochters weer in de woning kunnen gaan wonen en om in de tussentijd vervangende woonruimte voor haar en haar dochters te vinden. Ten tweede heeft [geïntimeerde] een financieel belang bij het behoud van de woning als onderpand van een lening op grond waarvan er een recht van hypotheek op de woning is gevestigd. Voor de terugbetaling van deze lening is [geïntimeerde] volgens de hypotheekakte hoofdelijk aansprakelijk. [geïntimeerde] heeft dus een financieel belang bij het behoud van de woning en bij het uitblijven van (schade ten gevolge van) brand, anders dan uit hoofde van eigenaarsbelang.
5.11.
Op grond van het voorgaande heeft [geïntimeerde] een verzekerbaar belang onder de polis woonhuisverzekering en kan zij op grond daarvan aanspraak maken op een verzekeringsuitkering, tenzij de opzet/eigen schuld van [de heer A] bij het ontstaan van de brand aan [geïntimeerde] kan worden tegengeworpen. Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval. Daarop wordt hierna ingegaan.
De opzet/eigen schuld van [de heer A] kan niet worden tegengeworpen aan [geïntimeerde]
5.12.
In artikel 7:952 BW is het volgende bepaald:
“De verzekeraar vergoedt geen schade aan de verzekerde die de schade met opzet of door roekeloosheid heeft veroorzaakt.”. Met het begrip ‘roekeloosheid’ wordt in dit wetsartikel volgens de toelichting bedoeld ‘grove schuld’ (een in laakbaarheid aan opzet grenzende vorm van schuld). Op basis van artikel 7:952 BW geldt dat, in het geval er meer verzekerden zijn, de opzet of grove schuld van één van de verzekerden niet aan de andere verzekerden kan worden tegengeworpen.
5.13.
Artikel 7:952 BW is, gezien artikel 7:963 BW, van regelend recht. Dat betekent dat in de polisvoorwaarden kan worden afgeweken van artikel 7:952 BW. Of dat het geval is, is een kwestie van uitleg. De uitleg van een bepaling in polisvoorwaarden als de onderhavige, waarover tussen partijen niet onderhandeld pleegt te worden, is met name afhankelijk van objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en in het licht van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting.
5.14.
Aegon stelt dat artikel 2.9 van de polisvoorwaarden woonhuisverzekering zó moet worden uitgelegd dat is afgeweken van artikel 7:952 BW, zodat de opzet/grove schuld van de ene verzekerde ook aan een andere verzekerde kan worden toegerekend. Artikel 2.9 van de polisvoorwaarden woonhuisverzekering gaat over (de omvang van) de dekking en kwalificeert daarom als een kernbeding. Dit artikel luidt (voor zover hier relevant):
“Bij schade door een brand bent u niet verzekerd voor schade door bewuste of ernstige mate van eigen schuld”en
“(…) voor schade als gevolg van opzet.”.
Naar het oordeel van het hof is Aegon in artikel 2.9 van de polisvoorwaarden woonhuisverzekering – gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel – niet ondubbelzinnig (in duidelijke bewoordingen) afgeweken van artikel 7:952 BW. Weliswaar is in artikel 1.2 van de polisvoorwaarden woonhuisverzekering bepaald dat met ‘u’ – zoals gebruikt in artikel 2.9 van de polisvoorwaarden woonhuisverzekering – wordt gedoeld op de verzekeringnemer en de andere verzekerden, maar daarmee is naar het oordeel van het hof nog geen sprake van een duidelijke en begrijpelijke afwijking van artikel 7:952 BW. Anders dan Aegon heeft aangevoerd, blijkt naar het oordeel van het hof uit de woorden ‘eigen schuld’ in artikel 2.9 van de polisvoorwaarden woonhuisverzekering evenmin dat Aegon op voldoende duidelijke en begrijpelijke wijze is afgeweken van artikel 7:952 BW.
5.15.
Het hof overweegt dat (afgezien van een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW, dat hier niet is gedaan), het voorgaande geen ruimte biedt om bij de uitleg rekening te houden met de begeleiding van de assurantietussenpersoon. Derhalve kan wat daarover door Aegon is gesteld niet tot een ander oordeel leiden.
5.16.
Artikel 2.9 van de polisvoorwaarden woonhuisverzekering wijkt dus niet af van artikel 7:952 BW zodat alleen schade die is ontstaan door opzet of grove schuld van [geïntimeerde] niet voor vergoeding in aanmerking komt. De opzet/grove schuld van [de heer A] kan dus niet worden tegengeworpen aan [geïntimeerde] .
