ECLI:NL:GHDHA:2022:375
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot instemming met aangeboden schuldregeling door ABN AMRO Bank N.V.
In deze zaak hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Rotterdam, waarin hun verzoek om ABN AMRO Bank N.V. te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende grond was voor de conclusie dat ABN AMRO niet in redelijkheid tot haar weigering had kunnen komen. Appellanten, die in financiële problemen verkeerden, stelden dat hun aanbod het maximale was waartoe zij in staat waren, maar ABN AMRO betwistte dit en gaf aan dat er geen bewijs was dat appellanten niet in staat waren om een hoger inkomen te genereren.
Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de buitengerechtelijke schuldregeling was uitgevoerd door een advocaat, zoals vereist. Het hof oordeelde dat het iedere schuldeiser vrijstaat om volledige betaling te verlangen en dat een schuldeiser slechts onder bijzondere omstandigheden kan worden gedwongen in te stemmen met een aangeboden akkoord. Het hof concludeerde dat ABN AMRO in redelijkheid haar weigering kon handhaven, gezien de omstandigheden en het feit dat appellanten niet adequaat hadden gereageerd op de mogelijkheden voor herstructurering van hun lening.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het verzoek van appellanten om ABN AMRO te bevelen in te stemmen met de schuldregeling werd afgewezen. Het hof benadrukte dat appellanten onvoldoende hadden aangetoond dat hun aanbod het uiterste was waartoe zij in staat waren, en dat er geen duidelijke communicatie met ABN AMRO had plaatsgevonden over mogelijke betalingsregelingen.