Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : 8135486 \ CV EXPL 19-46950
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop
- de dagvaarding van 31 augustus 2020 van [appellant] , waarmee hij in beroep is gekomen tegen het vonnis van de kantonrechter in Rotterdam van 12 juni 2020;
- de memorie van grieven van [appellant] , met één bijlage;
- de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel van [geïntimeerde] ;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellant] .
3.Feitelijke achtergrond
OVEREENKOMST” en eindigend met “
Aldus overeengekomen en op 27-02-2013 getekend te Rotterdam” waarop onderaan twee handtekeningen staan die volgens [appellant] door hem en [geïntimeerde] zijn gezet (hierna: het stuk van 27 februari 2013).
- De bankrekening met nummer [rekeningnummer] staat op naam van [geïntimeerde] , maar wordt uitsluitend gebruikt door [appellant] . Alle inkomsten op deze rekening behoren toe aan [appellant] , ongeacht de omschrijving die daarbij vermeld staat. [geïntimeerde] verklaart geen recht te hebben op deze inkomsten.
- [geïntimeerde] staat op de loonlijst bij [appellant] , maar zij verricht geen arbeid. Het loon van [geïntimeerde] wordt gestort op bankrekening [rekeningnummer] , maar dat geld komt toe aan [appellant] als ware het zijn loon. [geïntimeerde] kan daar verder geen rechten aan ontlenen.
- [appellant] en [geïntimeerde] kochten de woning samen. Er zijn bepaalde (in het stuk van 27 februari 2013 genoemde) zaken die [appellant] heeft betaald. Wie de woning verlaat mag de door hem of haar aangebrachte verbeteringen meenemen. [appellant] betaalt de woonlasten vanaf bankrekening [rekeningnummer] .
- Als partijen uit elkaar gaan wordt de overwaarde van de woning (de verkoopprijs minus het hypotheek-restant) als volgt verdeeld. Er wordt een lijst van alle woonlasten opgemaakt, aan de hand waarvan wordt bepaald wie wat aan beschreven kosten heeft bijgedragen, en vervolgens wordt de overwaarde van de woning naar rato van ieders bijdragen uitgekeerd.
4.Vorderingen, grondslag en beslissing van de kantonrechter
5.Vorderingen in hoger beroep en bezwaren tegen het vonnis
6.Beoordeling door het hof
voor de woning” was en dat zij dan direct tekende wat hij haar voorlegde, zonder nadere tekst en uitleg, zonder voorbereiding en zonder leestijd. [appellant] heeft in de memorie van grieven op deze verklaring van [geïntimeerde] over ondertekening van stukken gewezen; hij heeft niet bestreden dat de ondertekening ging zoals [geïntimeerde] aanvoert. Daarmee staat voor het hof vast dat als [geïntimeerde] het stuk van 27 februari 2013 al zou hebben ondertekend, zij dit heeft gedaan zonder de inhoud van het stuk te kennen, wat [appellant] wist, en nadat zij slechts hoorde dat het “
voor de woning” was.
inhoudvan het stuk van 27 februari 2013 heeft kennis genomen. Dat hij mededeelde dat het “
voor de woning” was, is daarvoor onvoldoende. Het stuk ziet namelijk niet op de woning zelf; het regelt van wie de inkomsten op de bankrekening van [geïntimeerde] zijn, dat de door het bedrijf van [appellant] aan [geïntimeerde] gedane loonbetalingen aan Sluijs toekomen als ware het zijn loon en het bevat onderlinge afspraken over de verdeling van de overwaarde bij verkoop van de woning. Dat valt niet samen te vatten in “
voor de woning”. [geïntimeerde] heeft bij de kantonrechter aangevoerd dat de overeenkomst voor haar dermate ingrijpend is, dat [appellant] meer had moeten melden dan dat het “voor de woning” was. Hierop heeft [appellant] niet aangegeven (ook niet in hoger beroep) dat zij méér over de inhoud van het door haar te ondertekenen stuk wist. Hij heeft niet gesteld dat, en hoe, partijen hebben gesproken over de inhoud van het stuk of dat hij in het stuk heeft opgeschreven wat partijen al eerder samen hadden afgesproken. Hij heeft ook geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] haar instemming met de gevolgen van de gestelde afspraken toonde. Dat de overeenkomst volgens [appellant] niet ongunstig voor [geïntimeerde] is, niet alleen in zijn voordeel is en wel redelijk is, betekent niet – wat daar verder ook van zij – dat [geïntimeerde] dit met [appellant] wilde afspreken. Uit wat is aangevoerd kan het hof slechts afleiden dat (alleen) [appellant] dat wilde. Dat [geïntimeerde] geen op de rechtsgevolgen gerichte wil had, was ook voor [appellant] duidelijk, want hij had het stuk zelf (zonder [geïntimeerde] ) opgesteld en hij liet het vervolgens onbesproken en door haar ongelezen ondertekenen, terwijl hij wist dat zij niet op de inhoud van wat zij ondertekende was voorbereid.