5.17.
De conclusie op grond van het voorgaande luidt dat [geïntimeerde] recht heeft op uitkering van de door haar geleden schade onder de woonhuisverzekering. Het oordeel van de rechtbank dat de schadevergoeding waarop [geïntimeerde] aanspraak kan maken, niet hoger kan zijn dan de daadwerkelijke financiële schade die zij heeft doordat zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypothecaire geldlening, maar het onderpand (de woning) door brand verloren is gegaan, is in hoger beroep niet, althans niet op voldoende kenbare wijze bestreden en is daarmee aan het oordeel van het hof onttrokken.
Inboedelverzekering
5.18.
In deze procedure staat vast dat [geïntimeerde] geldt als verzekerde onder de polis inboedelverzekering en dat de brand die heeft plaatsgevonden een in beginsel door de polis inboedelverzekering gedekte gebeurtenis is.
Het deel van de inboedel dat eigendom was van [de heer A]
5.19.
Partijen zijn het erover eens dat [geïntimeerde] onder de inboedelverzekering geen recht heeft op dekking van de schade aan het deel van de inboedel dat eigendom was van [de heer A] en dat door de brand verloren is gegaan, althans beschadigd is geraakt.
Het deel van de inboedel dat eigendom was van [geïntimeerde]
5.20.
Wat betreft het deel van de inboedel dat eigendom was van [geïntimeerde] is tussen partijen niet in geschil dat [geïntimeerde] een verzekerbaar belang heeft onder de inboedelpolis.
5.21.
Volgens Aegon bestaat voor dit gedeelte van de inboedel geen recht op dekking, omdat de schade is ontstaan door opzet of eigen schuld van [de heer A] en [geïntimeerde] daarom op grond van de artikelen 1.17 en 2.7 van de polisvoorwaarden inboedelverzekering volgens Aegon geen aanspraak kan maken op een uitkering.
5.22.
Naar het oordeel van het hof kan de opzet/eigen schuld van [de heer A] bij het ontstaan van de brand niet aan [geïntimeerde] worden tegengeworpen. Ter toelichting verwijst het hof naar wat daarover eerder in dit arrest in het kader van de woonhuisverzekering is overwogen. Dat geldt ook voor de inboedelverzekering omdat artikelen 1.17 en 2.7 van de polisvoorwaarden inboedelverzekering inhoudelijk gelijk zijn aan artikel 2.9 van de polisvoorwaarden woonhuisverzekering.
5.23.
De conclusie op grond van het voorgaande luidt dat [geïntimeerde] recht heeft op dekking van de schade die is ontstaan aan het gedeelte van de inboedel dat haar eigendom was.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.24.
De rechtbank heeft de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten toegewezen tot het wettelijke tarief. Daartegen richt zich grief XIII. Aegon stelt dat de buitengerechtelijke incassokosten niet voor toewijzing in aanmerking (kunnen) komen, omdat zij niet toerekenbaar tekort geschoten is en/of onrechtmatig gehandeld heeft jegens [geïntimeerde] . Aegon verwijst voor het overige naar het gestelde onder 5.13 tot en met 5.15 van de conclusie van antwoord. Dat komt er – kort gezegd – op neer dat Aegon betwist dat [geïntimeerde] buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt, althans buitengerechtelijke kosten tot (minimaal) het beloop van de door haar gevorderde vergoeding voor deze (vermeende) kosten.
5.25.
Nu Aegon, gelet op wat hiervoor is overwogen, ten onrechte uitkering heeft geweigerd, kan Aegon aangesproken worden voor de door [geïntimeerde] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Aegon heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat [geïntimeerde] buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht. De buitengerechtelijke incassokosten zijn dan ook terecht toegewezen door de rechtbank.
Bewijsaanbiedingen
5.26.
De bewijsaanbiedingen van partijen worden gepasseerd omdat er geen – niet vaststaande – stellingen en verweren zijn die – indien die na bewijslevering zouden komen vast te staan – tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
Slotsom
5.27.
De slotsom is dat de grieven falen zodat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd.
Proceskosten
5.28.
Het hof zal Aegon als de in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

6.De beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 4 maart 2020;
- veroordeelt Aegon in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 332,00 aan verschotten (griffierecht) en
€ 1.114,00 aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en J.G.J. Rinkes en ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2022 door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers in aanwezigheid van de griffier.